Waarom de tv-serie ‘1985’ zo duister is (deel 2): een staatsgreep zonder leider
1973 was niet alleen het jaar van de oliecrisis en de autoloze zondag, maar ook het jaar waarin steeds meer Belgen zich tegen hun regering keerden. Extreemrechtse samenzweerders roken hun kans.
De jaren van geld, geweld en gevaar
De VRT-fictieserie 1985 toonde een grimmig beeld van de jaren tachtig: een hard, gevaarlijk en op de koop toe erg lang decennium. Net zoals de Britse historicus Eric Hobsbawm de twintigste eeuw definieerde als ‘the short twentieth century’, kende België tussen 1972 en 1998 zijn ‘lange jaren tachtig’. Het was een gruwelijk uitgesponnen decennium van geld, geweld en gevaar.
Diep in de vierde aflevering van de tv-serie 1985 maakt ‘Jean-Paul’, de naar Paul Vanden Boeynants gemodelleerde minister van Landsverdediging, opnieuw zijn opwachting. Samen met een groepje rijkswachters van extreemrechtse signatuur heft hij het glas: ‘We kunnen zeggen wat we willen, maar jullie zijn de mannen die het echte werk doen. Zonder jullie zou dit allemaal volledig anders zijn. Dat zal ik nooit vergeten. Daarom is het van cruciaal belang dat we ons beschermen tegen de smeerlappen die onze mooie solidariteit in gevaar brengen. We moeten ze uitroeien, zoals onkruid. Dat ze branden in de hel.’
De woorden hadden echt uitgesproken kunnen zijn, maar dan in 1973, toen de oliecrisis toesloeg en Paul Vanden Boeynants minister van Landsverdediging was in de regering-Leburton. Het was een schabouwelijk kabinet, zonder slagkracht. Erger, het lag aan de regering zelf dat de kiezer werd overdonderd met nieuwe politieke schandalen.
Voor de Franstalige rechterzijde was de maat vol. Ze leefden al jaren op rancune. Ze hadden de onafhankelijkheid van Congo niet verteerd. Ze vonden de splitsing van de Leuvense universiteit landverraad. Ze haatten de zedenverwildering van de jaren zestig. Sommigen zeiden letterlijk: ‘De Belgische staat is naar de bliksem, corrupt, verlinkst en geleid door onbenullige politici. Alleen het grijpen van de macht door een aantal kranige, edelmoedige burgers en militairen kan een einde maken aan de politieke aftakeling.’ Dat lijkt al erg op de intentie voor een staatsgreep.
Vanaf de lente van 1972 kreeg de groep vorm. De complotteurs kwamen vooral uit Luik, Namen en Luxemburg. Enkele tientallen officieren beschikten over een honderdtal militairen, een onbekend aantal rijkswachters, een handjevol ambtenaren en enkele rechtse prominenten. Het waren niet de minste namen, zo zou vele jaren later blijken. In zijn overzichtswerk De Bende en co. Twintig jaar destabilisering in België (1990) somt journalist Hugo Gijsels er een aantal op. Er was een ex-stafchef van het Belgische leger bij, de voorzitter van het Hoog Comité van Toezicht (de dienst die instond voor de controle op fraude bij de overheid), een toekomstig minister van Landsverdediging, en ook generaal Fernand Beaurir van de rijkswacht en de immer aanwezige Benoît de Bonvoisin, twee intimi van Paul Vanden Boeynants. Opvallend: veel samenzweerders kwamen uit de NEM-clubs, dus ook uit de achterban van Vanden Boeynants. De NEM-clubs stuurden naar aspirant-leden zelfs een soort geloofsbelijdenis: ‘Ik ga niet akkoord met de onverantwoordelijke politici die ons geld kwistig verspillen, met een regime dat elk werkelijk contact met de bevolking verloren heeft, met de linkse alomtegenwoordige propaganda in onze haarden te wijten aan radio en televisie, met het schuldgevoel dat men de Europeanen tracht in te prenten tegenover een derde wereld die niets doet om zichzelf te helpen. Het is daarom dat ik me bij de rangen van de NEM voeg, vóór het te laat is.’
Het idee om een staatsgreep te plegen was toen niet zo uitzonderlijk als vandaag. Sinds de onafhankelijkheidsstrijd van Algerije in de jaren vijftig probeerde de extreemrechtse Organisation de l’Armée Secrète (OAS) de Franse staat omver te werpen. De OAS pleegde meer dan duizend aanslagen, inbegrepen ettelijke pogingen om president Charles de Gaulle te vermoorden. In 1971 had Frederick Forsyth veel succes met The Day of the Jackal, een thriller over een fictieve aanslag op le général. Op 16 mei 1973 ging de gelijknamige film in première, uitgerekend in de dagen dat de Belgische complotteurs hun eigen operatie verfijnden. Mogelijk zagen ze The Day of the Jackal als een aansporing om geen detail over het hoofd te zien.
Toch is dat gebeurd. Op het nippertje realiseerden de samenzweerders zich dat er amper Vlamingen betrokken waren bij de staatsgreep. In een haastige zoektocht naar een Flamand de service kwamen de putchisten uit bij schrijver Hubert Lampo. Lampo kreeg het aanbod om de nieuwe minister van Cultuur te worden. Hij schrok zich een hoedje en informeerde drie topministers: de christendemocratische vicepremier Leo Tindemans, de socialistische minister van Nationale Opvoeding Willy Calewaert en de liberale minister van Financiën Willy De Clercq – in die tijd respecteerde men zelfs bij verklikking de politieke evenwichten.
Men besloot om het nieuws van de staatsgreep te lekken. Op 24 augustus 1973 bracht Gazet van Antwerpen als eerste het nieuws over een mogelijke staatsgreep. Toch werd het bericht terughoudend gebracht, zelfs met een zweem van ongeloof. ‘Of wij hier te doen hebben met een vaudeville, gerijpt in het brein van zekere officieren die te weinig werk omhanden hebben, of om een ernstig complotplan van al of niet “pathologische gevallen” moeten de toekomst en de Staatsveiligheid uitwijzen.’
Op 5 september 1973 bracht Knack een andere boodschap: ‘De staatsgreep komt er niet, maar er was véél belangstelling.’ Het blad had informatie uit eerste hand, concreet en soms pijnlijk gedetailleerd. De bron was een bekende Vlaming die in het voorjaar van 1972 was aangezocht om mee te doen aan de staatsgreep, naar eigen zeggen omdat hij bekendstond om ‘zijn groot misprijzen voor de gang van zaken in het land’ en zelf al rondliep met het plan ‘om de publieke opinie wakker te schudden, een morele schok te veroorzaken’. In 1973 begreep hij dat het bittere ernst was: ‘Er waren wapens en er was geld.’ Hijzelf kreeg een belangrijke taak: ‘Van mij werd verwacht dat ik op het uur U de politieke leiding van de beweging in Vlaanderen zou vertegenwoordigen.’ Mogelijk ging het om de Mechelse notaris Paul Daels, op dat moment de voorzitter van de Vlaamse Volksbeweging en van 1980 tot zijn dood ook die van het IJzerbedevaartcomité.
Hoe grondig de coup was voorbereid, werd pas helemaal duidelijk in 2000, na een interview van Christian Amory, oud-lid van het Speciaal Interventie Eskadron (SIE) van de rijkswacht, met La Dernière Heure: ‘We sliepen in gevechtskledij, met onze combatschoenen aan. Helmen en wapens binnen handbereik, de voertuigen startklaar in de kazerne. We waren gemobiliseerd voor een staatsgreep. Ons doelwit was de inname van het parlement. Later heb ik vernomen dat op die dag de agenten van de Militaire Politie die het parlement bewaakten, waren ontwapend. Er zaten geen kogels in de laders van hun wapens. Later hoorden we ook dat er die dag pantsers vanuit Duitsland naar de Belgische grens werden overgebracht. Dat de para’s ingezet zouden worden.’
Die plannen werden nooit werkelijkheid. Volgens Amory kwam dat omdat het scenario voorzag dat ‘een vooraanstaand politiek persoon’ de macht zou overnemen. Dat gebeurde niet. ‘Twee uur van tevoren werd zijn privésecretaris op de hoogte gebracht van de plannen en de rol die hem was toebedeeld’, aldus Amory. ‘Deze personaliteit weigerde. Daarmee hield alles op.’ Ongeveer iedereen vermoedde dat de bewuste ‘personaliteit’ alleen maar Paul Vanden Boeynants kon zijn.
Hoe dramatisch de sfeer moet zijn geweest, blijk uit een andere, erg gezaghebbende getuigenis. In 2003 kwam de oude journalist Mark Grammens in zijn Journaal terug op de staatsgreep die nooit plaatsvond: ‘Het mag als vaststaand worden aangenomen dat wijlen Paul Vanden Boeynants, die door de samenzweerders de rol van sterke man van het nieuwe regime kreeg aangeboden, bedankt heeft voor de eer, maar niettemin contact hield met de betrokken officieren. Arrestaties zijn bij mijn weten niet verricht. Ik heb deze periode in de Belgische geschiedenis, die toch niet zonder belang is geweest, enigszins van nabij meegemaakt, omdat ik als uitgever van De Nieuwe al gauw over informatie beschikte over wat er gepland werd. Mijn toenmalige medewerkers zullen zich misschien herinneren dat ik ooit aan het slot van een redactievergadering van De Nieuwe, toen er geen notulen meer gemaakt werden, een toelichting heb gegeven bij de geruchten over een staatsgreep die de ronde deden, en concreet afspraken maakte over wat ons te doen stond als het eenmaal zover was en censuur werd ingesteld. (Ik stelde voor om van De Nieuwe een blad te maken met uitsluitend culturele belangstelling, en zo tijdens de hele duur van de dictatuur door het simpele feit van onze weigering om nog een woord over politiek te publiceren, een levend maar ongrijpbaar verwijt te vormen voor het regime – voor zover natuurlijk ons voortbestaan niet onmogelijk werd gemaakt. Ik stelde dit voor als een eerbaar compromis tussen verzet en zelfbehoud.) Er werden nog andere afspraken gemaakt. Dit maar om te zeggen dat de geruchten over een ophanden zijnde staatsgreep in het jaar 1973 heel ernstig werden genomen.’
Wat Grammens beschrijft, zijn ook de eerste signalen van een collectief gevoel dat de Belgische bevolking lang niet gekend had: angst. Het was het jarentachtigvervolg op de woorden waarmee Paul Henri-Spaak in 1945 voor de Verenigde Naties de impact van Koude Oorlog beschreef: ‘Nous avons peur.’
Lees ook:
Deel 1: Paul Vanden Boeynants, de fatale figuur
Deel 3: De blanke terreur van Westland New Post
Deel 4: De onvatbare, onvindbare Bende van Nijvel
Deel 5: De bommen van de CCC
Deel 6: Het onzichtbare, onverzettelijke Gladio-netwerk
Deel 7: Toen België een bende werd
De duistere jaren 80
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier