Dichter Willem Jan Otten: ‘Ik probeer het geloof op een heldere manier niet te begrijpen’
Op latere leeftijd alsnog kiezen voor het geloof: het is voor velen iets zoals spookrijden. Vijfentwintig jaar geleden stapte dichter Willem Jan Otten in de rooms-katholieke kerk. Iets later koos confrater Benno Barnard voor de anglicaanse. Dit is een gesprek onder volwassen gelovigen.
De Nederlandse dichter en schrijver Willem Jan Otten baarde in de jaren negentig opzien met zijn overgang naar de rooms-katholieke kerk. Menigeen in tolerant intellectueel Nederland proefde van zijn nieren. In 1999 publiceerde hij ‘een rede tot de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie’, Het wonder van de losse olifanten, in 2006 gevolgd door een tweede apologie van dat archaïsche verschijnsel geheten godsdienst, Waarom komt u ons hinderen. Ondanks alle controverse werd zijn essayistische oeuvre in 2014 bekroond met de P.C. Hooftprijs. Nu is er Zondagmorgen, een tamelijk verbluffend boek over het christendom, of liever ‘over het missen van God’, zoals de ondertitel luidt. Hij schreef het tijdens de pandemie, toen ook kerkgang onmogelijk was.
Welke literaire auteur schrijft er in 2022 nu nog over het christelijk geloof? En wie schrijft dan al helemaal in het begin dat een mis om te beginnen saai is? Om daar onmiddellijk aan toe te voegen: alleen grote kunstenaars durven zo saai te zijn, Bach, Cézanne, Handke.
Willem Jan Otten: Kom, o kom, heilige saaiheid! Als je erover nadenkt, is een kerkdienst surrealistisch. Mensen die in harde banken gaan zitten staren naar een soort aanrecht waar niet eens Heel Holland Bakt te zien is. Het is duivels moeilijk: ergens zijn waar je niet geamuseerd wordt, of kunt winkelen. Zelfs in de natuur gaan mensen hollen, met een apparaatje om hun arm. Ik bedoel, had corona met zich meegebracht dat ik mijn levensgezellin een jaar lang niet had kunnen aanraken, dan zou ik misschien een vertoog hebben geschreven over haar ontberen, getiteld ‘Jou willen is je missen’. Iedereen zou dat ‘een liefdesverklaring’ hebben genoemd, ook als ik in dat boek de verraderlijkheden van mijn liefde had beschreven. Want daar gaat Zondagmorgen ook over – over niet geloven, dorheid, twijfel. Maar evengoed is het een liefdesverklaring, geen apologie.
Bekeerlingen blijven het doen: zichzelf in hun arm knijpen. Ben ik werkelijk zo stupide geweest? Om zo dogmatisch zeker te weten dat er geen God is?
Tegelijkertijd is het wel zo dat ik misverstanden probeer weg te nemen. Misvattingen die ik zelf heb aangehangen, voor ik katholiek werd. Alweer meer dan twintig jaar geleden. Het is iets wat bekeerlingen blijven doen – zichzelf in hun arm knijpen, ben ik werkelijk zo stupide geweest? Om zo dogmatisch zeker te weten dat er geen God is? Om te menen dat mensen die Christus volgen niet zelfstandig kunnen denken? Hun geweten hebben uitbesteed? Niet dat ik nu weet wat geloof is, maar ik probeer het op een heldere manier niet te begrijpen. Zo ga ik ook poëzie aan, of een kunstwerk tout court. Niet om het te verklaren, maar om er betekenis aan te geven.
Ik had over mijn lectuur het liefst een jaar gedaan, een kerkelijk jaar om precies te zijn. Want dat gebruik je als het geraamte van je essay: de zondagen en feestdagen van die parallelle, alternatieve tijdrekening van de kerk. Ieder hoofdstuk is gewijd aan een zondag, respectievelijk een feestdag, dat is het ritme.
Otten: Ik houd van boeken waar je ín leest, meer dan dat je ze uitleest. Zelfonderbrekende boeken zoals De Onzichtbare Steden van Italo Calvino, Stille Omgang van Willem Barnard – ook wel bekend als jouw vader –, Poet’s Glossary van Edward Hirsch, de Pensées van Blaise Pascal. Je kunt op elke zondag in Zondagmorgen beginnen. Heimelijk hoop ik dat je dan niet kunt ophouden met lezen, want samen beschrijven die zondagen een weg, een doortocht. En al kom je dan uit waar je bent begonnen, je hebt ook altijd de berg van Pasen beklommen.
Een van de brutaalste stellingen in je boek is die van het kerkelijk jaar als het grootste kunstwerk van onze beschaving.
Otten: Het ís het grootste! The Lord of the Rings duurt twaalf uur. De Ring der Nibelungen een week. Netflix-series gaan daaroverheen. Maar het kerkelijk jaar duurt een heel jaar en wordt elke dag in kloosters en kerken, vaak vijf keer per dag, gerealiseerd, op zondag in extra opgetuigde vorm, en dat inmiddels 2000 jaar achtereen. Dat de toeschouwersaantallen teruglopen doet daar niets aan af, en soms komt er iemand zoals Kristien Hemmerechts bij. Van de dichter Les Murray is de gedachte dat een religie een groot gedicht is, en een gedicht een kleine religie. Het helpt me bij mijn godsdienstoefening te bedenken dat ik deelneem aan een gedicht, waarvan je je kunt afvragen: ‘Waarom heeft de dichter dat nou gedaan?’ Een gemeenschap van gelovigen is een gemeenschap van dichters. Meestal hardhorende, wat mummelende dichters, maar niettemin: dichters. En vooral dichteressen.
Bepaalde passages ontroerden me nogal, bijvoorbeeld wanneer je beschrijft hoe je in een kerk tegen je tranen vocht omdat je het sterfbed van je grootmoeder associeerde met de laatste adem van Jezus. Dat associeerde ik dan weer met het Bijbelverhaal van het dochtertje van Jaïrus: het dode meisje dat door Jezus weer tot leven wordt gewekt – anders dan mijn doodgereden dochter. Het werd voorgelezen in mijn Engelse dorpskerk en mijn tranen waren onstuitbaar.
Otten: In de grond is geloof een ontroering, een reden van het hart, die opspeelt als je het onverdraaglijke onder ogen moet komen. Onrecht, dood. Het is niet te harden, de verdwijning van een lief mens. Mensen zijn het geloof in verrijzenis gaan zien als een troostsmoes, een onvolwassen onvermogen om de werkelijkheid onder ogen te zien. Maar gold dat heus voor Jezus, toen hij, zoals dat zo hulpeloos heet, ‘de dood op zich nam’? Hij ging erdoorheen, er dwars doorheen – dat vertelt de Kruisweg, dat vertelt de episode van Jaïrus’ dochtertje: de dood is een doortocht – helemaal dood ging hij, en nog heel wat hardhandiger dan mijn grootmoeder en jouw Anna, en toch: erdoorheen. Troost het me dat hij, na ‘Waarom hebt u mij verlaten?, gezegd heeft: ‘Het is volbracht’? Het sterkt me, raadselachtigerwijze. Het is de moeite waard om te proberen te vertellen dat dit bestaat, dit sterkende geloof.
Is Zondagmorgen wel begrijpelijk voor wie de kerk niet van binnenuit kent? Om jouzelf te citeren: ‘Hoe een boek te lezen dat in feite een ommetje door de eeuwigheid beschrijft, en dat uitkomt waar het is begonnen.’
Otten: Lastige vraag. Zou ik vijfentwintig jaar geleden dit boek leesbaar hebben gevonden? Toen was ik zoekende, op zichzelf al mysterieus, dat je dat kunt zijn… Zou ik geroken hebben dat Zondagmorgen probeert te vertellen wat ik zocht? In die tijd ging ik jouw vaders Stille Omgang lezen. Dat bleek een boek te zijn waarin werd verwoord wat ik niet ‘van binnenuit kende’, en toch was het alsof dat boek iets wat ik al wist blootlegde. Ik hoop op een zoekende lezer.
Jouw publieke tocht naar het christendom begon in de jaren negentig met essays over de grote ethische thema’s. In dit boek raak je het thema abortus zijdelings aan. Wanneer je schoon- dochter, nog geen drie maanden zwanger, tegen haar buik praat noem je dat ‘praten met dat waarvan de moderne ratio zielsgraag niet meer zou willen kunnen zeggen dan dat het een klompje cellen is’ en je vergelijkt het met bidden. Als je weldenkende rationelen tot razernij wilt drijven, is dat gegarandeerd de juiste toon, ouwe patriarch…
Otten: Het vermogen om met een klompje cellen te praten alsof het jou hoort, is goddelijk. De kerk heeft er een onverslijtbaar woord voor: het is een genade. Het lijkt op het vermogen om geliefde gestorvenen aanwezig te stellen, bijvoorbeeld in dromen, of om Christus aanwezig te stellen in de hostie. Hoe moet je ‘voor abortus’ zijn? Je wist er het kind niet mee uit waar je van had kunnen houden. En recht op euthanasie? Het lijkt wel alsof het kunnen heersen over de dood, mensen banger maakt voor de dood. Steeds grotere delen van hun leven lopen mensen op hun goede, hygiënische dood vooruit – steeds obsessiever definiëren ze hun ‘klaar met leven’. Dat is precies wat Paulus bedoelt met ‘levend dood zijn’. Er zijn avonden dat het op de Nederlandse televisie nergens anders over gaat dan hoe en wanneer, en wie jouw zelfdoding moet faciliteren. Gelukkig is dat minder nu, geloof ik, met de voortschrijdende moordpartij in Oekraïne. Laat ik voor mezelf spreken, dat is altijd het beste bij redenen van het hart: ik ben niet sterk en stoïcijns genoeg voor zelfbeschikking. Ik vrees mijn dorre, gedeprimeerde zelf. Dat wat mij helpt, en waar ik voor bid, is: het vooruitzicht op zoiets als het Laatste Oliesel, op aanvaarding en overgave, op ‘in Uw handen beveel ik mijn geest’.
Meer dan eens zeg je dat je ‘niet je eigen werk’ bent. Dat lijkt me de kortst denkbare geloofsbelijdenis.
Otten: Jip. Daar begint het mee, ik kan het niet alleen, ik heb hulp nodig.
Maar die hulp werpt je terug op jezelf. Jij moet er zelf maar voor zorgen dat je gaat geloven, zegt de kerk.
Otten: De kerkelijke dogma’s zijn dan ook geen conclusies uit sluitende redeneringen. Want dat is een van de grote misverstanden omtrent de christelijke religie: ze is geen leer, maar een weg.
Je doet het omgekeerde van een atheïst als Richard Dawkins, die het godsbeeld van een achtjarige op volwassen gelovigen projecteert. Jij maakt het geloof juist ingewikkeld: het is net als de wereld zelf onverklaarbaar. Het is niet absurd, maar wel buitengewoon mysterieus.
Otten: Ja, mensen als Dawkins, en indertijd zijn Hollandse samenvatter-in- eigen-woorden Rudy Kousbroek, polemiseren met gelovigen door ze een infantiel, bijgelovig godsbeeld toe te dichten. Ze baseren die projectie op hoe ze zich herinnerden dat ze zelf als kind geloofden. Ze schieten met een kanon op zichzelf als, inderdaad, achtjarige. Moeilijk mee om te gaan, vond ik – dat geloofs-polemiserende, alles simplificerende denken van die generatie. Iemand die me indertijd geholpen heeft daartegenin te roeien was, in Vlaanderen, de filosoof Paul Moyaert.
Met de dood van God was het christendom de verlichting zeventien eeuwen voor. Het verschil is de opstanding uit de doden van een Joods mannetje in een onbeduidende uithoek van het Romeinse Rijk. Jarenlang wou jouw innerlijke Dawkins daar niet aan.
Otten: Krek. Ik kende het verhaal, maar vond mezelf drommels moedig, omdat ik ‘dood = dood’ durfde te denken, en die zeverige, blije, seksueel onvrije christenen niet. Dat ze hun God laten sterven, ontging me volledig.
Afkeer van het christendom is vaak gebaseerd op de slechtheid van de kerk, de inquisitie, pedofiele priesters. Maar jij erkent op allerlei plaatsen nu juist het dubieuze karakter van de kerk. In een ander boek noem je haar – we hebben het nu expliciet over de kerk van Rome – een oudere vrouw met een duister verleden, die niettemin onweerstaanbaar is.
Otten: Het is een kerk van zondaars, en dat zullen we weten ook. Het onder ogen moeten komen van haar antisemitische verleden, haar kindermisbruikgeschiedenis, haar homofobie, is het beste dat de kerk kon overkomen, moet overkomen, zal blijven overkomen. Je wordt weleens razend van de traagheid van het proces, maar het is een proces, hoe dan ook. Kennelijk kan ik houden van iemand met een duister verleden, die God om vergeving vraagt. Ik hoop dat God zo van mij houdt. En het is precies de moeilijke ‘weg van de vergeving’ die haar beminnenswaard maakt.
Nog een populair antichristelijk geloofsartikel is wat Karel van het Reve ‘de ongelooflijke slechtheid van het Opperwezen’ noemde.
Otten: Van het Reve dacht dat de God van joden en christenen de Holocaust toelaat. Zijn verontwaardiging is op zichzelf terecht, hoewel nogal gespeeld. Maar God laat niet toe. Hij laat zijn schepsels vrij, zo vrij als Hij zelf is. Ik begrijp dat het geruststellend is om God de schuld te geven van het ergste dat mensen elkaar aandoen – en daarna te zeggen ‘ik ben niet zo achterlijk om in zo’n God te geloven’ –, maar het is en blijft een soort poging om jezelf buiten de tragedie van het mens-zijn te plaatsen, buiten het daderschap. Je plaatst het kwaad buiten jezelf. Tijdens de mis word je, meteen al met de schuldbelijdenis, juist op je daderschap teruggeworpen.
Je opponenten hanteren natuurlijk ook het wetenschappelijke argument, dat ik nu maar even samenvat als: Dawkins versus Jezus.
Otten: Jezus is een weg, ‘als je God volgt, zul je leven’. Dawkins is een decreet, ‘God is dood’. Voor Dawkins wordt de dood dan ook God. Dat lijkt me een belangrijk verschil.
Mensen als Dawkins dichten gelovigen een infantiel, bijgelovig godsbeeld toe. Ze baseren zich op hoe ze zelf als kind geloofden.
Alle oude, mythische verhalen zijn bloeddoordrenkt. Het mirakel is dat in het Jodendom daaruit de ethiek van de andere wang kon ontstaan.
Otten: Eerst ontstond de ethiek van ‘oog om oog’. Dat was de eerste miraculeuze sprong uit het wraakuniversum: het idee dat je niet je hele vijand uitroeit, met familie en al, maar dat je alleen de misdaad die jou werd aangedaan proportioneel vereffent. Ja, ‘de andere wang’ is de volgende mirakelsprong, de ‘leer’, of beter de weg van de vergeving, en die zit in de Mozaïsche revolutie ingeweven.
Vladimir Poetin schijnt gelovig te zijn.
Otten: Openbaringswoorden kunnen, als het ware met een vingerknip, omgetoverd worden in wraakmythes. Precies dat wat Poetin verplicht tot het goede en hem ‘uitverkiest’, kan hem ook doen gloriëren in zijn uitverkorenheid, en zo kan hij de ander demoniseren en haten, stijl ‘Oekraïners zijn neonazi’s’. Het is oeroud, die haat jegens de broeder. Zie allerlei Bijbelverhalen.
Voor menigeen is de ethiek van Jezus bezoedeld door Paulus. Vandaag wordt hij al eens als een homofobe, vrouwenonderdrukkende, seksueel gefrustreerde griezel gezien.
Otten: De schuld buiten jezelf leggen, veroordelen, is de corebusiness van onze tijd. Iedereen plaatst zich buiten het daderschap. Van Paulus de zondebok maken, de grondlegger van alle vrouwenonderdrukking, homofobie, seksuele onvrijheid, zelfs van alle oorlog: het is heel bevredigend, maar het is ook een soort bijgeloof, intellectueel onvermogen, het bewijs dat je hem niet gelezen hebt. Juist hij heeft duidelijk gemaakt dat niemand buiten Gods genade valt.
Veel mensen hangen tegenwoordig een of andere ‘vervangreligie’ aan. Je vergelijkt hen met de farizeeërs, de ultraorthodoxe, vaak op Jezus vittende geloofsijveraars. De moderne farizeeërs zijn puriteinen die ‘steeds zekerder weten of de ander zuiver op de graat is: wie echt van slavernijverleden het slachtoffer is, wie echt zijn mea maxima culpa heeft uitgeboet’, schrijf je.
Otten: Als mensen niet meer in God geloven, gaan ze in om het even wat geloven. En worden fanatiek. Maar de kerk zelf is van meet af aan verwikkeld geweest in controverses met geloofsgenoten die meenden het zuiverst op de graat te zijn, en van de kerk een gemeenschap van zuivere, reine uitverkorenen te moeten maken. De geschiedenis van het verketteren en verketteraars herverketteren is een ingewikkelde neverending story. Paulus draait zich onafgebroken in zijn graf om.
Je hebt het meer dan eens over ‘slinkende kerken’. Ik moest denken aan dichter Joseph Brodsky, die zich als ‘kind van de grensstreek tussen jodendom en christendom’ de vraag stelde hoe het verder moest.
Otten: De kerk krimpt om te overleven. Ze trekt zich samen tot mosterdzaadje, tot iets zonder luister of macht. Filosoof Gianni Vattimo, ook een late intreder, heeft het over ‘armoede’, het povere geloof, de zwakke God. Ik zou, geloof ik, niet katholiek zijn geworden tijdens het Rijke Roomsche leven. Ik ben geen nostalgicus. Hoe moet het verder? Zoals het met de poëzie verder gaat, steeds zichzelf opnieuw uitvindend, herbronnend. Ze zal de weg gaan van alle mystiek.
Willem Jan Otten
— 1951: geboren in Amsterdam
— 1973: poëziedebuut met Een zwaluw vol zaagsel
— 1994: publiceert de roman Ons mankeert niets, die euthanasiedebat aanzwengelt
— 1999: bekeert zich tot het katholieke geloof, publiceert Het wonder van de losse olifanten
— 2005: Libris Literatuur Prijs voor Specht en zoon
— 2014: wint de P.C. Hooftprijs
— 2022: publiceert Zondagmorgen