De pensioenhervorming van regering-De Wever: wat betekent ze concreet voor de leerkrachten? 

© Getty
Ewald Pironet
Ewald Pironet Senior writer

Dat de pensioenplannen van de regering-De Wever zouden ingrijpen op de pensioenen van de ambtenaren en dus ook van de leerkrachten was al duidelijk. De christelijke onderwijsvakbond COC maakte enkele simulaties die de concrete financiële gevolgen in kaart brengen.

Leerkrachten zullen langer moeten werken voor minder pensioen, dat was al duidelijk op basis van het regeerakkoord dat op 12 februari werd afgeklopt door de regeerpartijen N-VA, CD&V, Vooruit, MR en Les Engagés. 

Maar wat betekent dat concreet? De christelijke onderwijsvakbond COC maakte een reeks simulaties, waarvan pensioenexpert Ria Janvier (UAntwerpen) zegt dat ze ‘zeer degelijk werden uitgerekend en betrouwbaar zijn’. Op basis van wat nu bekend is, kunnen berekeningen worden gemaakt van hoeveel langer de leerkrachten zullen moeten werken en hoeveel minder pensioen ze zullen krijgen.

1. Hoeveel langer werken?

De wettelijke pensioenleeftijd in ons land is 65 jaar en wordt geleidelijk aan opgetrokken. Dit jaar is dat naar 66 jaar, tegen 2030 67 jaar. 

Leerkrachten konden tot nu toe na 42 loopbaanjaren op 63-jarige leeftijd met pensioen gaan. Maar zij konden genieten van een zogenaamde verhogingscoëfficiënt, zodat elk jaar niet voor één jaar telt maar voor 1,05 jaar. Dat betekent dat een leerkracht niet na 42 jaar maar na 40 loopbaanjaren vervroegd met pensioen kan gaan.

Een master die op 23-jarige leeftijd begint, kan dus nu op 63-jarige leeftijd met pensioen gaan. Volgens de regeringsplannen zal die verhogingscoëfficiënt in het onderwijs jaarlijks worden afgebouwd met 0,005 tot 1,025 in 2031. Voor onderwijspersoneel dat normaal gezien na 2031 met pensioen kan, zal die maatregel betekenen dat de vroegste pensioenleeftijd gemiddeld met een jaar zal opschuiven. Een master die dan op 23-jarige leeftijd begint, kan in 2031 dus pas op 64-jarige leeftijd met pensioen gaan.

2. Hoeveel minder pensioen?

Voor de berekening van het pensioen speelt de leeftijd waarop men met pensioen gaat geen rol. Voor die berekening wordt gekeken naar de duur van de loopbaan.

Een werknemer heeft recht op een volledig pensioen na een loopbaan van 45 jaar. Bij de ambtenaren, en dus ook in het onderwijs, is er een bijzondere regeling. Hoewel een werknemer pas recht heeft op een volledig pensioen na 45 jaar, is dat voor een leerkracht, tot nu toe, al na  41,25 jaar het geval. 

Dat is het gevolg van de zogenaamde ‘preferentiële tantièmes’, ‘voordelige loopbaanbreuken’ in het Nederlands. In het onderwijs geldt op dit moment de loopbaanbreuk 1/55. Die loopbaanbreuk wordt vanaf 1 januari 2027 omgezet naar 1/60.

Dat wil zeggen dat een leerkracht langer zal moeten werken om een volledig pensioen te krijgen. Het komt erop neer dat ook een leerkracht 45 jaar zal moeten werken om een volledig pensioen te ontvangen.

Daarbij komt er nog een tweede element: waar kijkt men naar als men het pensioen berekent? Bij een werknemer kijkt men naar het loon van de hele loopbaan. Bij een ambtenaar wordt nu gekeken naar de gemiddelde wedde van de laatste tien jaar (of vijf jaar indien geboren voor 1962).

Aangezien een ambtenaar zo goed als altijd meer verdient tijdens de laatste tien jaar (of vijf jaar) van een loopbaan, is die berekening voor hem voordeliger dan voor een werknemer. Dat wil de regering-De Wever nu veranderen.

Vanaf 2027 komt er jaarlijks een jaar bij om het pensioen te berekenen. En dat gaat zo door tot 2062, wanneer de termijn van 45 jaar wordt bereikt, waarop dan het pensioen wordt berekend. Volgens de christelijke onderwijsvakbond COC zal ‘die ingreep de meeste impact hebben op de hoogte van het pensioenbedrag’.

3. Concreet

Deze maatregelen van het regeerakkoord zijn, voor de duidelijkheid, nog niet in wetgeving gegoten. Dat betekent ook dat nog niet alle details en modaliteiten daarover beslist zijn en dat daar nog over kan worden onderhandeld. De christelijke onderwijsvakbond COC heeft een aantal simulaties die de ‘grootorde van de impact van de maatregelen op de pensioenbedragen’ aangeven.

Natuurlijk zullen leerkrachten die de volgende jaren aan hun loopbaan beginnen het hardst worden getroffen door de geplande pensioenhervorming, aangezien de overgangsmaatregelen uitgedoofd zullen zijn tegen dat ze met pensioen gaan.

Wie vandaag aan een loopbaan in het onderwijs begint, zal bij een volledige loopbaan als leraar 16 procent minder pensioen ontvangen in vergelijking met nu. 

In geld: vandaag krijgt een bachelor die met pensioen gaat 2700 euro netto pensioen per maand, maar als die in 2060 met pensioen gaat wordt dat 2270 euro. Dat is 430 euro minder per maand. Voor een master is dat nu 3150 euro en wordt dat 2650 euro tegen 2060. Dat is 500 euro minder.

Even ter herinnering: het gemiddelde wettelijk pensioen van een werknemer ligt vandaag rond de 2000 euro, los van het eventuele aanvullend pensioen dat hij krijgt.

Hoe zit het met leraren die ergens in het midden van hun loopbaan zitten? Bachelors die  binnen vijftien jaar met pensioen gaan, zullen geen 2700 euro netto krijgen zoals hun collega’s die vandaag met pensioen gaan, maar 2554 euro. Dat is 150 euro of 5 procent minder. Masters zullen geen 3150 euro krijgen maar 3018 euro of 4 procent minder. 

Voor directieleden kan de pensioeninlevering oplopen tot 20 à 27 procent, wat neerkomt op een daling van 650 tot 1000 euro netto per maand als zij in 2060 met pensioen gaan en tien jaar directeur zijn geweest na een loopbaan van veertig jaar.

Dat heeft vooral te maken dat de pensioenberekening. Die zal, zoals gezegd, niet meer gebeuren zoals vandaag op basis de inkomsten van de laatste 10 jaar en dus op basis van de directeurswedde, maar wel op basis van de inkomsten gedurende 45 jaar en daarin zijn dus ook de (lagere) inkomsten als leraar inbegrepen.


Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content