De Knack-jaren van Johan Anthierens: ‘Nooit was hij scherper dan toen’
Twintig jaar geleden stierf Johan Anthierens, de man die zo graag de rust verstoorde in Vlaanderen. Van 1973 tot 1981 werkte hij voor dit blad. ‘Knack moet blijven.’
Hoe komt het dat Johan Anthierens onvergeetbaar is? Waarom duikt zijn naam weer steeds vaker op? Wie is de journalistieke pionier die nog ‘gelukkig gescheiden’ was ook? Na 20 jaar is de erfenis van een taalminnaar speciaal herdrukt voor de Knack-lezer, zijn trouw publiek. Bekijk de aanbieding.
Soms duik ik onder in de kelder van dit blad, waar heerlijke stukken liggen te vergelen. Zoals ‘Aan de dis in Daverdisse’, een artikel dat op 21 maart 1979 verscheen in Knack. Het is het relaas van de retraite van de Knack-redactie in Hotel Du Moulin. Mijn oude collega’s dachten dat weekend na over het succes van hun weekblad.
‘Directeur De Nolf zegt dat hij het fenomeen moeilijk begrijpen kan: alle redacties van Vlaamse bladen proberen in een min of meer goede relatie met hun publiek te leven, wij van Knack staan soms koppig tegenover die lezer ons gelijk vol te houden. Geen enkel blad krijgt zoveel negatieve brieven te slikken, en we vragen erom. We gaan bij voorkeur met ons volle gewicht op de tenen van de koper staan. (…) Wat ik slecht snap, herhaalt de directeur, is dat de oplage maar niet wil dalen. Integendeel, we stoten door naar 80.000 exemplaren en meer, hoe die haat-liefdeverhouding verklaren? We breken er onze koppen over, de familiedoos aspirines gaat rond, we tobben over onszelf, we komen er niet uit. De hoofdredacteur oppert dat achter onze sardonische opstellen de hartenklop van de gewetensvolle idealisten voelbaar is, dat ons publiek bestaat uit geëmancipeerde Vlamingen die tegen een duw kunnen en pas echt geïrriteerd geraken als ze op een hypocriete manier vol stroop worden gesmeerd. We knikken eensgezind en opgelucht, dat zal het zijn.’
De kerk is heilig, heeft Knack gezegd. Blijf buiten de heilige kerk, of we maken een kruis over je medewerking. En over West-Vlamingen moet ik vriendelijk schrijven.
Johan Anthierens
Onder het artikel staat de handtekening van een van de grootste chroniqueurs die Vlaanderen ooit heeft gehad. Tussen 1973 en 1981 schreef Johan Anthierens voor Knack. In die jaren maakte hij ook naam op televisie. En hoe. Niemand die zo graag de rust verstoorde in het tergend tamme Vlaanderen. ‘Ik ben gelukkig gescheiden’, zo schepte hij op tegen Wies Andersen. En Vader Abraham daagde hij uit: ‘Ik heb gehoord dat Peyo nog altijd op zijn percenten zit te wachten van wat u doet.’
Ze zeiden toen dat hij een ‘enfant terrible’ was, maar ze hadden prut in hun ogen. Hij leek er niet eens op. Daarvoor was hij te veel een burgerman: altijd perfect gekleed, soms met een hoed, soms zonder. De anarchie en de galgenhumor zaten in zijn vingers en in zijn hoofd. Anthierens lachte met koning, God en Vlaanderen uit overtuiging. Uit principe was hij bij elk applaus argwanend. Een vriend van hem vertelde me ooit dat ze samen naar de radio luisterden. De presentator zei iets over de oorlog in Bosnië. ‘Maar iedereen is zo tegen die Serven’, reageerde Anthierens. ‘Er moet iets mis zijn met de Kroaten.’
Ooggetuige. Zo noemde hij zichzelf in zijn Knack-jaren. En dat was hij ook: een man die alles zag en over alles schreef.
Het begon in de zomer van 1973, toen Anthierens Knack-hoofdredacteur Sus Verleyen tegen het lijf liep. Ze kenden elkaar nog van bij de radio. Ze babbelden wat en al gauw viel het woord ‘column’.
Anthierens was 36 en had een verleden in de journalistiek. De jaren daarvoor had hij de Franse versie van Bonne Soirée geleid, een vrouwenblad uit de stal van uitgever Dupuis. ‘Hij werkte in Parijs en beleefde daar een fantastische tijd’, zegt zijn broer Karel Anthierens. ‘Zijn vrouwelijke redacteurs waren blij met hem en hij met hen: Johan was een womanizer, maar geen bladenmaker.’
Op 19 september 1973 verscheen op de tv-pagina’s van Knack de eerste Ooggetuige, een televisiekroniek. Of iets dat erop leek, want de chroniqueur bekende meteen dat hij geen televisie had. ‘ Knack heeft me carte blanche gegeven’, noteerde hij. ‘Ik mag kritizeren zoals ik wil. Onbelemmerd. Als ik maar weet dat er grenzen zijn (…) De kerk, bijvoorbeeld. De kerk is heilig, heeft Knack gezegd. Blijf buiten de heilige kerk, of we maken een kruis over je medewerking. En over West-Vlamingen moet ik vriendelijk schrijven.’
Het stuk was ondertekend door Wounded Eye. ‘Johan had nog een contract bij Dupuis’, zegt Karel. ‘Hij was bang dat ze zijn kroniek daar zouden lezen. Maar de bazen van Dupuis spraken of lazen geen Nederlands. Sus Verleyen vond dat hij dat pseudoniem moest laten vallen, als hij dan toch zo vrank en vrij wilde schrijven.’
Op 17 oktober 1973 meldde Ooggetuige: ‘Wounded Eye is niet Moshe Dayan, maar wel Johan Anthierens, die voortaan zijn ware gelaat toont.’
Eind 1974 trad ook zijn broer Karel in dienst bij Knack, als eindredacteur en redactiesecretaris. ‘We zijn nu de twee broers van Knack‘, schreef Ooggetuige die week. ‘We lijken net de druppende wormen van Salvador Dalí.’
‘Johan was twee jaar jonger dan ik’, zegt Karel. ‘We hebben altijd een heel goede band gehad. Als kind maakten we al samen een blad. Ik was dan hoofdredacteur en hij tekende, want ik vond dat hij niet kon schrijven.’
Die mening herzag Karel later, al verbeterde hij bij Knack wel de teksten van zijn broer. ‘Hoe briljant zijn Ooggetuigen ook waren, er stonden soms dt-fouten in. Johan was een autodidact, hij had zelfs geen diploma van de lagere school. Af en toe vroeg ik hem: Johan, zou je dat zo formuleren? Hij kon heel scherp en persoonlijk zijn. Op de VRT waren ze zo bang van Ooggetuige dat ze Knack zelfs niet open durfden te slaan. Het gebeurde ook weleens dat er een bekende vrouw belde, die vroeg of ik ervoor wilde zorgen dat Johan zeker niet over haar zou schrijven. Dan wist ik met wie hij naar bed was geweest.’ (lacht)
Ooggetuige raakte uitgekeken op de televisie en trok de wereld in. Hij ging naar de Tour, in het spoor van Eddy Merckx. En volgde Micha Marah, toen die optrad op het Songfestival in Jeruzalem. Guy Mortier schreef hem daarna: ‘Ik ben uw kroniek beginnen te lezen, maar ik vond het zo goed dat ik het in de hoek van de kamer gegooid heb.’
En hij was lang niet de enige. Ook Gerrit Six was fan. ‘In de jaren zeventig waren er alleen mensen als Louis Verbeeck en Jos Ghysen, die brave cursiefjes maakten. Daarom vielen de kronieken van Johan op: hij durfde over alles te schrijven. Niet dat hij over alles zo veel wist, maar hij kon het wel prachtig verwoorden.’
Zelfs van zijn eigen leven maakte hij journalistiek. Op een dag stuurde een vrouw hem een brief, omdat hij ‘Ivonne Lex’ verkeerd gespeld had. Ze ontmoetten elkaar in Antwerpen en de rest van de romance stond in Ooggetuige. Elisabeth Erauw werd zijn grote liefde en een personage in zijn kroniek, net als haar en zijn kinderen. ‘Ze vormden het eerste samengestelde gezin dat ik kende’, zegt Six.
Anthierens was ook de eerste die over anderen in de media schreef, zegt Karel. ‘In die tijd deed je dat niet. Je zweeg de concurrentie dood.’ Een van zijn mikpunten was tv-presentator Walter De Meyere, maar die sloeg in een lezersbrief terug. ‘Uw stukken zijn puur venijn’, schreef de broer van Jo in 1974 . ‘Ik zou voorstellen dat u zelf eens een boek produceert, dan kan u zien tot aan wiens enkels u reikt. Of bent u Knack zelf?’
Zesenveertig jaar later is De Meyere die lezersbrief niet vergeten. ‘Ik presenteerde toen Boeket op de BRT, een programma over poëzie en literatuur. Johan vond dat maar niets.’
‘De presentatie van Walter De Meyere past bij dat gebonden soep-interieur’, had Ooggetuige geschreven. ‘Walter De Meyere zal wel lief zijn voor zijn moeder, maar hij is niet leuk, hij is niet speels, hij is nooit jong geweest, hij draagt zijn baard als een probleem, als een diploma, als een haargroeimiddel. Walter De Meyere is niet romantisch, niet aristocratisch, niet gevat, niet snedig, niet komisch, spreken is bij hem een mondoperatie. Walter De Meyere past bij dit wormstekig meubilair, we moeten hem tot brandhout schrijven.’
‘De week dat dat in Knack stond, durfde ik amper buitenkomen’, zegt De Meyere . ‘Mijn moeder heeft toen een brief geschreven naar de vader van Anthierens om te vragen of de vete tussen ons kon stoppen. Waarop vader Anthierens antwoordde: ze moeten het maar onder elkaar uitvechten.’
Vandaag kan De Meyere er wel om lachen. ‘Het is Johan vergeven. En ik moet toegeven dat hij een fantastische pen had. Die man kon schrijven. Ik was trouwens niet zijn enige doelwit. Elke week sleurde hij er wel iemand door. Veel mensen weigerden hem op den duur nog een hand te geven.’
Ook heel wat Knack-lezers vervloekten Ooggetuige. ‘Wat denkt Anthierens wel, dat hij God de vader is?’ schreef Ludo De Mot uit Wambeke. ‘We zijn het gezanik over zijn en andermans leven beu.’ ‘Het proza van Anthierens is wansmakelijk’, voegde Bernard Mailleux uit Genk daaraan toe. ‘Een ziekelijk, oversekst en onvoldaan wezen dat geen weg weet met zijn pretentie.’
‘Veel Knack-lezers waren boos omdat hij antiflamingant was’, zegt Karel. En hij jende hen maar al te graag. Een keer schreef hij zijn kroniek zelfs in het Frans, zodat de Walen konden meelezen.
‘We kregen ook heel wat positieve brieven over Ooggetuige,’ zegt Karel, ‘maar toch vooral negatieve. Dat is normaal: iemand die iets heel goed vindt, zal minder gauw een reactie sturen. Toch stond Ooggetuige nooit ter discussie bij de bazen in Roeselare. Ze hebben zich weleens gemoeid tijdens het Jaar van het Dorp. Een andere Knack-coryfee, Johan Struye, zou een reportage maken over Genk. “Maar Genk is toch helemaal geen dorp”, zei mijn broer tegen Struye. “Dat is zelfs geen gehucht. Genk is een tankstation.” De week daarop opende Struye zijn stuk met: “Genk is een tankstation.” Razend waren ze in Genk. Toen eiste Roularta dat er een wiedergutmachungstuk kwam. Waarna die van Hasselt razend waren, want voor een keer was er een objectief artikel verschenen over Genk.’
Hij had een braadpan bij zich, omdat hij ervan overtuigd was dat de studenten hem met eieren zouden bekogelen.
Op 4 februari 1976 hield Ooggetuige het voor bekeken. Anthierens had genoeg gezien en een lucratief contract getekend bij De Krant, een net opgericht dagblad. In zijn laatste kroniek ging hij op prospectie in zijn nieuwe werkomgeving. Hij vroeg zich af waar die dure bedrijfswagen bleef die ze hem beloofd hadden, en stelde zich ook ernstige vragen over de solvabiliteit van zijn toekomstige werkgever . ‘Wat zullen de achterblijvers bij Knack straks leedvermaak hebben. Knack moet blijven!’
‘Dat die kroniek ooit gepubliceerd is, is hilarisch’, zegt Karel. ‘Te zot voor woorden, eigenlijk. Welke hoofdredacteur laat dat toe? Ik was geen vriend van Sus Verleyen. Johan ook niet, al konden ze het professioneel wel met elkaar vinden. Maar één ding moet je Sus nageven: hij gaf Johan altijd alle vrijheid.’
Een paar maanden later ging De Krant failliet, maar Knack was gebleven. Verleyen haalde Anthierens weer binnen en vanaf de zomer van 1976 was Ooggetuige weer op post . Anthierens was op dat moment een god in Vlaanderen. De grote ster van De Wies Andersen Show, een super-BV met fans en groupies.
Ook in een gemeenschapshuis in Leuven keek de jonge regentaatsstudent Gerrit Six elke zaterdagavond naar een zwart-witscherm. ‘Ik bewonderde hem en wilde hem naar Leuven halen.’ Dat lukte ook. Op 10 februari 1977 organiseerde Six een groot evenement: ‘Johan Anthierens, live in Leuven’. ‘Er was meer dan duizend man in de grote aula – zo populair was hij in die dagen. Hij had een braadpan bij zich, omdat hij ervan overtuigd was dat de studenten hem met eieren zouden bekogelen.’
Maar die hadden alleen een papiertje met een kritische vraag op: ‘Meneer Anthierens, was het nu echt nodig om te zeggen dat u gelukkig gescheiden bent?’
Anthierens: ‘In wat voor een ideologisch bejaardentehuis ben ik hier gelogeerd?’
‘Achteraf zijn we nog iets gaan drinken in De Blauwe Schuit’, zegt Six. ‘Hij vond dat de studenten zo tam waren.’
De week erop verscheen er een Ooggetuige over de avond in Leuven, met Six in de hoofdrol. ‘Waarom zitten in mijn boekentas een braadpan, een vork, een mes, en een papieren servet. Als ik toch op restaurant ga? (…) Ik heb Leuven in het verleden op kookhitte meegemaakt, vanwaar die gezapigheid?’
Anthierens had het ook over zijn eigen roem, over hoe hij zich die avond in zijn Renault had moeten verschansen. ‘Zelfs bij valavond kan ik me in de Vlaamse straten nauwelijks onopgemerkt ophouden.’
‘Dat was niet de mooiste periode van zijn leven’, zegt Karel. ‘Natuurlijk genoot hij van die bekendheid, zo ijdel was hij wel. Maar toch liep hij verloren tussen al dat applaus. Ik heb toen vaak gedacht: ik zou nooit beroemd willen zijn.’
Gerrit Six zag Anthierens later dat jaar opnieuw. ‘De redactie van Knack huisde toen op de zesde verdieping van het Internationaal Perscentrum in Brussel. Op de benedenverdieping was een bar, waar ik soms iets ging drinken. Johan zat daar geregeld, samen met andere Knack-journalisten. Hij was een heel charmante man, die je het gevoel gaf dat jij het centrum van de wereld was. Op een dag vroeg Karel of ik geen vakantiejob wilde doen bij Knack.’
Six rookte de beste sigaret van zijn leven, nam de lift naar de vierde verdieping en werd lid van de Anthierensclan, ‘de enige club waar ik in mijn leven lid van ben geweest’. ‘Eerst was ik de loopjongen van de redactie. Ik moest dan flessen alcohol gaan kopen, want op redactievergaderingen werd er behoorlijk veel gedronken. Na een jaar vroegen ze: “Zeg Gerrit, kun jij eigenlijk ook schrijven?” Zo werd ik een collega van Johan. Ik zag hoe hard hij werkte aan zijn kronieken. Vaak moest de chauffeur van Roularta, die ’s ochtends de kopij kwam ophalen, nog even over zijn schouder meekijken hoe hij een zin herschreef.’
Zoals die ene mooie, die hij nooit vergeten is: ‘Door het gaas van mannenwimpers worden vrouwen dag en nacht bespied.’
‘Johan heeft mij geleerd hoe bijzonder taal kan zijn. Je kunt met woorden mensen hun hart veroveren. Of jezelf troosten. Aan zijn zoon Benjamin schreef hij ‘Heulen met een veulen’, de mooiste brief die een vader ooit aan zijn zoon geschreven heeft. Maar de realiteit was anders: zo goed ging het niet met zijn zoon.’
In de herfst van 1979 blies Anthierens zijn Ooggetuige weer op. Hij begon met de interviewreeks De Waarzeggers. Dat duurde niet lang, want geïnterviewden klaagden dat hij hun woorden niet juist weergaf. ‘Als ik alleen woordelijk mag aftappen wat men mij toevertrouwt,’ reageerde Anthierens, ‘moet ik een perskaart voor mijn bandrecorder overwegen.’
Twee jaar later, op 9 december 1981, tikte hij zijn laatste bijdrage voor Knack: ‘Goede lezer, ik haak af. (…) Ik schrijf nu maar wat omdat dit mijn Knack-periode afsluit en het verhuizen in mijn hart aanhoudt. Als straks de cassette van mijn IBM-schrijfmachine op is, zal ik tevergeefs om Denise roepen, als ik “be sure to wear some flowers in your hear” citeer, is Sus Verleyen er niet meer om de zin voor te spellen. (…) Het is de schuld van Knack dat ik bij Knack wegga, hier heb ik de smaak in het vrij schrijven leren proeven, in verleidelijke mate.’
Anthierens vertrok naar de Willem de Zwijgerstraat in Brussel, waar hij het eerste satirische blad van Vlaanderen wilde oprichten. De verwachtingen waren groot: 40.000 mensen vulden een bon in voor een gratis nummer. Maar de eerste editie van De Zwijger werd een sof. ‘Hij zat in zak en as’, zegt Karel. ‘Een blad leiden was niets voor hem. Ik heb dan ontslag genomen bij Knack en ben ook naar De Zwijger gegaan.’
De broers Anthierens maakten daarna nog veel goede De Zwijgers, al leek het soms dat Johan zijn scherpe pen op de redactie van Knack vergeten had. ‘In een satirisch blad moet je chargeren,’ zegt Karel, ‘maar plots was Johan voorzichtig. Alsof hij bang was voor zijn eigen schaduw. Terwijl hij vooral goed was in de contramine. Daarom gedijde hij beter bij een burgerblad als Knack, waar hij de stoute jongen kon zijn, dan bij een blad van gelijkgezinden. Op televisie was het net zo. In De Wies Andersen Show was hij schitterend, omdat hij daar goed omringd werd. Maar als hij zelf een programma moest presenteren en dragen, was het minder goed.’
Na twee jaar verdween De Zwijger en ook de gloriejaren van Anthierens waren voorbij. Hij had op te veel lange tenen getrapt, te veel keukengeheimen uit de media onthuld. ‘In de jaren negentig was ik eindredacteur bij De Morgen‘, vertelt Gerrit Six. ‘Af en toe kwam Johan leuren met een stuk. Soms werd dat gepubliceerd, maar zeker niet altijd. Je moest al een goede reden hebben om een artikel van Anthierens te aanvaarden. Op zijn begrafenis op de VUB was iedereen aan het snotteren, maar de laatste jaren hebben velen hem in de steek gelaten. Ik heb me daar ook weleens schuldig over gevoeld.’
‘Niemand is Johan ooit opgevolgd’, zegt Karel. ‘Misschien kun je hem vandaag een beetje vergelijken met Herman Brusselmans. Die durft ook scherp en persoonlijk te zijn, maar niemand schreef zoals Johan. Mijn broer en ik belden elkaar ook elke dag . Die telefoongesprekken mis ik nog altijd.’
Karel zou zo graag weten wat Ooggetuige vandaag zou vinden van Twitter, Bart De Wever of het coronavirus.
En dan zegt hij: ‘Waarschijnlijk niet veel goeds.’
In de kelder van Knack herlees ik de laatste woorden die hij voor dit blad schreef: ‘Ik hou van Knack, je kunt niet van alles houden wat in dat wekelijks politiek-informatieve telefoonboek staat, voor mij is Knack een Gouden Gids geweest. Ik neem de staf (roede?) over uit handen van Sus Verleyen en knipper met de ogen.’
Willem Elsschot. Het Ridderspoor van Johan Anthierens wordt opnieuw uitgegeven bij Polis.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier