De inzet van de verkiezingen: waarom Bart De Wever vooral tegen zichzelf strijdt
Op zondag 26 mei strijden de partijen van dit land niet alleen met elkaar om de gunst van de kiezer. Meer dan ooit worstelt elke partij met zichzelf. Hoe Vlaams is de N-VA nog, hoe rood is de SP.A, hoezeer wil Groen dat wij anders gaan leven?
Wijlen Steve Stevaert (SP.A) hield het zijn troepen altijd voor: élke verkiezing is de moeder van alle verkiezingen. Op elke verkiezingsdag wordt het bord schoongeveegd. Alle voorzitters zullen aan hun eigen partij verantwoording moeten afleggen.
Van hen allen moet Bart De Wever (N-VA) het moeilijkste gevecht aangaan. Hij strijdt namelijk tegen zichzelf. De kans is groot dat latere historici en politicologen het voorbije decennium de ‘De Wever-jaren’ zullen noemen, zoals de jaren 1980 nog altijd bekendstaan als de ‘Martens-jaren’. De Wever lijkt zich daarvan ten volle bewust, de verwijzingen in interviews naar zijn eigen eindigheid zijn legio. Hij vindt in zichzelf dan ook een tegenstander van formaat: de jonge Bart De Wever was in 2010 een volstrekt onweerstaanbaar politicus. Zijn partij behaalde 28,2 procent in de Kamer en zelfs 31,7 procent in de Senaat. Ineens bepaalde hij de agenda, ook in Franstalig België werd hij de politicus om wie alles draaide. Toch waren er kort daarvoor vervroegde verkiezingen uitgeschreven omdat de jonge liberale voorzitter Alexander De Croo het niet pikte dat Jean-Luc Dehaene (CD&V), de grootse staatsman van de vorige generatie, zijn poging tot staatshervorming niet tijdig had rondgekregen. Op verkiezingsavond, 13 juni 2010, waren die onderhandelingen in één klap voltooid verleden tijd.
Recente peilingen pinnen de cd&v vast op minder dan 20 procent: in plaats van de N-VA bij te benen, moet Wouter Beke de andere partijen proberen af te houden.
Achteraf gezien is de wissel van de wacht meer dan symbolisch. Dehaene ging naar af, voorgoed, en samen met hem werd op die dag in 2010 de vorige eeuw pas echt afgesloten. Tot dan dachten veel waarnemers dat de politieke eenentwintigste eeuw al begonnen was in 1999, met Paars-Groen. Nu weten we dat dat gezichtsbedrog was. Paars-Groen was nog een reactie op de dominante CVP van de vorige eeuw: de kaders waarbinnen de regering-Verhofstadt redeneerde, de communautaire setting, de verhouding tussen meerderheid en oppositie, de relatie met de sociale partners, de hele umwelt van media en publieke opinie en hoe men daar de Wetstraat beoordeelt: het was onder Paars nog helemaal twintigste-eeuws.
De breuk kwam er dus in 2010. Op de verkiezingsdag waarop de N-VA de belichaming werd van het nieuwe Vlaanderen, van al die nijvere spaarders groot en klein die de kredietcrisis hadden uitgezweet en woedend waren op de leiders die dat hadden laten gebeuren. Toeval of niet, maar de machtsgreep van de N-VA viel samen met de opkomst van de nieuwe media. Facebook raakte eind jaren 2000 ingeburgerd. Twitter werd in 2010 een politieke spelbepaler.
Oude elites
Niets of niemand wist de nieuwe tijdgeest zo te vatten en te gebruiken als de N-VA en Bart De Wever. Ze leken gemaakt voor de jaren 2010, een decennium met identitaire debatten, bedreigde grenzen, groeiende aantallen migranten, een steeds meer autonome publieke opinie, wanhopige centrumpartijen, een verder desintegrerend middenveld, oude elites zonder gezag, bedrijven op zoek naar nieuwe bondgenoten, waardering voor wie welhaast rücksichtslos mikt op succes, of die nu Elon Musk of Marc Coucke, Mark Zuckerberg of Donald Trump heet.
Sinds 2010 flirt De Wever met de uitwassen van deze tijd en buit hij ze sneller en slimmer uit dan wie ook in de Wetstraat. Zo heeft hij zichzelf en zijn partij ongemeen sterk gemaakt. Eerst vermorzelde hij vanuit de oppositie de meerderheid: hij heeft de regering-Di Rupo uit elkaar gespeeld, het koningshuis in het nauw gedreven en de Franstaligen op hun plaats gezet als een minderheid in dit land. Vanuit de meerderheid viel hij dan de oppositie aan. Tegelijk tackelde hij de andere meerderheidspartijen en beukte hij in op wie hem in de weg liep: het gerecht, kritische wetenschappers, vakbonden, zuilenorganisaties als ‘de Guimardstraat’ of het vrij onderwijs, de ngo’s enzovoort. Negen jaar lang domineerde hij de hele Wetstraat, de media en bij uitbreiding de publieke opinie, het maatschappelijke discours, en dus het land.
Sinds de N-VA eind 2018 de regering-Michel opblies in de hoop dat de ‘Marrakeshcrisis’ tot vervroegde verkiezingen zou leiden, lijkt de partij haar focus kwijt.
Zal dat straks nog zo zijn? Sinds de N-VA eind 2018 de regering-Michel opblies in de hoop dat de ‘Marrakeshcrisis’ – een term van N-VA-makelij – tot vervroegde verkiezingen zou leiden, lijkt de partij haar focus kwijt. Het begrotingsbeleid was slecht. Dat komt niet alleen door minister Johan Van Overtveldt, maar hij heeft de meubelen ook niet kunnen redden. Ben Weyts begon te blunderen op Mobiliteit, Theo Francken liep schrammen op in de zaak rond de humanitaire visa. Liesbeth Homans bleef verder onder de verwachtingen, en dan vooral in armoedebestrijding. Geert Bourgeois was liever op post gebleven maar moet naar Europa – en kan niet door de kiezer beloond worden voor zijn beleid als eerste nationalistische minister-president van Vlaanderen. Op de koop toe verloor Bart De Wever vorige week nog een tv-debat op punten van, jawel, John Crombez. De SP.A-voorzitter dwong hem toe te geven wat hij liever niet zei omdat veel Vlamingen het niet graag horen: dat het N-VA-programma zegt dat bij langere levensduur ook de pensioenleeftijd zal verhogen – tot 68 jaar, en daarna hoger.
De Wevers harnas
Dat amalgaam aan verwarrende signalen compenseren top-N-VA’ers als De Wever, Jambon en Francken met een permanente en als het moet agressieve aanwezigheid in de (sociale) media. Dat vertaalt zich in de peilingen: de N-VA verliest een aantal procentpunten, maar is daarmee nog altijd ongeveer dubbel zo sterk dan de eerste achtervolger. Dat ligt in de lijn van de gemeenteraadsverkiezingen van oktober vorig jaar: die waren ook niet schitterend. Eindigt de N-VA opnieuw dicht bij de 30 procent, en die kans is groot, dan is De Wever andermaal de onbetwiste winnaar. Ligt de score dichter bij de 25 procent, dan is er een barst in zijn kuras. Hoe minder zetels de N-VA binnenhaalt, hoe makkelijker (of minder moeilijk) het voor de andere partijen wordt om een regering zonder de N-VA te vormen. De kans daarop is klein, maar de appetijt is redelijk groot.
Hoewel. De twee andere Vlaamse scheidende regeringspartijen, de Open VLD en de CD&V, willen in elk geval opnieuw regeren. Maar voor Wouter Beke zien de peilingen er bleekjes uit. Hij kijkt stilaan aan tegen het echec van zijn eigen project. Dat zette in toen hij in 2010 voorzitter werd, in de slechtst mogelijke omstandigheden. De CD&V had voor de Kamer amper 17,6 procent behaald, haar slechtste resultaat ooit. De identiteitscrisis waarin de partij zat, werd nog versterkt doordat de N-VA – ongeveer vanuit het niets – de christendemocraten had onttroond als de grootste politieke formatie van Vlaanderen. De oude boegbeelden, voorzitter Marianne Thyssen en premier Yves Leterme, zouden een stap opzijzetten – ze zijn nooit meer teruggekeerd. Het project van de nieuwe, wat frêle Limburgse voorzitter was meteen duidelijk: de kloof met de N-VA moest kleiner, bij voorkeur binnen een redelijke termijn van één tot twee verkiezingen.
De SP.A staat op een historisch dieptepunt, en toch gewaagt iedereen van een opstanding.
De CD&V rolde de mouwen op en was de drijvende kracht achter de ineens erg snelle splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde. Dan nam ze deel aan de regering-Di Rupo, in de hoop op waardering voor ‘een partij die haar verantwoordelijkheid neemt’ – in schril contrast met de N-VA, die met 30 procent van de stemmen in de oppositie bleef. Het was het beproefde christendemocratische recept, en de nieuwe voorzitter paste het nauwgezet toe. Helaas voor Beke was dat een twintigste-eeuwse visie. Tot verbazing van veel CD&V’ers bleek bij de verkiezingen van 2014 dat het gesplitste Brussel-Halle-Vilvoorde het nieuwe Vlaanderen koud liet: B-H-V was maar een instrument om België te schaden. Men liep wél warm voor de scherpe, anti-Belgische oppositieretoriek tegen de linkse regering-Di Rupo. In de Kamerverkiezing bleef de CD&V steken op 18 procent, maar gelukkig voor Beke behaalde de partij voor het Vlaams Parlement 20,5 procent. Dat zette haar weer op de kaart als een grote speler – gezichtsbedrog, want de N-VA liep verder uit tot 31,9 procent in Vlaanderen en 32,5 procent in de Kamer.
Toen had Beke al besloten om een alliantie aan te gaan met de MR van Charles Michel, en de N-VA te betrekken bij de vorming van rechtse coalities in Vlaanderen en België. Als de N-VA zou meeregeren, zou ze de gewone politieke wetmatigheden ondergaan, zoals elke regeringspartij: water in de wijn doen, compromissen sluiten en die zo nodig tegen heug en meug verdedigen in de pers, toelaten dat ook de coalitiepartners scoren. Daar is niets van gekomen. Vanaf dag één hakte de N-VA in op de CD&V.
Deur op een kier
Dat komt onder meer door de merkwaardige persoonlijke beslissing van Beke om de nieuwe Zweedse regering níét te laten leiden door de gedoodverfde kandidaat-premier, Kris Peeters (CD&V). Hij vond het in volle regeringsvorming ineens belangrijker dat Marianne Thyssen Eurocommissaris zou worden. De Wever begreep daaruit dat de CD&V zich een regeerperiode lang zou willen profileren – en dat kon alleen maar ten koste gaan van de N-VA. De CD&V en vooral vicepremier Kris Peeters hebben het geweten, vijf jaar lang. Dat werd nog erger toen de voorzitter Peeters naar Antwerpen stuurde voor de gemeenteraadsverkiezingen. De Wever nam het op als een bewust CD&V-manoeuvre om hem persoonlijk te schaden. Vandaar dat hij zijn christendemocratische coalitiepartner keihard bekampte, veel agressiever ook dan dit land gewoon is.
Bij zo veel raadselachtige beslissingen konden sommige kiezers de CD&V niet meer volgen. Recente peilingen pinnen de partij vast op minder dan 20 procent: in plaats van de N-VA bij te benen, moet Beke de andere partijen proberen af te houden.
Ooit stonden de socialisten op afroep klaar als de christendemocraten hen uitnodigden voor coalitiegesprekken. Vandaag sluit de SP.A niets meer uit: een heruitgave van Paars-Groen of een Antwerpse coalitie met rechts (N-VA) en centrumrechts (Open VLD): zolang er maar bestuurd wordt. Ook al profileert John Crombez zich als de tegenstrever van deze regering, het valt op dat zijn accenten veel meer sociaal dan echt links zijn. Hoe meer hij erop aangesproken wordt, hoe meer het opvalt dat Crombez benadrukt dat coalities met de N-VA ‘ erg onwaarschijnlijk’ zijn, dat een samenwerking met de partij van De Wever ‘ quasi onmogelijk’ is. Hoe harder hij zijn best doet, hoe meer het opvalt dat de deur op een kier staat.
Dat is natuurlijk geen toeval. Het Antwerpse voorbeeld heeft getoond dat de SP.A in een coalitie kan stappen met de N-VA en toch kan stijgen in de (nationale) peilingen – met dat verschil dat de SP.A in een peiling van Gazet van Antwerpen naar Antwerpse kiesintenties bleef steken op een schamele 8,5 procent. Het is het eindpunt van een neerwaartse lijn in een provincie waar de socialisten in 2003 nog 21,8 procent behaalden, in 2007 16,5 procent, in 2010 14,3 procent en in 2014 11,6 procent.
Dat de SP.A met groeiende ambitie naar de verkiezingen trekt, heeft te maken met twee uiteenlopende factoren. Ten eerste pikken de socialisten paradoxaal genoeg de vruchten van het belabberde parcours dat John Crombez reed sinds hij in 2015 met steile verwachtingen tot voorzitter werd verkozen. Sindsdien slaagde hij er maar niet in om een geloofwaardig gezicht van de oppositie te zijn. Dat lag aan de staat van zijn partij, maar ook aan de volstrekt ongeloofwaardige manier waarop hij zijn politieke leiderschap invulde. Zo duwde Crombez zijn partij tot onder de 10 procent in de peilingen. Tot de SP.A begin dit jaar weer steeg tot boven die 10 procentgrens, en men van een opstanding gewaagde. In werkelijkheid is dat nog altijd een historisch dieptepunt. Maar nu de SP.A eindelijk de perceptie mee heeft, blijven de socialisten optimisme uitstralen.
Bovendien beperkt de SP.A haar politieke boodschap tot het sociaal-economische domein: de ‘facturen’ van ‘de mensen’ moeten lager, hun sociale bescherming hoger. Als hij zich met de hulp van zijn studiedienst dáárop concentreert, kan zelfs Crombez tv-debatten winnen. Dat had hij al in 2017 bewezen, toen hij in De zevende dag Gwendolyn Rutten (Open VLD) in verlegenheid bracht over de verlaging van de pensioenen voor werkloze 50-plussers. Vorige week drong hij zoals gezegd zelfs Bart De Wever in de hoek. Omgekeerd profiteert Crombez van het feit dat de modale Vlaming de ene extra belasting na een andere op zich ziet afkomen. De Wevers ‘pensioen op 68 jaar’ kwam na het snel afgevoerde rekeningrijden van mobiliteitsminister Ben Weyts, en na de berichten over de kostprijs van de klimaatmaatregelen van Groen. Of het nu gaat over de bedrijfswagens of de mogelijke aangifte van een wijnkelder bij de fiscus, het begint bij het grote publiek door te dringen dat niets gratis is – en al zeker een ingrijpende change for climate niet. Velen vrezen zich straks groen te moeten betalen. Crombez hoopt dat ze daarom rood zullen stemmen.
Gwendolyn Rutten stapte af van de strategie om met de Open VLD ‘de nieuwe Vlaamse volkspartij’ te worden. Het was een gouden zet.
De vraag is: welk rood, of misschien zelfs rood-bruin? De verhoging van het minimumpensioen tot 1500 euro is van oorsprong een PVDA-eis. Hij werd overgenomen door de SP.A én Vlaams Belang. Die drie partijen lijken straks te strijden om de stem van de ‘werkmens’. VB-voorzitter Tom Van Grieken lijkt zich opnieuw geen zorgen meer te hoeven maken om de kiesdrempel: dat was de inzet toen hij in 2014 voorzitter werd. Peter Mertens leidt de PVDA al sinds 2004, zijn droom was die partij uit het isolement te halen waarin ze zat sinds haar stichting. Dat lijkt in de provincie Antwerpen stilaan mogelijk. Het lijkt zo goed als uitgesloten dat VB of PVDA/PTB in een coalitie raakt. Toch wegen die partijen op de regeringsvorming: ze maken het speelveld kleiner om tot een meerderheid te komen, zowel linksom als rechtsom.
Met vleugeltjes
Bij de Open VLD laten ze dat amper aan hun hart komen. De Vlaamse liberalen staan klaar om in eender welke richting mee te stappen, en zullen wellicht ook gevraagd worden. Bij haar aantreden als voorzitter in 2012 stapte Gwendolyn Rutten af van de strategie om ‘de nieuwe Vlaamse volkspartij’ te worden. Het was een gouden zet. Onder Rutten werd de partij weer ongegeneerd liberaal: het staat elke Vlaming vrij ervan te houden of niet. Vrij complexloos waren de liberalen voortaan vóór alle zaken waarmee ze sympathiseerden. Ze spraken ook mee over sociale thema’s, over cultuur, over milieu en groene energie, over gender en levensbeschouwing. En in al die debatten warmden ze zich aan de verlichting. Vandaar de iconische verkiezingsaffiches van 2014, die Open VLD’ers met vleugeltjes toonden. Dat gevoel wilde Rutten uitstralen: dat de liberalen blij boven het Wetstraat-gewoel zweefden. Maggie De Block en Alexander De Croo werden de nieuwe liberale stuwende krachten in de federale regering, de personele vernieuwing deed herinneringen aan de generatie Verhofstadt-De Gucht snel vervagen: Bart Somers, Vincent Van Quickenborne, Bart Tommelein, Mathias De Clercq en in zekere zin Sven Gatz zijn de vaandeldragers van een nieuwe generatie.
Middenmoters
Vorig jaar kapitaliseerde de Open VLD op dat imago. De gemeenteraadsverkiezingen waren een succes: nooit eerder bestuurden de Vlaamse liberalen in zo veel centrumsteden. Vanzelfsprekend willen ze die lijn op 26 mei doortrekken. Maar tegen de verwachtingen in vallen de peilingen ineens tegen. De Open VLD is tegenwoordig een middenmoter in het peloton der middenmoters, ver na de N-VA. Misschien komt dat omdat deze verkiezingen níét draaien om het thema dat, ondanks alle vernieuwing en verruiming, de liberale corebusiness blijft: belastingen en belastingverlaging. De Open VLD heeft onder Paars-Groen een fundamentele belastinghervorming ge-realiseerd. Dan kwam de notionele- interestaftrek, en in de regering-Michel hebben de liberalen er in het zog van de N-VA mee voor gezorgd dat de ene na de andere ‘kapitaaltaks’ minder opbracht dan verwacht of beloofd. De taxshift is vooral voor de bedrijven, de aandeelhouders en beleggers uitgedraaid op een appeltje voor de dorst. Zo ligt de Open VLD vast aan een dubbele ketting. Eén: een partij die sinds 2014 de schoothond was van de N-VA (tot de Marrakesh- crisis, tenminste) kan zich bij de verkiezingen moeilijk profileren als de waakhond voor de bedrijven, de beleggers, of het gelaïciseerde Vlaanderen, dat de aanwezigheid van steeds meer moslims met steeds meer argwaan bekijkt. Andere partijen waren daar de voorbije vijf jaar duidelijker in. Twee: de strijdkreet ‘(nóg) minder lasten’ verwoordt in dit tijdsgewricht niet echt de eerste zorg van de bevolking, ook al blijft het overheidsbeslag (van nog altijd meer dan 50 procent) zorgwekkend hoog.
De naam ‘Calvo’ heeft dezelfde functie als Elio Di Rupo in 2010 en 2014: de N-VA presenteert hem als de belichaming van alles waar een ‘goede, rechtse Vlaming’ zogezegd niet voor staat.
De ambitie die de Open VLD vijf jaar geleden uitstraalde, vind je nu terug bij Groen. Toen Meyrem Almaci in november 2014 voorzitter van die partij werd, was haar ambitie niet gering. Mogelijk maakt ze die straks ook waar. Ze zou, volgens krantencommentatoren, eindelijk mikken op de electorale big bang waarop Groen al zo lang hoopt, al is ook haar voorganger, Wouter Van Besien, blijven steken op 8,5 procent. Volgens Almaci kan Groen alleen groeien als de ecologisten zich niet langer opstellen als keurige, bescheiden, degelijke deelnemers aan het politieke debat. ‘Was is er mis met vurig zijn?’ vroeg ze. ‘Links heeft een smoel nodig.’
Zeker in de Kamer had ze met Kristof Calvo een perfect verlengstuk: een groene politicus die de anderen opjaagt, die ostentatief koketteert met zijn gelijk en ervan houdt de tegenstand uit evenwicht te brengen met een pijnlijke tik. Zoals die keer in 2016 toen hij Luk Van Biesen (Open VLD) in volle Kamer aanklaagde wegens racistisch getint gesis aan het adres van SP.A-fractieleidster Meryame Kitir: daar had de Open VLD niet van terug.
Al snel na het aantreden van Almaci begon de klim van Groen in de peilingen. Na de succesvolle gemeenteraadsverkiezingen claimde de partij met veel zelfvertrouwen ‘het marktleiderschap op links’. Begin dit jaar bereikte de opgang van de groenen zijn hoogtepunt met de golf van klimaatmarsen. Maar succes baart ook tegenstand. De andere partijen, met de N-VA op kop, dwongen hen de rekening van het voorgestelde klimaatbeleid voor te leggen. Daar kan de SP.A van profiteren. Dat marktleiderschap op links kan nog een dubbeltje op zijn kant worden.
Tegelijk kreeg Kristof Calvo een centrale plaats in de N-VA-strategie. De naam ‘Calvo’ heeft dezelfde functie als Elio Di Rupo in 2010 en 2014: de N-VA presenteert hem als de belichaming van alles waar een ‘goede, rechtse Vlaming’ zogezegd niet voor staat. Zo is hij een emblematisch figuur geworden in deze campagne: zonder hem te kennen en te weten waar hij voor staat, begrijp je niet waar het om draait. Voor de N-VA en Groen is dat: de klassieke Vlaming versus de kosmopolitische (nieuwe) Belg. Het ideale Vlaanderen voor de ene partij is niet het land van de andere.
Perspectieven
Wordt dat ook de echte tegenstelling? Meer dan bij vroegere verkiezingen lijkt elke partij dit keer te zoeken naar haar eigen verhaal en thema, juist omdat er niets algemeen dwingends is als ‘voor of tegen Paars’ (in 2003 en 2004), de splitsing van B-H-V en het kaduke Belgische model (in 2007, 2009 en 2010), en het afscheid of juist de verdediging van het zogenaamd ‘socialistische’ beheer van de samenleving (in 2014). In deze campagne zijn er communautaire eisen, speelt het klimaat mee, maar ook de stijgende levensduurte, de steeds conflictueuzere wereld, de Europese Unie die verbrokkelt (jawel, ook daarover wordt zondag gestemd). En natuurlijk is het vijf jaar aan een stuk over migranten en moslims gegaan. Tenslotte zijn het de eerste ‘echte’ verkiezingen in dit land na de terroristische aanslagen in Parijs, Zaventem en Maalbeek, en nadat een president met een grote mond de Belgische politici dwong de toestand van ‘ hellhole Brussels‘ onder ogen te zien.
Meer dan bij vroegere verkiezingen lijkt elke partij dit keer te zoeken naar haar eigen verhaal en thema.
Als de politiek geen verkiezingsthema’s aanreikt, zullen de bekommeringen van de samenleving de stembus bepalen. Dan is de kans groot dat het zal gaan over gezondheid, welvaart en veiligheid, de wezenlijke dingen. Dat leidt al snel tot een beproefde want duidelijke kijk op de politiek: één links, één rechts. In een eerder gepolariseerd land krijgt het centrum het moeilijk – dat blijkt voorlopig ook uit de peilingen. Dat wijst niet noodzakelijk op een gezonde samenleving, maar het illustreert wel de geest van de tijd en de politieke werkelijkheid waarmee de inwoners van dit land de afgelopen vijf jaar hebben moeten leven.
De oppositie rekent op de kiezer om de zaken in handen te kunnen nemen. Maar ook de aftredende meerderheid vestigt zijn hoop op hem, om Vlaanderen en als het even kan België verder te kunnen besturen. Voor Bart De Wever mag zijn tijd nog even duren.
Verkiezingen 2019
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier