Buitenschoolse opvang: ‘1 ongekwalificeerde begeleider voor 80 kinderen? Niet ondenkbaar’

© Franky Verdickt
Jeroen de Preter
Jeroen de Preter Redacteur

Ze zijn onmisbaar voor werkende ouders en tegelijk zowat de slechtstbetaalde werknemers van het land. En de job van begeleider in de buitenschoolse opvang dreigt nog onaantrekkelijker te worden.

Toen Brecht Raymaekers begon als kinderbegeleider in de buitenschoolse opvang van de Heilig Hart-school in Heverlee bij Leuven, kwam hij terecht in een twaalfkoppig team. Vandaag, zeven jaar later, blijven er nog vier collega’s over. ‘De ene na de andere vertrok’, vertelt Raymaekers, ‘en we vinden geen nieuwe mensen.’ De gevolgen laten zich raden.

‘Soms staan we met vijf vaste begeleiders in voor de naschoolse opvang van 200 kinderen. Natúúrlijk heeft dat gevolgen voor de kwaliteit van de opvang. Wij worden verondersteld om aandacht te hebben voor het welbevinden en de individuele interesses van de kinderen. We moeten voor hen activiteiten op maat organiseren. Ouders maken tijdens de overdracht ook graag een praatje, om te weten hoe het met hun kind is gegaan. Maar daar is nauwelijks nog tijd voor. In plaats van medeopvoeders dreigen we opzichters te worden. Zorgen dat er geen ongelukken gebeuren, daar komt onze job meer en meer op neer. En dat is niet waarom ik voor deze job gekozen heb.’

Witte raven

Raymaekers is niet de enige kinderbegeleider in de buitenschoolse opvang die de kwaliteit zienderogen ziet dalen. Een verklaring is ook snel gevonden. Net als in de meeste crèches kampen de organisatoren met een groot personeelstekort. Een voorbeeld: Ferm Kinderopvang, Raymaekers’ werkgever, heeft 870 kinderbegeleiders voor de buitenschoolse opvang in dienst. Op dit ogenblik staan ongeveer 80 vacatures open. ‘Helaas krijgen we die niet ingevuld’, zegt Ferm-woordvoerder Caroline Audoor. De nood is vandaag zo hoog dat Ferm vanaf deze week actief op zoek gaat naar wat ze ‘gouden handen’ en ‘witte raven’ noemt. ‘We zoeken aan schoolpoorten, markten of andere drukbezochte plekken, in de hoop dat we zo mensen met weinig beroepservaring warm kunnen maken voor de job.’

© Franky Verdickt

Karlien Roosen is al acht jaar kinderbegeleider in de buitenschoolse opvang van Linter en noemt het ‘een prachtige job’. ‘Het is zo mooi om te zien hoe intens kinderen in het leven staan. En het idee dat je deel bent van de village die een kind nodig heeft om op te groeien geeft mij veel voldoening.’

Maar of ze die voldoening in de toekomst nog zal krijgen? Het nieuwe decreet Buitenschoolse Opvang en Activiteiten, kortweg het BOA-decreet, dreigt de job een stuk onaantrekkelijker te maken. Om erkend te worden als kwaliteitsvolle buitenschoolse kinderopvang mag een begeleider vandaag nog maximaal 14 kleuters onder zijn of haar hoede hebben. Dat maximum wordt in het nieuwe decreet opgetrokken naar 18, of zelfs een onbeperkt aantal als het gaat over lagereschoolkinderen.

Roosen: ‘Dat zou betekenen dat ik samen met mijn collega 36 kleuters mag begeleiden. Ik hoef niet uit te leggen dat je die kinderen zo niet de nodige aandacht kunt geven. Er wordt weleens vergeten dat we ook heel jonge kindjes opvangen. Als ik er een moet verschonen, zou mijn collega in haar eentje voor de 35 anderen moeten zorgen. Hetzelfde als ik tijdens de overdracht even met een ouder praat. Hoe dan ook zal het onmogelijk worden om iets meer te doen dan het strikt noodzakelijke. Ferm legt sterk de nadruk op het belang van avontuurlijk, risicovol spelen. In bomen klimmen, bijvoorbeeld, of kampen bouwen. Dat is allemaal onmogelijk als je 20 kinderen of zelfs meer moet begeleiden.’

Raymaekers kan alleen maar beamen. ‘Vroeger trokken we er met de kinderen nog wel eens opuit voor een boswandeling. Vandaag is dat niet meer verantwoord. De kans dat er eentje wegloopt zonder dat je het hebt gezien is veel te groot.’ Hij stipt nog een ander probleem aan. ‘Net als de leraren zien we vandaag meer en meer kinderen met extra zorgnoden. Denk aan kinderen met ADHD of autisme, die eigenlijk een-op- eenaandacht nodig hebben. Op school worden die kinderen vaak nog begeleid door een zorgjuf. Zo iemand hebben wij niet, terwijl we die meer dan ooit nodig hebben.’

Besparingslogica

‘Negen is te veel.’ Met die slogan protesteerde het personeel van crèches en kinderdagverblijven tegen het feit dat één begeleider in veel gevallen negen peuters of baby’s moet verzorgen. Ondoenbaar, zeggen ze, en niemand zal dat tegenspreken. Het verbaast dan ook dat het optrekken van die zogenaamde begeleider-kindratio in de buitenschoolse opvang haast geruisloos is verlopen. ‘Voor lagereschoolkinderen is er zelfs geen limiet meer’, zegt Audoor. ‘Het wordt dus mogelijk dat één begeleider instaat voor 50 leerlingen of meer. Dan kun je nog moeilijk spreken van een kwalitatieve opvang.’ Terzijde: in Nederland mag één begeleider maximaal 10 kleuters en maximaal 12 lagereschoolkinderen opvangen.

© Franky Verdickt

‘Het optrekken van die begeleider-kindratio valt enkel te verklaren vanuit een besparingslogica’, zegt Sandra Van der Mespel, projectcoördinator en onderzoeker in het Centrum voor Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen (VBJK). ‘Op papier zal het personeelstekort daardoor verkleinen. Maar net als bij de kinderdagverblijven zal het in de praktijk en op de langere termijn de problemen alleen maar vergroten. Begeleiders zullen met nog minder mensen hetzelfde moeten doen. De job wordt er nóg onaantrekkelijker door, met als gevolg dat nog minder mensen bereid zullen zijn om dit werk te doen.’

Vandaag is er al een groot tekort aan kinderbegeleiders, en dat verbaast Van der Mespel geenszins. ‘Kinderbegeleider in de buitenschoolse opvang is een van de slechtstbetaalde jobs in ons land. Bovendien heb je meestal gesplitste uren: je begint om zeven uur, werkt tot halfnegen, begint opnieuw om halfvier en eindigt rond halfzeven. Dat is bijna niet te combineren met een andere job of een gezin.’

Raymaekers kan dat alleen maar bevestigen. ‘Mijn loon is zopas opgetrokken naar 1200 euro netto. Daarvoor moet ik ongeveer 25 uur per week werken. Om rond te komen moet je er eigenlijk nog een job bij nemen, maar dat is heel moeilijk in de praktijk te brengen: ik ben vrij tussen negen en drie uur, maar niet op woensdagmiddag en ook niet tijdens de schoolse vakantiedagen, want dan staan we in voor de dagopvang. In mijn geval is het leefbaar omdat ik als persoon met een handicap een financiële tegemoetkoming ontvang. Voor anderen is het alleen maar te doen als je een goedverdienende partner hebt.’

‘Herverdeling van schaarste’

Het BOA-decreet zorgt om nog een andere reden voor grote bezorgdheid in de sector. Vandaag krijgen de organisatoren van buitenschoolse opvang hun subsidies rechtstreeks van het Agentschap Opgroeien. Vanaf 2026 worden die subsidies uitbetaald aan de steden en gemeenten, die de budgetten vervolgens zelf mogen verdelen over de organisatoren. ‘In heel wat gemeenten zullen die subsidies een pak lager zijn dan wat de organisatoren nu van Opgroeien krijgen’, zegt Caroline Audoor. ‘In sommige gemeenten gaat het zelfs over 40 procent werkingsmiddelen minder. Dat betekent dat gemeenten zullen proberen te besparen: door bijvoorbeeld alleen nog kleuters op te vangen, door het aantal locaties te beperken, door kortere opvanguren, door de kwaliteit te verlagen of door scholen zelf hun opvang te laten organiseren.’

Karlien Roosen: ‘Als ik een kleuter moet verschonen, zou mijn collega in haar eentje voor de 35 anderen moeten zorgen.’
Karlien Roosen: ‘Als ik een kleuter moet verschonen, zou mijn collega in haar eentje voor de 35 anderen moeten zorgen.’ © Franky Verdickt

Sandra Van der Mespel deelt die bezorgdheid. ‘Ik zie in het nieuwe decreet veel goede bedoelingen’, zegt ze. ‘Een van de doelstellingen is de buitenschoolse kinderopvang dichter brengen bij het bestaande vrijetijdsaanbod zoals muziekscholen of sportactiviteiten. Daar is veel voor te zeggen. Daarnaast wil men met het decreet de middelen beter verdelen. In het huidige systeem worden sommige steden en gemeenten veel beter bediend dan andere. Doel is dat straks elke stad of gemeente een eigen kwalitatief buitenschools opvangbeleid kan ontwikkelen. Ook dat is een nobel streven, maar in de praktijk zal dat niet werken. Het probleem is dat die herverdeling niet gepaard gaat met een verhoging van de middelen. Het is, zoals iemand onlangs treffend zei, “een herverdeling van de schaarste”. Straks krijg je nieuwe, schaars gesubsidieerde initiatieven op plekken waar er nu nog onvoldoende aanbod is. Daar ben ik natuurlijk niet tegen, maar het gevolg is wel dat bestaande initiatieven hun middelen zien dalen.’

Welke gevolgen heeft dat concreet? ‘Vooral het opvangaanbod voor de lagereschoolkinderen zal erop achteruitgaan’, verwacht Van der Mespel. ‘Het decreet bepaalt dat steden en gemeenten de helft van hun subsidies moeten gebruiken om initiatieven met “kwaliteitslabel kleuteropvang” te ondersteunen. Met andere woorden: omdat de budgetten schaars zijn, wordt prioriteit gegeven aan de buitenschoolse opvang voor kleuters. Dat wordt verantwoord vanuit het idee dat kleuters veel meer dan lagereschoolkinderen een veilige context nodig hebben. Dat is over het algemeen wel juist, maar daarbij wordt vergeten dat ook veel van die lagereschoolkinderen daar absoluut nog behoefte aan hebben. Wie een kind van zes heeft, weet wat ik bedoel. Dat zijn echt nog heel jonge kinderen.’

© Franky Verdickt

Daarnaast maakt Van der Mespel zich ook zorgen over de kwaliteit van het aanbod. ‘Een deel van de lokale besturen zal straks een tender uitschrijven en eerder geneigd zijn om te kiezen voor het goedkoopste dan voor het meest kwaliteitsvolle aanbod. De vraag is dan waarom die aanbieder de goedkoopste kan zijn. In het decreet staat dat organisatoren van een opvanginitiatief een duurzaam medewerkersbeleid moeten voeren. Maar hoe kan dat gegarandeerd worden? Medewerkers hoeven volgens het nieuwe decreet geen diploma meer te hebben, enkele “competenties” volstaan. Of de medewerker die competenties al dan niet heeft, mag de organisator zelf beslissen. Een scenario waarbij een ongekwalificeerd iemand straks voor 80 kinderen moet zorgen is zeker niet ondenkbaar.’

Het is ook niet ondenkbaar dat we straks een buitenschoolse opvang met twee snelheden krijgen, vreest Van der Mespel: ‘Een rijkere gemeente kan ervoor kiezen om de schaarse budgetten voor kinderopvang wat op te krikken met eigen middelen, terwijl dat in de armere gemeenten onmogelijk zal zijn. De kwaliteit van de opvang zou straks wel eens sterk kunnen verschillen van gemeente tot gemeente.’

Experiment

Is het probleem van de buitenschoolse opvang dan alleen een probleem van te weinig geld? Nee, zegt Van der Mespel. ‘De job is onaantrekkelijk vanwege het lage loon, maar ook vanwege die lastige uren. En daar valt iets aan te doen. Ten gronde komt dit probleem voort uit een heel specifiek Vlaams/Belgisch probleem. Kinderopvang en onderwijs vallen onder verschillende politieke bevoegdheden (Welzijn, met CD&V- minister Hilde Crevits en Onderwijs, met N-VA-minister Ben Weyts, nvdr). Ze hebben ook aparte agentschappen en organisaties. Wij staan daar nooit bij stil, maar in veel buitenlanden wordt dat onderscheid niet gemaakt. Opvang en onderwijs maken er van bij het begin al deel uit van één geïntegreerd systeem. Als je denkt vanuit het kind is dat veel logischer, om de eenvoudige reden dat het over dezelfde kinderen gaat.’

Brecht Raymaekers: ‘Soms staan we met vijf begeleiders in voor 200 kinderen. Natúúrlijk heeft dat gevolgen voor de kwaliteit.’
Brecht Raymaekers: ‘Soms staan we met vijf begeleiders in voor 200 kinderen. Natúúrlijk heeft dat gevolgen voor de kwaliteit.’ © Franky Verdickt

Het VBJK experimenteert al met systemen die de wereld van de school en die van de opvang dichter bij elkaar brengen. ‘Dat kan bijvoorbeeld door de kinderbegeleiders in de buitenschoolse opvang ook in te zetten als begeleiders in de kleuterklassen. Je kunt die mensen ’s ochtends in de voorschoolse opvang laten starten en ze daarna inzetten als begeleider in de kleuterklas. ’s Middags kunnen ze zich dan laten vervangen door de mensen die later de naschoolse opvang voor hun rekening nemen.’

‘Ook de kinderen varen daar wel bij. Jonge kinderen worden vandaag voortdurend geconfronteerd met ingrijpende overgangsmomenten. Natuurlijk is dat iets wat ze moeten leren. Maar ze beleven er op die leeftijd soms wel heel erg veel. Ze moeten van de crèche naar de instapklas, van de instapklas naar de kleuterklas en vervolgens ook nog eens naar de opvang. Het is niet verkeerd om die momenten zo veel mogelijk te beperken of te verzachten. Uit onze experimenten blijkt dat er eigenlijk alleen maar voordelen zijn, ook voor de begeleiders, die niet langer in twee shiften moeten werken.’

© Franky Verdickt

Raymaekers is helemaal mee met het idee. ‘Ik denk dat het voor veel van mijn collega’s de job een stuk aantrekkelijker kan maken. Sowieso moet er iets gebeuren. Het tekort aan kinderbegeleiders wordt ook meer en meer een economisch probleem. Er komen steeds meer vragen van ouders naar vakantieopvang, maar door de beperkte bezetting kunnen we niet elk kind een plekje geven. Dat betekent dat we elke vakantie kinderen moeten weigeren, waardoor ouders niet kunnen werken.’

Bovendien kan een geïntegreerd systeem ook leiden tot een betere band met de kinderen, denkt Raymaekers. ‘En dat is toch de essentie van onze job. Dat merk ik nog elke dag, vooral na vijf uur, als de meeste kinderen vertrokken zijn. Dan kunnen we de overgebleven kinderen wél de aandacht geven die ze nodig hebben. Je ziet dan ook hoe belangrijk ze die aandacht zelf vinden. Als hun ouders arriveren, willen ze niet mee: ze willen in de opvang blijven spelen.’ (lacht)

Wat Raymaekers zegt, spoort mooi met de resultaten van twee belevingsonderzoeken die het VBJK in de buitenschoolse kinderopvang liet uitvoeren. ‘Voor kinderen wordt het verschil gemaakt door de begeleiders, hun competenties en, zeker niet het minst, hun beschikbaarheid’, zegt Van der Mespel. ‘Hebben de begeleiders tijd voor me als ik gevallen ben? Hebben ze tijd om te bemiddelen bij ruzie? De conclusie is helder: als de begeleider die aandacht geeft, gaan kinderen graag naar de opvang. In het andere geval niet.’

18 Zoveel kinderen mag één begeleider opvangen volgens het nieuwe decreet

12 lagereschoolkinderen voor één begeleider, dat is het maximum voor de Nederlandse opvang. In België is er geen limiet meer.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content