Brief aan Wannes Van de Velde: ‘We worden geregeerd door mensen die nooit, zoals u, in de straten verdwalen’
Beste Wannes,
Twee zomers geleden lag ik in het Sint-Vincentiusziekenhuis in Antwerpen. Met een ingeklapte long staarde ik ’s nachts naar de lichtjes van de Schelde. Toen pas, vanaf de vijfde verdieping, viel me op dat iemand uw hoofd op een muur heeft geschilderd. Net naast het ziekenhuis, op een symbolische plek: in de wijk waar u woonde, verscholen in de stad – alleen een geoefend flaneur zoals u wandelde vroeger weleens door de Maurice Verbaetsteeg. Zoals die tekenaar u heeft afgebeeld, zo zag ik u ook door de stad slenteren. Met de kraag omhoog, en een pet diep over uw voorhoofd getrokken.
Vijftien jaar bent u al niet meer onder ons. Nooit vergeet ik uw begrafenis in de Roma. Omdat het die 23e november 2008 sneeuwde. Maar vooral door wat Ramsey Nasr op het podium zei: ‘Verdwaalt met ons nog ene keer, vervloekt ons – maar blijft hier, blijft bij ons.’
U hebt zijn smeekbede ingewilligd. De meeste artiesten worden na hun dood vergeten. Maar uw liederen worden nog altijd gezongen. Vorige week zag ik Tourist LeMC in de Bourlaschouwburg. Voor me zat een groep meisjes van zestien. Toen de man vooraan een cover inzette van Ik wil deze nacht in de straten verdwalen, zwaaiden ze met hun armen en hun telefoons. Ze zongen uw woorden een voor een mee, alsof het een klassieker was van Harry Styles.
Tourist LeMC noemt zichzelf een stadstroubadour. Dat is hij ook, een goede zelfs. Maar er was maar één man zoals u. U zou nooit, zoals hij, een concert laten eindigen op de lofhymne Antwârpe, gij zé ga veur mij van De Strangers. Daarvoor was u te vaak radeloos geweest over uw stad.
In de jaren zestig hadden ze de herinneringen en straten van uw jeugd, die rond het Vleeshuis, gesloopt. Later wilde u nooit meer terugkeren naar ‘mijne kant’, zoals u de buurt noemde. En in uw dagboek schreef u: ‘Ik vrees dat de mensen in Vlaanderen niet over het juiste soort intelligentie beschikken om waardig met hun patrimonium om te gaan. (…) Ze kunnen het hier doodeenvoudig niet, zelfs al zouden ze het willen.’ In interviews kondigde u aan dat u naar Gent zou vertrekken, maar iets hield u tegen. ‘Antwerpia staat in uw hart geplant’, schreef Ramsey Nasr indertijd. ‘Laat deze stad u nooit doen wijken.’
Vandaag zou u uw stad niet meer herkennen. Zelfs uw vaste kroegen zijn er niet meer: het door u bezongen Café Breughel is afgebroken een paar weken na uw dood. De Gounod, ooit vereeuwigd in Café met rooi’ gordijnen, is een modezaak geworden. Maar uw klassiekers zijn niet kapot te krijgen. Uw geschreven woorden ook niet: in de jaren tachtig was u de vaste stadschroniqueur van dit blad, onze man in Antwerpen.
Ik heb vorige week al uw columns gelezen, en bleef steken bij een passage van 16 mei 1982 die vandaag geschreven had kunnen zijn: ‘Laat die mannen maar doen. Ze voeren de strijd van de vitale mens tegen het wantrouwige, jaloerse apparaat. Wie zal het halen? Ik weet het, maar ik zeg het nog niet.’
U noteerde die zinnen na een bezoek aan Ercola, een kunstenaarscollectief dat huist in de Wolstraat in Antwerpen. Drie kunststudenten waren er meer dan vijftig jaar geleden mee begonnen, omdat ze vonden dat kunst te veel rond geld draaide. Kinderen van mei ’68, die rebelleerden tegen het systeem. Al gauw mochten ze van het OCMW een plek huren om hun gelijk te bewijzen: een oud godshuis dat de stad eigenlijk wilde slopen om er een parkeergarage van te maken. De kunstenaars restaureerden het. En zo werd Ercola het mekka van de alternatieve kunstscene. Onze enige Oscarwinnaar Nicole Van Goethem draaide er haar animatiefilms, Ferre Grignard repeteerde er Ring Ring, I’ve Got to Sing, Jean-Claude Block ontwierp er decors voor tv-series, Ann Salens verzon er, bij de buren, haar sexy doorkijkjurken en dan vergeet ik nog een honderdtal namen. ‘De wereld werd veranderd in de Wolstraat’, schreef Jan Decleir ooit. ‘Ik heb er met de poppen gespeeld, gedanst, liefdevol naar waarheid gelogen en bedrogen.’
Uw stad doet me soms wat denken aan een van uw oude songs: Bordeel zonder vrouwen.
Ook u was kind aan huis. Begin jaren tachtig, toen uw platen amper nog gedraaid werden op de radio, huurde u er een atelier. U vijlde er houten poppen voor in uw poesjenellentheater, een Antwerpse traditie die u weer in ere wilde herstellen. Zoals Leonard Cohen zong in Chelsea Hotel #2:‘We are ugly, but we have the music.’
Beste Wannes, ik ben vorige week opnieuw in Ercola geweest. Dat is alsof je de grot van Ali Baba binnenwandelt: je ruikt er de geschiedenis, de geur van de wilde jaren zeventig. Het kunstenaarscollectief uit uw tijd woont en werkt er nog steeds. Wellicht zijn zij het enige overgebleven kunstenaarscollectief uit de sixties in Europa. Alle anderen zijn ermee gestopt, maar die van de Wolstraat zijn nog kwiek. Sommige Ercolieten zijn weliswaar dood, maar andere jonge straffe kunstenaars hebben hun plaats ingenomen: tot vorig jaar woonde en werkte zelfs Dennis Tyfus er.
In elke andere stad zouden ze daarmee uitpakken, behalve in de uwe. Daar gebeurt het tegendeel: de Ercolieten hebben net bericht gekregen dat ze midden volgend jaar moeten opkrassen. Ze moeten het pand ‘borstelschoon’ achterlaten voor mensen die wel poen hebben.
Bij wijze van protest organiseren ze nu een tentoonstelling in de Wolstraat 31. Tegen Jan en alleman roep ik: ga kijken. Vooral voor de kunst van de Ercolieten, dat spreekt, maar ook voor dat gebouw. Het behoort tot het bijzonderste van wat er in uw stad te zien is. Het godshuis werd ooit opgericht met de giften van koopman Louis Jean Joseph Somers, die stierf in 1895. In zijn testament schreef hij met de hand dat hij het godshuis aan het OCMW schonk. Op één voorwaarde: het moest altijd ‘een sociaal doel’ dienen.
De brave man kende duidelijk AG Vespa niet. Het vastgoedbedrijf van de stad – zowat het hele stadsbestuur zit in de raad van bestuur – beheert nu die eigendommen van het OCMW. Het moest het gebouw onderhouden, maar deed dat volgens de Ercolieten ‘met matig enthousiasme’. Ze zagen wel dat verschillende projectontwikkelaars hun vertrekken kwamen bekijken en dachten even aan die zin uit uw klassieker Jef ee m’een shik gerefezeerd: en peisd is ‘t gepermeteerd?
De projectontwikkelaars vinden dat het gebouw grondig gerenoveerd moet worden, maar daar hebben ze bij AG Vespa geen geld voor en dus willen zij en het stadsbestuur het ‘valoriseren’. Dat is managersjargon voor: we gooien het op de markt.
Zo is de voorbije jaren veel waardevols op de markt gegooid. Een tijd geleden verdween het prachtige zaaltje van De Zwarte Komedie, waar u zo van hield. Het theatertje lag tussen de lichtekooien van het Schipperskwartier, het leek wel ergens in het Berlijn van de roaring twenties. Dat kwam ook door theatermaker Bert Verhoye, een beroepssatiricus die alle boeken van Kurt Tucholsky en Erich Kästner gelezen had. Tom Lanoye trad onlangs zes uur op in de KVS. Maar zijn vak heeft hij op de houten planken van De Zwarte Komedie geleerd in de Leguit. Net zoals u niet meer naar ‘mijne kant’ wilde wandelen, wandel ik niet meer door die straat. Te veel herinneringen aan verrukkelijke theateravonden.
Een paar maanden geleden was het de beurt aan ’t Appeltje in de Lange Nieuwstraat, een theater uit een heel ander universum: het was ooit opgericht door Ivonne Lex. Het was zo klein dat het me altijd deed denken aan het Théâtre de la Huchette in Parijs, waar al sinds 1957 elke dag La cantatrice chauve van Eugène Ionesco opgevoerd wordt. In onze versie aan de Lange Nieuwstraat oogstten onze beroemdste komieken ooit hun eerste triomfen. En oudere actrices zoals Doris Van Caneghem gaven er magistrale monologen: wie ’t Appeltje aankon, kon de wereld aan. Maar ook dat stuk poëzie wordt straks wellicht door AG Vespa op de markt gegooid. Ik heb een theaterstoel gekocht, opdat er toch iets gered wordt.
Al die nostalgie, nergens goed voor. Dingen komen en gaan – anders zouden we vandaag nog in houten paalwoningen leven. Maar er is dus wel iets fundamenteel veranderd. Je kunt veel zeggen over die vermaledijde oude tijden, maar zo’n OCMW droeg kunstenaars tenminste nog een warm hart toe: anders hadden die nooit in het centrum van de stad voor zulke lage prijzen kunnen huren.
U weet vast waarover ik spreek, want in uw leven hebt u vaak gevloekt op al die bruine enveloppes. Op een dag ging u naar het RIZIV en vroeg u aan het loket: ‘80.000 frank schulden, hoeveel jaar cachot is dat?’ Uiteindelijk werd er naar een oplossing gezocht, zoals altijd. Ook in de Zwarte Komedie destijds zag ik soms liberale politici in het publiek zitten. Of Bob Cools. Ze lachten mee, soms ook groen, maar ze begrepen de waarde van dat theater. Zulke plekken en mensen gaven een stad kleur.
Dát, mijn beste Wannes, zien ze niet meer. Het gaat zoals gewoonlijk over geld, uiteraard, maar ook over kennis. We worden geregeerd door mensen die alleen powerpointpresentaties lezen. Maar die nooit, zoals u, in de straten verdwalen. Ze weten niet wat er in hun stad gebeurt.
Ze weten ook niet dat regisseur Jan Beddegenoodts er net een mooie film over gemaakt heeft: Groeten uit de Koekenstad, over het verdwijnen van culturele vrijplaatsen. Zelf noemt hij het ‘een liefdesbrief aan Antwerpen’, maar het is er een met weerhaken. Zoals uw songs dat ook waren.
De film is maar een jaar oud, maar de helft van de plekken die hij filmde is intussen weg. Beddegenoodts was lid van Onder Stroom, nog zo’n collectief van jonge kunstenaars op de kaaien dat deze zomer moest ophoepelen.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Groeten uit de koekenstad from CAMELTOWN / Jan Beddegenoodts on Vimeo.
Ze hadden wel gezocht naar een andere locatie, maar het was hopeloos. ‘Niet dat er geen plekken leeg staan, integendeel’, vertelde Beddegenoodts me. ‘Maar daar zijn slimme jongens opgesprongen die ze voor veel geld verhuren. Ze kunnen het allemaal goed uitleggen. Berlijn hier, Berlijn daar… Maar ze vragen dan wel 7000 euro huur per maand. Dat is onbetaalbaar voor ons. Als we zo doorgaan, wordt een club iets wat je alleen nog in een museum kunt zien.’
Jan nam me mee naar een groot huis dat eenzaam op de Scheldekaaien staat. Het is rood, groen en blauw geschilderd. Sinds 1999 wonen de zussen Rose en Saar Van De Leest er. In dat jaar waren ze allebei nog jonge twintigers. Kunstenaars zonder geld, die op zoek waren naar een atelier. Tot ze toevallig voorbij dit huis slenterden.
Ooit was het de woning van loodsen die schepen door de Schelde gidsten, maar die waren allang weg. Door een ingegooid raam klommen ze naar binnen en wachtten ze tot de politie zou komen. Vierentwintig jaar later wonen ze er nog. Ze hebben het huis intussen omgedoopt tot Villa Delfia. Omdat een kindje hen ooit gezegd had: dat is hier zoals in dat reclamefilmpje van de kaas Philadelphia. ‘Zo heerlijk hemels.’
Niet dat niemand hen in al die jaren heeft opgemerkt. Het huis was eigendom van het Nederlandse Loodswezen, maar dat vond het fijn dat zij erin woonden: zo hoefde het geen leegstandsbelasting te betalen. In ruil gaven Saar en Rose ateliers aan jonge kunstenaars. Maar noem het geen vrijplaats voor kunstenaars, zei Saar me. ‘Want dat zou betekenen dat we voor weinig geld onze zin konden doen. Terwijl we het net belangrijk vinden om iets terug te geven aan de maatschappij.’
Ze vertelde me over een vrouw die Villa Delfia binnenkwam met een zware speedverslaving, er een winkeltje begon met spullen die ze op straat gevonden had, en er een paar maanden later clean weer wegging. Zo waren er nog anderen. ‘Waarom ga je niet naar de opvang?’ vroegen Saar en Rose hen soms. Ze antwoordden dan: ‘Daar zitten nog 44 mensen met problemen.’ Maar ook mensen zonder problemen kwamen graag op adem in Villa Delfia. Met koffie. Het is een plek die in geen enkele reisgids staat, die geen enkele politicus kent. Je vindt het alleen als je ’s nachts door de straten verdwaalt: een huis dat je ziel amoureus maakt, om uw woorden te gebruiken.
Helaas niet lang meer. Straks wordt Villa Delfia gesloopt. De projectontwikkelaars en schepen van Stadsontwikkeling Annick De Ridder (N-VA) hebben plannen: er komt een park, een parking en een culinair centrum dat 38 miljoen euro kost.
Saar en Rose mokken niet omdat ze hun hemelrijk kwijt zijn. ‘Als je vierentwintig jaar voor bijna niets ergens hebt mogen wonen, moet je vooral heel dankbaar zijn.’ Eén ding steekt wel. Dat jonge kunstenaars niet meer dezelfde opwinding kunnen ervaren: een leeg gebouw binnentrekken, er jouw vossenhol van maken, en er in alle rust op zoek gaan naar jouw kunst.
Zoals zij of de Ercolieten deden. Of u. ‘Ik merk dat jonge kunstenaars anders denken dan wij’, vertelde Saar me. ‘Commerciëler. Ze hebben allemaal een businessplan in hun hoofd en ik begrijp dat ook: op het einde van de maand moet de huur betaald worden. De stad is een vrijplaats geworden voor projectontwikkelaars. Die mogen en kunnen alles. Behalve één ding: het ook gezellig maken, daar hebben ze dan altijd weer kunstenaars voor nodig.’
De zussen zoeken straks andere oorden op: Rose heeft een voetbalkantine in Rupelmonde gekocht en Saar een boot. Het zal wel even jeuken als ze voorbij hun plek zal varen. Een van de mooiste complimenten kreeg ze onlangs van een vrouw van vijfenzeventig die op cruisetrip was. Elke dag zag ze een andere stad. Maar ook dat werd op den duur saai: alle steden lijken tegenwoordig op elkaar. Overal waren parkings en parken, overal culinaire centra. Maar zo’n Villa Delfia, dat had ze alleen in Antwerpen gezien. ‘Dit is tenminste niet afgelikt’, zei ze. ‘Dit leeft.’
‘Het stadsbestuur wil de toeristen zo veel mogelijk ter wille zijn’, vertelde Jan Beddegenoodts me. ‘Maar het vergeet dat zelfs toeristen verrast willen worden. Over tien jaar zullen ze zeggen: “Het is hier wel een dooie boel. Wat kunnen we daaraan doen?” En dan huren ze een duur consultancybureau in om opnieuw te creëren wat ooit van onderuit gegroeid was. Zo is het gegaan in Amsterdam. Heel veel kunstenaars zijn daar moeten vertrekken omdat ze geen betaalbare ruimte meer vonden. De binnenstad is vandaag een soort Disneyland. Zelfs de bewoners vinden het niet leuk meer. Het stadsbestuur van Amsterdam probeert nu met veel geld die kunstenaars en de oude sfeer terug te halen, maar dat marcheert voor geen meter.’
Ik vrees, mijn beste Wannes, dat u vandaag uw pet nog dieper over uw voorhoofd zou trekken. Het doet me wat denken aan een van uw oude songs: Bordeel zonder vrouwen. Dat is zoiets als een café zonder bier. Of een stad zonder een nacht, die je ziel amoureus maakt.
Maar niet alles is om zeep. Godzijdank zijn er nog fijne plekken zoals zaal De Roma in Borgerhout. Vrijdagavond zullen ze daar uw songs zingen. Mag ik nu al een verzoeknummer aanvragen? Een evergreen, kom op. ‘Laat de mensen dansen, ze hebben zo weinig kansen om nog eens even blij te zijn.’
Grote, maar bezorgde groet hemelwaarts, Stijn Tormans
Wannes’ Muziekfeest op vrijdag 10 november in De Roma, www.deroma.be. De tentoonstelling van Ercola is nog tot 12 november te zien in de Wolstraat 31 in Antwerpen.