Brief aan Sophie Dutordoir: ‘Je moet vandaag al een hartaanval veinzen om nog tot aan het treinloket te raken’
Beste Sophie Dutordoir,
Ik zou graag de lof zingen van uw medewerkers. Ik raak weleens aan de praat met hen in het station. Altijd valt me dan op hoe bezeten ze zijn door hun job. Ik verdenk hen er zelfs van dat ze na hun uren met de treintjes spelen, en ’s nachts over treinen dromen.
Ik weet niet of ik dit zomaar straffeloos mag schrijven, want NMBS-bashing is een nationale volkssport. Iedereen doet eraan mee: zelfs mensen van wie ik zeker weet dat ze nog nooit een trein aan de binnenkant gezien hebben.
Ik pas. Maanden geleden, ergens tussen Gent-Dampoort en Lokeren, vielen de altijd veel te witte lampen in de trein pardoes uit. De treinbegeleider excuseerde zich in alle talen, maar ik vond het magisch. Terwijl we door het donkere land gleden, vroeg ik me af hoeveel jaar ik al een affaire heb met uw maatschappij. Ik telde er vijfentwintig, we vieren dit jaar zowaar onze jubilee. Bijna elke dag zagen we elkaar, vaak hebben we elkaar vervloekt, maar de liefde is gebleven.
Ik vind de trein nog altijd een fantastisch vervoersmiddel, misschien wel het mooiste dat de mens ooit uitgevonden heeft. Tot mijn laatste snik zal ik de eerste regels van Jan Van Nijlens gedicht Bericht aan de Reizigers kunnen debiteren: ‘Bestijg de trein nooit zonder uw valies met dromen, dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen. Zit rustig en geduldig naast het open raam: gij zijt een reiziger en niemand kent uw naam.’
Zo gedraag ik me ook. Nooit weet je wie er tegenover je komt zitten. Soms is dat een bloedmooie deerne met een konijn, soms Siegfried Bracke. Ik heb me vaak geërgerd, en anderen wellicht aan mij. Ik heb er zalige momenten beleefd en mindere dagen. Verliefd gevoeld en radeloos. Maar hoe morsig de avond ook eindigde: elke keer was er die laatste trein naar huis die alles toedekte. En godzijdank rijdt die steeds later, deze nachtuil dankt u.
Ook dank omdat u de ruiten niet met reclame beplakt, zoals bij de bussen van De Lijn. Of van stations versterkte burchten maakt met toegangspoorten, zoals in Nederland. Ik ben een grote fan van de stilterijtuigen en mompel goedkeurend als er weer een perron verhoogd is. Het gaat te traag, maar voor het eerst in eeuwen belooft de toekomst van de NMBS wat kleur. Vroeger stond de machtige ovale B van de spoorwegen voor ‘Besparingen’, nu is er tenminste een plan: er gaat de komende tien jaar 44 miljard euro naar het spoor, tegen 2030 moeten er 10 procent meer treinen rijden. Hout vasthouden. Want als er straks weer bespaard moet worden, zal het spoor weer op de eerste rij staan – we kennen onze politici.
***
Misschien denkt u dat ik de laatste NMBS-fan ben, maar ik heb ook klachten. Zoals elke reiziger kreun ik elke ochtend voor het aankondigingsbord vol rode cijfers: een bloedbad van afgeschafte en vertraagde treinen. Ik vraag me dan altijd af hoe het zou zijn met Jos, een man met een NMBS-pet die er vaak bij was in het begin van onze romance. Elke keer als ik overstapte in Vilvoorde stond hij op het perron. Hij heette wellicht niet Jos, maar ik noemde hem zo, want hij zag er als een Jos uit. ‘Man met de lange benen, lopen naar spoor 4’, moedigde Jos mij aan. ‘Ik zorg voor de aansluiting.’ En dan brabbelde hij iets door zijn walkietalkie. Vandaag zorgt niemand nog voor de aansluiting: elke dag rijden er treinen voor mijn neus weg. Ik weet niet in welke besparingsronde Jos is weggesaneerd, maar ik mis hem. Na hem kwamen de consultants met hun dure contracten die alles gingen oplossen.
U hebt het al vaak uitgelegd: die vertragingen zijn niet alleen de schuld van de NMBS. Er is te lang niet geïnvesteerd, de bestelde nieuwe treinen stromen met forse vertraging binnen en het ligt soms ook aan ons, reizigers. We lopen te veel over de sporen en zo. Dat kan ik niet ontkennen. Tijdens corona, toen we allemaal in ons kot moesten blijven, reden de treinen klokvast. En tijdens stakingsdagen ook. Uw maatschappij werkt perfect zonder reizigers.
Toch was het ooit anders. In de kluizen van de openbare omroep vond ik een documentaire uit 1976 over de NMBS, die toen vijftig jaar bestond. ‘Stiptheid is een van de eisen die de reiziger aan het spoorvervoer stelt’, zei een voice-over. ‘De NMBS slaagt erin om 95 van de 100 treinen op de minuut te laten rijden. Zo werken de techniek en de mens samen om de beweeglijkheid van de medemens te verzekeren. De spoorweg brengt mensen bij elkaar, mensen met zorgen, zonder zorgen, afscheidnemend, terugkerend, met vreugde of verdriet. Niets menselijks is de spoorweg vreemd.’
Valse nostalgie is een pest, maar soms was het vroeger ook echt beter. Ik heb heimwee naar de treinen van 1976. Omdat ze toen stipt reden, maar ook omdat de NMBS nog smaak had. Ze verfden de treinen in die dagen donkergroen RAL 6009, de kleur van de openbare dienstverlening. Vandaag zien treinen er saai grijs uit, RAL 0, een kleur die niet eens in de regenboog voorkomt. Niemand wil grijs zijn, behalve de NMBS blijkbaar.
‘Jaja’, zult u misschien opwerpen, ‘maar in 1976 werkten er bijna dubbel zo veel mensen bij het spoor. Het was een geldverslindende moloch’. Dat is waar, maar het spoor had ook een menselijk gelaat. In die BRT-documentaire werden meneer en mevrouw Panis uit Antwerpen door de NMBS-baas op het podium geroepen, omdat ze al vijfentwintig jaar trouw met de trein reisden. ‘Het toont dat die mastodont betrokken is bij haar cliënteel’, zei de voice-over. ‘De NMBS kan ook teder zijn en zowaar vrijgevig.’
Het woord ‘teder’ en NMBS hoor je tegenwoordig nooit meer in één zin. Niet dat ik een boeket rozen verwacht voor mijn jarenlange trouw, maar een kleine attentie zou mij toch plezieren. Misschien kunt u nog eens nadenken over uw plan om vanaf 1 maart de openingsuren van de loketten te wijzigen: sommige zullen sluiten in de namiddag. Op zaterdag zullen er nog maar 46 open zijn, terwijl dat er nu 79 zijn. En op zondag blijven voortaan de rolluiken van 23 van de 61 loketten dicht.
Nog maar 10 procent van de reizigers koopt zijn ticket aan het loket, zeggen uw woordvoerders. Mijn goede collega Herman Welter, die al een leven lang op de barricade staat voor beter openbaar vervoer, vertelde me dat die lege stations overal te zien zijn. Zelfs in het openbaarvervoersparadijs Zwitserland. Hij kwam net terug uit Liestal. ‘Daar is ook geen personeel meer in het station. Misschien moet je niet te romantisch willen zijn, Stijn. Uiteraard zijn loketten fijn, maar tegen welke prijs? Het gaat over belastinggeld dat zo efficiënt mogelijk beheerd moet worden.’ Herman heeft altijd gelijk.
***
Toch heb ik het wat gehad met de digitalisering, mevrouw Dutordoir: altijd gaat het over de voordelen, nooit over hen die niet kunnen volgen. In een groot station als dat van Antwerpen-Centraal moet je vandaag bijna een hold-up plegen of een hartaanval veinzen om nog tot aan het loket te raken. Je komt er niet meer in: een vriendelijke vrouw verspert de deur en wijst naar de ticketautomaat. Soms loer ik daar weleens opzij, naar de mensen aan de andere automaten. Sommigen spartelen echt in de digitale wereld: ik kom ze alleen daar tegen, anders nooit en u wellicht ook niet. Ze zijn cijfers in enquêtes, zoals in die van Mobiel 21: 7 procent van mijn medereizigers heeft niet eens internet. En 13 procent beperkt zijn ‘dagelijkse verplaatsingsgedrag omdat ze het gevoel hebben dat ze digitale vaardigheden missen’.
Soms ben ik, tot mijn grote verbijstering, een van hen. Onlangs wilde ik op een laat uur de trein huiswaarts nemen. De wachtzaal was dicht, het toilet ook, en de laatste trein afgeschaft. En – je zult het altijd zien – net dan valt je telefoon uit. Het stopcontact van het station was onbruikbaar gemaakt, zoals op zo veel plekken, want we willen daklozen natuurlijk uit het station weren. Alsof het muggen zijn. Daar stond ik dan, moederziel alleen, een hulpeloze risee in het digitale tijdperk. ‘Goodnight sir, can I help you?’ Blij keek ik op. Helaas niet in België, maar in Court Square–23rd Street station. Om halftwee ’s nachts zat er deze zomer in dat metrostation in New York nog iemand aan het loket. Dat heet openbare dienstverlening.
Elke keer als ik met pijnlijke knieën uit een Desiro stap, roep ik: ‘Merci, dikke!’
Ik geef toe, mevrouw Dutordoir: vroeger heb ik ook vaak gesakkerd over het loket dat ik nu ophemel. Zeker als er een oude bes voor me stond die de behoefte voelde om heel haar lange leven te vertellen aan de loketbediende. Maar nu loket en bes er niet meer zijn, mis ik ze. Ik besef hoe belangrijk die gesprekken waren, hoezeer dit land er behoefte aan had.
***
Net als aan goede wachtzalen, zoals die van Brugge. Treinen mogen in Brugge altijd vertraging hebben: wachten is daar nooit een straf. Tot voor kort toch, want net die zaal hebben uw diensten gebarricadeerd. Uiteindelijk bleek het allemaal maar om te lachen: de zaal gaat binnenkort weer open na hevig protest van velen, onder meer van uw dienaar. Ze wordt ook gerestaureerd.
U hebt daarover topoverleg gehad met de burgervader van Brugge, las ik ergens. Hopelijk hebben jullie tijdens dat rendez-vous naar boven gekeken. Naar het ongelofelijke fresco dat René De Pauw daar in 1939 geschilderd heeft. Zoek die naam niet op: het internet is hem zo goed als vergeten, en Chat GPT stamelt als je zijn naam intikt. Toen De Pauw in 1946 aan kanker stierf, schreef Vooruit: ‘Zijn werken getuigen wat voor een kerel hij geweest is.’ Dat was hij ook. Ooit hadden ze hem op een morgen zien slapen op de Grote Markt in Brugge. Tussen het beeld van Jan Breydel en Pieter de Coninck: het leek alsof ze met drie waren. Geen mens wist hoe hij op dat standbeeld was geraakt, al waren er wel vermoedens. ‘De liefde voor het vaderland en het bier dreven hem tot grote hoogtes’, stond de volgende dag in de krant. Om maar te zeggen: René De Pauw was een kerel, maar ook een geweldige artiest. De meester van Heist was een polemist, een satiricus en een illustrator. Alle grote boeken van zijn tijd heeft hij geïllustreerd, van Walschap tot Uilenspiegel. Toen de NMBS hem vroeg of hij iets wilde doen in het station, zeiden de mensen smalend: ‘Nu gaat hij ook nog het station illustreren.’ Maar ze bleven niet lachen.
Avonden heb ik naar zijn werk gestaard: een fresco van 190 vierkante meter op drie wanden, waaraan hij twintig maanden gewerkt heeft. In het midden staat een man die de klok binnenwandelt. Als waarschuwing: wees op tijd. Daarna begint het avontuur, je moet alleen je ogen opentrekken. Ik ontwaarde er Jan Van Eyck in Brugge. Een huilende moeder die haar kind het graf van haar vader aanwijst in Diksmuide. Jacob van Artevelde, die de massa toespreekt in Gent. Een Jood in Antwerpen met een haakneus – ay, godzijdank kijken onze wokevrienden ook nooit naar boven. Maar ook een kamperend koppel in de Ardennen, dat moet gaan lopen voor een everzwijn. En onze Tourwinnaar Sylvère Maes, Lepe Peer, in Gistel. De trein bracht je naar de wereld, je kon er zelfs God ontmoeten.
Als laatste tekende De Pauw zichzelf. Een breugeliaans beeld van een man voor zijn schildersezel: ‘Mijn landekyn ter eere’. Hij schreef die woorden op het moment dat Hitler Polen binnenviel, en heel ons landekyn beefde van schrik. ‘De snobs der reclamemethoden zullen mijn werk in Brugge maar niets vinden’, schreef De Pauw in 1939 aan een vriend. ‘Maar ’t gene dat echt goed is, zal het morgen nog zijn. Alleen duurt het lang eer men gewaar wordt waar het goede ligt, omdat het verborgen ligt tusschen de benauwden en de luidschreeuwers.’
***
Vandaag is het fresco van De Pauw echt verborgen: we kregen van uw diensten geen toestemming om het te fotograferen – het lijkt wel het Paviljoen van de Menselijke Driften. Mijn fotografe en ik hebben vorige week alles geprobeerd om dat clandestien toch te doen: als heldhaftige guerilla’s kropen we op een doods moment onder het hek, maar we waren de veiligheidscamera’s vergeten. Uw securitydiensten sloegen meteen groot alarm.
Dat men dit magistrale werk van René De Pauw vandaag aan het oog van de reiziger onttrekt, is onbedoeld symbolisch. Het verzinnebeeldt de essentie van wat openbaar vervoer vroeger was: we hangen allemaal aan elkaar, links of rechts, geel of paars. De NMBS laat je niet vallen, zelfs niet als je in Gistel woont. Een beetje zoals in Oekraïne vandaag. Heel dat land ligt in puin, alleen het spoor werkt nog. De treinen van de Ukrzaliznytsia rijden stipt en zijn een baken van stabiliteit. ‘Het tweede leger van Oekraïne’ noemen ze het spoor daar. Ik betwijfel ten zeerste of ze op CNN hetzelfde zullen zeggen over de NMBS, als Poetin straks België binnenvalt.
Verf die treinen verdomme weer donkergroen RAL 6009, de kleur van de openbare dienstverlening.
Wij denken vandaag anders over openbaar vervoer. Er rijdt geen trein meer naar de God van Gistel: die was niet rendabel. U hebt vorige week wellicht ook de vele interviews gelezen met uw illustere voorganger Marc Descheemaecker. De brave man heeft weer een boek gebaard dat verkocht moet worden. Ik las het al. Om het in een paar zinnen samen te vatten: dit land loopt vol onbekwame pummels die te stom zijn om te helpen donderen. We mogen de goden op onze blote knieën danken, of minstens toch onze politici, dat dit genie zich een decennium heeft opgeofferd om aan het hoofd van onze ijzeren weg te staan. Sommige scènes uit het boek zijn episch: zo beschrijft Descheemaecker hoe razend populair hij wel was bij zijn personeel. Ondanks zijn vaste pree van 492.537 euro bleef hij een man van het volk, een vrijheidsstrijder met het hart op de tong die opkwam voor beter openbaar vervoer.
Marc Descheemaecker is nog leper dan Lepe Peer. In werkelijkheid noemde dat personeel hem ‘den dikke’ en daalden de tevredenheidscijfers tot schrikbarende dieptes toen hij aan het roer stond. Descheemaecker was onder meer de man die ons de Desiro schonk. Dat treinstel is zowat de grootste aanslag op de openbare dienstverlening uit de geschiedenis van het spoor: geen vuilbak meer om mijn bananenschil in te steken, geen tafeltje om mijn blikje Spa op te zetten. Zelfs op beenruimte is bespaard: de Desiro is een gesel voor mensen met lange benen zoals ik – een minderheid wier grieven nooit aan bod komen in de media. Elke keer als ik weer met pijnlijke knieën uit de Desiro strompel, roep ik: ‘Merci, dikke!’
Die man dus stelt nu voor om overal stations te schrappen, in naam van een beter openbaar vervoer. Geloof geen vos die plots de passie preekt. Descheemaecker zal vast vele kwaliteiten hebben, maar een ding weet ik zeker: hij houdt niet van treinen, na zijn werktijd speelt hij er niet mee, ’s nachts droomt hij er niet van. Voor hem is het openbaar vervoer gewoon een hoop cijfers. Natuurlijk zijn die belangrijk, dat zal geen enkele serieuze mens ontkennen. Maar denk ook aan de kleintjes en aan de mensen met lange benen, mevrouw Dutordoir. Verf die treinen verdomme weer donkergroen RAL 6009, de kleur van de openbare dienstverlening. Dit land heeft de NMBS nodig, nu meer dan ooit.
Vanavond drink ik een glas op onze jubilee.
Schol,
Stijn Tormans