Auteur Geert Buelens: ‘Die gewelddadige betogers van de jaren zestig waren dwazekloten’
Geert Buelens noemt de sixties ‘jaren van hoop, maar ook een tijd van gemiste kansen’. In zijn jongste boek De jaren zestig: een cultuurgeschiedenis rekent hij af met alle clichés die over dat roemruchte decennium bestaan. ‘Nostalgie naar de hippietijd mag ons niet leiden. Ze brengt ons nergens.’
‘Ik ben geboren in 1971, in Duffel, bepaald niet het epicentrum van de golden sixties. Ook al zijn mijn ouders getrouwd in de Summer of Love van 1967, cultureel hadden zij niets te maken met de jaren zestig. Mijn vader luisterde naar platen van James Last en Robert Stolz.’ We treffen de Vlaamse literatuurwetenschapper Geert Buelens in Utrecht, waar hij sinds 2005 hoogleraar is. Op tafel ligt de zesde drukproef van wat alleen kan omschreven worden als zijn magnum opus: De jaren zestig telt bijna negenhonderd bladzijden, het indrukwekkende notenapparaat en de eindeloze bibliografie niet meegerekend. Het schrijven zelf heeft Buelens tweeënhalf jaar gekost, de voorbereiding heeft zes, zeven jaar geduurd. Maar de sixties houden hem al veel langer in hun greep. ‘In 2005 doceerde ik een semester aan de Universiteit van Californië in Berkeley, in de jaren zestig de bakermat van het Amerikaanse studentenprotest. Toen mijn ouders me ginds bezochten, nam ik hen mee naar het beroemde Free Speech Movement Café. Daar hangen levensgrote foto’s van studentenleider Mario Savio en studenten die geboeid voorgeleid worden. Mijn moeder kijkt ernaar en zegt: “Ik herinner mij die beelden nog van de tv. Daar waren wij bang van.” Dat was een zogenoemd motorisch moment voor mij: waarom keek mijn moeder zo anders aan tegen dat verleden dan ik? Voor mij waren de jaren zestig een ijkpunt. Als student in de jaren negentig moesten we nog voortdurend horen dat onze generatie “zo veel lamlendiger” was dan die van de jaren zestig. Klopte dat beeld wel?’
De platen van The Beatles werden verboden, net als hun kapsels. Zo beschouwd waren ze eigenlijk veel politieker dan Dylan.
Een kleine tien jaar later is Geert Buelens klaar met die vraag. En is er een beter land dan Nederland om te werken aan een cultuurgeschiedenis van de jaren zestig? Was Nederland niet het land van Provo, hasjiesj en de Damslapers in Amsterdam, van schandaalromans als Jan Wolkers‘ Turks fruit of ‘seksfilms’ als Blue Movie, waarin acteur Hugo Metsers zichtbaar met een erectie prijkt? Die film dateert weliswaar uit 1971, en dat verrast niet: in Nederland, en zeker in Vlaanderen, vonden de sixties in de jaren zeventig plaats. Ook in Duffel. Buelens: ‘Op de middelbare school hadden we jonge leerkrachten die Leuven Vlaams nog hadden meegemaakt. Tijdens scoutsmissen zongen we, veel te vals, ‘Het antwoord is hoorbaar in de wind’ – Bob Dylan in pseudopoëtische Nederlandse verzen. Eigen aan die tijd was ook dat elke ACW-afdeling in Vlaanderen bekommerd was om de derde wereld. Met mijn ouders heb ik solidariteitsavonden meegemaakt met Chili, en tot in het kleinste stadje was er een wereldwinkel om zich solidair te tonen met Tanzaniaanse boeren. Vandaag hebben we op zijn best een poetsvrouw uit Tanzania: het toen zo algemene mondiale perspectief zijn we zo goed als kwijt.’
Bob Dylan en de protestliederen horen natuurlijk bij onze collectieve herinnering aan de jaren zestig – of toch: aan wat we van dat decennium gemaakt hebben. Geert Buelens toont erg overtuigend aan dat die reductie van de jaren zestig tot ‘mei ’68’, contesterende jeugd, langharige jongelui (m/v) met gitaar in de hand en bloemen in het haar níét overeenkomt met de werkelijkheid. Die staat er vaak zelfs haaks op. Zou iemand weten welke bioscoopfilm de populairste van de sixties was? Het juiste antwoord is The Sound of Music, de wereldberoemde musical over de kinderrijke familie Von Trapp. En wat, denkt u, was in de jaren zestig – dus in hét decennium van The Beatles, The Rolling Stones en Bob Dylan – de meestverkochte langspeelplaat? Geloof het of niet: de soundtrack van, nogmaals, The Sound of Music.
Geert Buelens: Ik heb de jaren zestig in een breder perspectief proberen te plaatsen. Het waren ook de jaren van de democratisering van het onderwijs. Voor het eerst werden studenten een significante groep in de samenleving, en waren universitaire studies niet meer alleen voor de kinderen van de elite weggelegd. Voor de arbeiders ging het leven er met sprongen op vooruit. En dan heb ik het niet alleen over de aanschaf van een zwart-wit-tv of een eigen auto, maar over veel essentiëlere zaken: in Italië kregen veel arbeiders voor het eerst een eigen toilet thuis.
We mogen de jaren zestig niet meer verengen tot een hippe geschiedenis van witte middenklassers. Onlangs zag ik op Netflix de documentaire How The Beatles Changed the World, een schoolvoorbeeld van hoe geschiedenis níét moet zijn: oude witte mannen leggen uit hoe belangrijk die groep wel was, en benadrukken dat hun platenverkoop vooral dankzij hun vrouwelijke fans zo gigantisch was. Maar vrouwen zelf komen niet aan het woord. En de rest van de wereld krijgt evenmin aandacht. Geen woord over de invloed van The Beatles in Oost-Europa of Indonesië – de ‘wereld’ is hier niet groter dan Engeland en de VS. Ook aan de invloed van de zwarte muziek op The Beatles gaan de makers gewoon voorbij, hoewel John Lennon en Paul McCartney zelf hebben gezegd hoe schatplichtig ze waren aan de muziek van Chuck Berry of de Motown-sterren The Marvelettes, Marvin Gaye en Smokey Robinson.
De vreugde om een eigen toilet, dat is een wereld van verschil met de hippiesfeer van Woodstock. En toch gaat het tweemaal om dezelfde sixties.
Buelens: Nostalgie naar de hippietijd mag ons niet leiden. Ze brengt ons nergens. Was het niet juist de kracht van de sixties dat mensen niet meer omkeken naar het verleden? Ze bestormden het heden en droomden van de toekomst. En dat ondanks het geweld van die tijd, dat de Verenigde Staten zelfs op de rand van een burgeroorlog leek te brengen. Het decennium van peace and love was extreem gewelddadig. Ik heb het niet alleen over de zogenoemde rassenrellen en de oorlog in Vietnam, of de moord op John en Robert Kennedy of Martin Luther King en Malcolm X. Het verkeer eiste ook een geweldige tol – en dat is toch ook een vorm van geweld? In één weekend werden er in 1966 in Frankrijk alleen al 114 verkeersdoden geteld. Dat is vandaag onvoorstelbaar.
Geweld was ook eigen aan de babyboomers. Problematische uitingen van sixtiesarrogantie zie je zelfs bij The Beatles. In hun film A Hard Day’s Night zit een op het eerste gezicht onschuldige scène. Een Britse gentleman met bolhoed stapt de treincoupé binnen waar de vier Beatles zitten en zet zich naast hen neer. Hij is hooghartig en belichaamt overduidelijk het Britse establishment. En dus rekenen The Beatles met hem af: ze zetten hun transistorradio heel luid, openen het raampje en lachen hem uit. Het was natuurlijk de bedoeling dat het publiek hen sympathiek vond, en dat waren ze ook. Maar eigenlijk vond men het dus leuk dat vier jongens een oudere man pestten. Dat typeert de babyboomers: ze gebruikten op een arrogante wijze de macht van het getal om hun zin door te drijven. Ze lachten de kleinburger in zijn gezicht uit.
Hoe belangrijk zijn The Beatles, eigenlijk?
Buelens: Belangrijker dan Bob Dylan. Dylan heeft maar af en toe echt gewogen op de mainstreamcultuur. Voor de rest was hij vooral de held van de college kids. The Beatles waren een planetair fenomeen. Zij veroverden de wereld, veroorzaakten overal commotie, en hadden soms zelfs last met de bestuurders en regenten. In de VS werden hun concerten geboycot omdat John Lennon had gezegd dat ze populairder waren dan Jezus, in de Filipijnen werden ze door opgehitste aanhangers van president Marcos bijna in elkaar geslagen. Dat was met Dylan niet zo: het maakte de elite weinig uit wat hij zong. De platen van The Beatles werden verboden, net als hun kapsels. Zo beschouwd waren ze eigenlijk veel politieker dan Dylan.
De klassieke tegenstelling ‘The Beatles vs. The Rolling Stones’ is aan u niet besteed.
Buelens: Je kunt de songs van The Stones beter vinden dan die van The Beatles, maar verder is er geen vergelijking mogelijk. The Rolling Stones zijn een rockgroep, The Beatles een historisch fenomeen van mondiaal belang. Vanaf The Beatles wordt bij jongeren het al niet behoren tot eenzelfde generatie belangrijker dan hun sociale afkomst. Vanaf The Beatles droegen alle jongeren dezelfde kleren en hetzelfde haar. Rijke kinderen gingen zich goedkoper kleden.
Trapte die generatie ook niet in de val van haar eigen overmoed? Kijk naar de twee verzamelplaten van The Beatles: de eerste – de rode – toont vier sympathieke jongens in 1963, op zijn best een beetje wild van aard. De tweede – de blauwe – toont de vier Beatles op dezelfde plaats, zes jaar later: het zijn hippies met lang haar geworden, de excentriciteit zelf.
Buelens: Tegelijk tonen die foto’s de gigantische mogelijkheden van de jaren zestig, op creatief vlak en op modevlak. Voor mijn boek heb ik hopen tijdschriften uit die tijd doorgenomen, jaargang na jaargang, week na week. Je zíét de kleur toenemen. Het magazine Life maakte in 1969 een reportage op een gewone middelbare school: wat meisjes maar ook jongens toen allemaal droegen, de creativiteit ervan, de absolute vrijheid waarvan ze genoten – het was onwaarschijnlijk. In het begin van de jaren zestig kleedde Jacques Brel zich nog in kostuum. Begin 1969 vond er een befaamd trio-interview plaats met Brel en die twee andere beroemde chansonniers, Georges Brassens en Leo Ferré. Alle drie droegen ze lang haar, bakkebaarden en truien.
De babyboomers gebruikten de macht van het getal om hun zin door te drijven. We betalen hun culturele arrogantie nog altijd cash.
Het wás een ongelofelijk decennium. Zeker tegen het einde ervan leek alles beter en mooier en sneller. Op de zomerspelen van 1968 in Mexico sprong Bob Beamon 8,90 meter ver, verder dan alle atleten vandaag. In de Tour de France van 1969 won Eddy Merckx misschien wel de meest definitieve gele trui aller tijden – op de dag dat de eerste mens zijn voet op de maan zette.
Buelens: In hetzelfde weekend als Merckx‘ eerste Tourzege en de maanlanding raakte Ted Kennedy betrokken bij een auto-ongeluk in Chappaquiddick – de enige overlevende Kennedy-broer mocht zijn presidentiële ambities begraven. Nog tijdens dat weekend begon in Algiers het eerste pan- Afrikaanse culturele festival uit de geschiedenis. Krantenmakers hadden l’embarras du choix aan wereldnieuws. Een paar jaar voor Algiers was er al een groot zwart festival georganiseerd in Dakar. Zelfs Gazet van Antwerpen had toen een correspondent afgevaardigd: de toon werd nog gezet door het panafrikanisme van 1960, de dekolonisatie en invloedrijke politici als Léopold Senghor uit Senegal, Kwame Nkrumah uit Ghana of de al snel geliquideerde Patrice Lumumba uit Congo. Maar in 1969 was die sfeer in het Westen al aan het kantelen, samen met het grenzeloos optimistische wereldbeeld. In de plaats kwam nadien vooral desinteresse voor zwart Afrika. En angst.
In de jaren zestig werd er ook betoogd dat het een aard had. En niet alleen in Parijs, Berlijn of Leuven, maar ook in Madrid, Tokio of Mexico-Stad. De Duits-Amerikaanse socioloog Herbert Marcuse sprak van ‘repressieve tolerantie’: de vrije kapitalistische landen gedoogden al die betogingen, sit-ins en manifestaties, omdat dat de handigste manier was om het protest te kanaliseren. Betogers hun gang laten gaan is als een ventiel: het haalt de druk van de ketel, zodat het deksel er niet afknalt.
Buelens: Wat is het alternatief? Geweld en revolutie? Zijn betogingen of massamanifestaties dan zo slecht? Ik vind van niet, tenzij betogers geweld beginnen te gebruiken. Charles de Gaulle en Richard Nixon waren in hun land allebei kandidaten van het establishment. Toch wonnen ze in het zogenoemde revolutiejaar 1968 allebei de verkiezingen, niet toevallig nadat zowel Frankrijk als de VS op hun kop hadden gestaan door straatgeweld en uit de hand gelopen betogingen. Dan zegt de burger ‘nee’: ziedaar de prijs die betaald moest worden voor de arrogantie van de culturele voorhoede. Die stak haar middenvinger op naar de kleinburger en verlangde tegelijk dat hij zijn leven veranderde volgens haar nieuwe inzichten. Zo werkt het natuurlijk niet. Die gewelddadige betogers van de jaren zestig waren dwazekloten.
We betalen de culturele arrogantie van de babyboomers nog altijd cash. In de jaren zestig was de avant-garde klein en provocatief, zoals dat hoort. De goegemeente wist geen blijf met een schandaalstuk als Masscheroen van Hugo Claus. In zijn nadagen werd diezelfde Claus een monstre sacré, doodgeknuffeld door het regime. Hij was de beste vriend van de liberaal Guy Verhofstadt en huilde van ontroering omdat de socialist Patrick Janssens burgemeester van Antwerpen werd. Dat mag allemaal, maar als de grote revolutionaire kunst na verloop van tijd met de macht meeheult, wringt er toch iets. Als de avant-garde niet meer tegen de macht is, waar is ze dan nog tegen? Alleen tegen het klootjesvolk? Hoe asociaal is dat!
We hebben in Vlaanderen en in Nederland meegemaakt hoe progressieve stemmen die zich beriepen op de ideeën van de jaren zestig toetraden tot de nieuwe liberale elite – en alles wat daarmee wordt geassocieerd. Dat is nog altijd het mikpunt van columnisten als Koen Meulenaere, vroeger in Knack en nu in DeTijd: ze leveren bijtende kritiek op zichzelf verrijkende socialisten en vadsige loftbewoners, op de culturele arrogantie van links.
Intussen bedient een rechts-conservatieve partij als de N-VA zich van de technieken van de tegencultuur van de sixties. Hoe ze in 2005 bankbiljetten uitstrooide aan de scheepslift van Strépy-Thieu: het zou zo uit een handboek van Provo kunnen komen.
Buelens: Imago is alles: dat beseft de N-VA als geen ander. De conservatieve underdogs – of beter: would-be-underdogs – probeerden toen de nieuwe elite in haar hemd te zetten. Nu ze zelf besturen, laten ze bij de N-VA zulke stunts achterwege. Je kunt niet tegelijk rock-‘n-roll zijn en de samenleving besturen. De N-VA heeft in dat opzicht veel geleerd van de paars-groene tijd. Toen ging de groene minister Mieke Vogels, na een sociaal akkoord met de gezondheids- en welzijnssector, ineens de vogeltjesdans dansen. Voor haar eigen achterban oogde dat misschien sympathiek, maar voor veel mensen was het aanstellerij, een minister onwaardig.
Hoe belangrijk waren de provo’s? Tot vandaag speelt Nederland de tegencultuur van de sixties uit als een grote toeristische troef.
Buelens: Het klopt dat Provo een integraal deel is van de citymarketing van Amsterdam. In mijn boek beschrijf ik hoe journalisten van het Amerikaanse rockmagazine Rolling Stone naar Amsterdam reizen en daar hun oren niet kunnen geloven als ze op VPRO-radio het overzicht van de dagprijzen van de verschillende hasjsoorten horen, als waren het beurskoersen. (lacht)
Provo zelf was natuurlijk een kleine groep die maar kort heeft bestaan. De provo’s haalden de wereldpers toen ze in 1966 een brandbom gooiden bij het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus. Het grote belang van Provo ligt erin dat zij héél snel begrepen dat in de moderne tijd het bespelen van de media ongelofelijk belangrijk is. ‘Imago’ – in hun taal: imaazje – was een wezenlijk onderdeel van hun optreden en ideeëngoed. Van de rellen bij de koninklijke trouw, en vooral van de politierepressie, maakten de provo’s een eigen fototentoonstelling: die staat tot vandaag op het collectieve netvlies gebrand. Ze kreeg trouwens een Vlaamse tegenhanger, Matrakkensabbat. Want laten we wel wezen: ook de overheden gebruikten in de jaren zestig veel geweld.
De sfeer in Nederland is wel drastisch omgeslagen, met het succes van rechtse tot extreemrechtse politici als Pim Fortuyn, Geert Wilders en Thierry Baudet. In die zin houden de jaren zestig ons een spiegel voor: zo idealistisch, zo hoopvol was het ooit. Waarom zou het vandaag niet meer zo kunnen zijn?
Buelens: De jaren zestig zijn natuurlijk ook een decennium van gemiste kansen. Stel maar eens dat Bobby Kennedy níét vermoord wordt, dat paus Paulus VI in de encycliek Humanae Vitae de pil níét verbiedt, dat de Praagse Lente gewoon mag doorgaan, en dat de Israëli’s na de Zesdaagse Oorlog met de Arabieren moeten onderhandelen over vrede in het Midden- Oosten. Hoe zou de wereld er dan uitgezien hebben? Want de uitdagingen van toen zijn onverminderd dezelfde als die van vandaag. De jaren zestig waren bijvoorbeeld het eerste decennium van de Turkse en de Marokkaanse arbeidsmigratie. De ecologische uitdaging en de leefbaarheid van de steden werden toen op de kaart gezet.
De sixties waren ook de jaren van de seksuele revolutie en het feminisme. Dat de #MeToo-beweging nu zo groot is, illustreert de ambiguïteit van die revolutie. In 1968 begon de contestatie in Parijs, aan de Universiteit van Nanterre, met… de bestorming van de vrouwenvertrekken! Natuurlijk waren veel vrouwelijke studenten daar níét van gediend – en toch leefde dat verhaal als een heldendaad. Een van mijn lievelingsanekdotes in mijn boek is die waarin de jonge Duitse feministe Alice Schwarzer de Franse filosoof Jean-Paul Sartre gaat interviewen, en zij terugschrikt van de dodelijke blik die Simone de Beauvoir haar toewerpt: de auteur van De tweede sekse vond het maar niks, de blote benen van die jonge vrouw. Meteen was Schwarzer van haar minirokvirus genezen.
Ik vraag mij af: maakte de tweede feministische golf van de jaren zestig deel uit van die seksuele revolutie, of was ze eigenlijk al een eerste, vroege tegenreactie? Ik denk het laatste. De pedigree van veel van die feministes ging terug tot de vroege jaren van de tegencultuur: zij stapten mee op in antiatoommarsen of in de burgerrechtenbeweging en de studentenbeweging. Ze lieten zich niet zomaar op hun kop zitten: ook zij wilden rechten en respect.
Na het materiële heropbouwoptimisme van de jaren vijftig brak er een optimistische tijd aan voor nieuwe ideeën en inzichten. Zelfs de katholieke kerk onderging haar aggiornamento van het Tweede Vaticaanse Concilie.
Buelens: Dat geloof in een betere toekomst is helaas snel verdwenen. Al tegen het einde van de jaren zeventig weerklonk ‘ No future‘. Dan kwamen de treurige jaren tachtig van de christendemocraat Wilfried Martens en de liberaal Jean Gol, gevolgd door de zuinige jaren negentig van Martens’ partijgenoot Jean-Luc Dehaene, waarin we moesten sparen om tot de eurozone toegelaten te worden. In 1993 ben ik in Antwerpen afgestudeerd. Bij Nederlandse letterkunde was er toen één assistentschap: ‘het laatste assistentschap van de eeuw’, klonk het. Per toeval kwam dat mandaat mij toe. Pas in 2001 zou er weer eentje vrijkomen.
Tijdens de afwerking van dit boek heeft mijn uitgever nog een zinnetje aan de achterflaptekst toegevoegd: ‘Wie de erfenis van de sixties verwerpt – van welke wereld droomt die?’ Daar gaat het inderdaad over. ‘ Make America great again‘ is een nieuw jarenvijftigdiscours. Het is de verwerping van de erfenis van de jaren zestig, onder meer van het geloof in de overheid als een goede instelling. In de jaren zestig werd het kapitalisme inderdaad aan banden gelegd door wetten en reglementen. Voor het eerst werden giftige verdelgers als DDT verboden en kwamen er richtlijnen rond voedselveiligheid. Dat wil Donald Trump allemaal weg. Ook politici als Boris Johnson en Thierry Baudet willen bovenal deregulering en belastingverlaging. Zij werpen zich op als hét alternatief voor de maatschappij zoals die sinds de jaren zestig is gegroeid. Daartegen staat dit hier: (klopt op zijn boek) de erfenis van de jaren zestig. Zeker, die erfenis is problematisch, voor een stuk mislukt, en inderdaad erg ambigu. Maar als je niet meer droomt van de idealen van toen, waarvan dan wel?
Het zou een mooie vraag voor N-VA-voorzitter Bart De Wever zijn.
Buelens:(plechtig) Walter, stel ze hem. Je stelt dan de kwestie op scherp: het gaat om de vraag waar we met onze samenleving heen willen. Dat geeft ook zin aan een geschiedenisboek over de jaren zestig: dat de lectuur ervan ons opnieuw bekommerd maakt om onze toekomst.
Door onzorgvuldig met de waarden van de jaren zestig om te springen, zijn de oude tegenstellingen teruggekomen – en with a vengeance. Daardoor heeft populistisch rechts in grote delen van het Westen de macht kunnen grijpen. Nieuw-rechts kon dat doen omdat de progressieve avant-garde was veranderd in een nieuwe culturele elite. Omdat de klassieke sociaaldemocratie verraad aan zichzelf heeft gepleegd toen ze de zogenoemde derde weg omarmde. En omdat we met zijn allen elk mondiaal perspectief hebben verloren en in plaats daarvan naar onze navel zijn beginnen te staren. Dat is ónze erfzonde, die van de zonen en dochters van de jaren zestig.
Geert Buelens
– 1971: geboren in Duffel
– 2000: doctor in de Germaanse taal- en letterkunde (Universiteit Antwerpen)
– 2003: krijgt de Vlaamse Cultuurprijs voor Essay voor Van Ostaijen tot heden: zijn invloed op de Vlaamse poëzie uit 2001
– 2003: krijgt de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs voor de dichtbundel Het is
– Sinds 2005: hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht
– 2009: krijgt de ABN AMRO Bank Prijs voor het Beste Non-Fictie Boek voor Europa Europa! Over de dichters van de Grote Oorlog uit 2008
– 2010: krijgt de Arkprijs van het Vrije Woord
– Is voorts auteur van onder meer Het lijf in slijk geplant: gedichten uit de Eerste Wereldoorlog (2008) en de dichtbundel Thuis (2014)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier