Antwerpen: waarom bomen niet ernstig genomen worden als erfgoed
De hele zomer werd gediscussieerd over 55 Antwerpse bomen. De kortgedingrechter besliste net dat 55 monumentale bomen op de Charlottalei mogen gerooid worden. Onze reporter is het moe…
Ik heb Mieke dit jaar leren kennen in het revalidatieziekenhuis. Een lieve vrouw van 62. Drie maanden waren we lotgenoten. Elke dag kruisten we elkaar in de lift of de kineruimte. Allebei in een rolstoel. Op een dag raakten we aan de praat.
‘Wat is er gebeurd?’, vroeg ze.
‘Ik ben overreden door een auto’, zei ik. ‘Antwerpen is levensgevaarlijk. En jij?’
‘Ik ben het slachtoffer van een boom’, antwoordde ze. ‘Ik reed met een bakfiets door Brasschaat. Wilde een jongen van school halen. Ik had een fluogeel vestje aan, keek naar links en rechts. Maar het gevaar kwam van boven. Het weekend daarvoor was er een zwaar onweer geweest. Waarschijnlijk zat die tak al een paar dagen los. Net toen ik passeerde, is hij naar beneden gevallen. Een dag ben ik buiten westen geweest. Mijn ruggenwervel was verbrijzeld en mijn borstbeen gebarsten.’
Wat later zag ik Mieke weer afzien in de kineruimte. ‘Ze voeren in Brasschaat actie voor het behoud van een aantal bomen’, zei ik. ‘Is dat niet zuur?’
Ze schudde het hoofd. Ze was niet tegen die monumentale bomen. Wel tegen ‘politici die er geen zorg voor droegen’.
Drie maanden later keerde ik terug naar huis. Ik liet me door Antwerpen rijden. Zoals een aap die met speeksel zijn territorium had afgebakend en terug op zoek gaat naar zijn kentekens. Toch herkende ik sommige straten niet meer. Aan de Leien lagen de stammen van tientallen gevelde platanen.
In de krant las ik dat er binnenkort tafels van gemaakt worden. Mensen willen nu hout-met-een-verhaal, zei de zaakvoerder. Dat hadden ze wel, die bomen van de Leien. Ooit had ik de naam van mijn toenmalige liefde in een van die stammen gekerfd. Ik heb er ook tegen gepist, na een of andere tipsy avond.
Wat verderop in de krant stond er nog hout-met-een-verhaal: de bomen van de Charlottalei. Er hingen witte linten rond hun stammen: ze hadden hun doodsvonnis gekregen. Ze zijn ziek, zeiden de politici. Ook die bomen kende ik. Toen ik nog een kwiek been had, fietste ik er elke dag langs. Onder hun bladeren kruiste ik vaak kinderen met een trottinet. En hun grootouders met een lange baard.
Het is een straat waar veel Joden wonen. En mijn sympathieke kapster. Elke keer als ik op haar stoel zit, praten we over die fantastische kastanjebomen.
‘Ze zijn niet ziek,’ zegt ze dan, ‘dat weet ik wel zeker. Hoe kort wil je je haren?’
Ik kijk in de spiegel en zeg: ‘Heel lang.’
Het is bijna twintig jaar geleden, maar toch vergeet ik die koude zaterdagavond in oktober nooit. Aan het Museum voor Schone Kunsten stonden honderden mensen. Iemand riep: ‘Het stadsbestuur zegt dat onze kerselaars ziek zijn, maar dat is onzin.’
Twintig iconische bomen moesten wijken voor een nieuw plein. Iedereen kende ze, en hun bloesems. Het gerucht ging dat ze nog een cadeau waren van de Japanse keizer Hirohito, voor het huwelijk van Boudewijn en Fabiola. Hoe die avond afgelopen is, weet ik niet meer. Wel dat Stef Kamil Carlens iets van Bob Dylan gezongen heeft: License to kill. Al kan het ook Laat ons een bloem van Louis Neefs geweest zijn.
Een paar dagen later zei architect Paul Robbrecht in de krant: ‘Die bomen passen op geen enkele manier in ons concept.’ In de fifties waren ze misschien een namiddag trendy geweest, maar intussen zijn kerselaars hopeloos passé.
Het werd een harde strijd aan het museum. Buurtbewoners sloegen spijkers in de bomen opdat ze niet met een houtzaag gekapt konden worden. Van ’s morgens tot zonsondergang hielden ze de wacht en ze zouden een kortgeding indienen. Maar die ochtend reed er om vijf uur een bulldozer het plein op. Om twintig over vijf lagen alle kerselaars tegen de grond. Een paar bewoners liepen nog buiten in hun pyjama, maar ze waren kansloos tegen de zeven politiecombi’s die er stonden.
Een beeld staat nog altijd op mijn netvlies gegrift: een jongen die op de trappen van het museum zit. Kop in kas, tranen in de ogen.
De raid op de kerselaars is lang blijven nazinderen. Een paar dagen later werd er een protestmars gehouden met honderden mensen. En eigenlijk is die nooit meer gestopt.
Bomen blijven waardevolle bijkomstigheden. Niemand is ertegen. Maar ze zullen nooit ernstig genomen worden als erfgoed. Ze mogen blijven als ze in het plan passen, anders zijn ze ziek
Bert Verhoye van De Zwarte Komedie schilderde omgehakte boomstammen op de muren van zijn theater. ‘Met dank aan schepen Vogels.’
Later ontstond de burgerbeweging stRaten-generaal uit het protest. Niet alleen in mijn stad, ook elders klampten stadsbewoners zich vast aan de bomen. Aan de Havenlaan in Brussel, de Charles De Kerchovelaan in Gent of aan de Colruyt in Aalst.
Maar soms verdwenen monumentale bomen ook geruisloos. Zoals in de De Bruynlaan in Antwerpen, een paar jaar geleden. Een vergeten straat op het Kiel: er wonen vooral nieuwe Belgen en een paar oude. Geen kunstenaars of journalisten. Ze hadden er geen woordvoerders. En toch. De avond voor de kap zag ik hoe een oude vrouw afscheidsbriefjes bevestigde aan de bomen.
Ik besefte dat bomen in de stad meer zijn dan verhalen. Het zijn ook emoties. Heel hevige, soms.
‘Je hebt een paar grijze haren’, zegt mijn kapster.
Ik kijk opnieuw in de spiegel van de Charlottalei. Vertel haar dat zij en haar straatgenoten een strijd uitvechten op historische grond. Ooit heeft hier, aan het stadspark, al eens een bomenoorlog gewoed. 25 november 1941 was een droevige dag voor de Joden in Antwerpen: ze mochten voortaan het park niet meer in met hun kinderen.
Het was in de jaren dertig al een eis van het Verdinaso en later van andere fans van het Derde Rijk. Die Joden, vonden ze, vervuilden ons park. Het waren onze bomen. Zij moesten eruit.
De Joden waren in alle staten. Dora Kornitzer schreef een brief naar oorlogsburgemeester Leo Delwaide: ‘Ik ben Jodin en heb zelf een klein kindje en ik durf U eerbiedig doen opmerken, Heer Burgemeester, dat de genomen maatregel jonge moeders en hun kleintjes wel zéér hard treft.’
76 jaar later halen deze bomen weer de nationale media. Zelfs de vicepremier van dit land, Kris Peeters, moeide zich. ‘We moeten zorgzaam omspringen met onze monumentale bomen’, meende hij.
Het districtsbestuur, dat beslist had om ze te vellen, reageerde woest. Peeters kende het dossier niet. Zes jaar hadden ze erover gepalaverd. Verschillende onderzoeken laten doen, hoorzittingen georganiseerd. ‘We namen de beslissing met spijt in het hart, maar konden niet anders.’ Ze gaan nu nieuwe jonge sprieten zetten. In een ander leven zullen die weleens groot worden.
Thuis neem ik de rapporten door die de stad besteld had. Ik had verwacht dat erin zou staan: ‘Die bomen zijn dood. Kap ze onmiddellijk. Hoeveel Miekes moeten er nog sneuvelen?’
Vreemd genoeg lees ik dat nergens. Op de Charlottalei staat één risicoboom, meldt boomexpert Krinkels. ‘De andere 54 bomen hebben een goede conditie en vormen nog geen gevaar voor de veiligheid, mits ze de juiste verzorging krijgen. Een kap zou zeer drastisch zijn en een verstoord straatbeeld opleveren. Verwacht mogelijke tegenstand van de publieke opinie.’
Ook coalitiepartner Groen stemde in met de kap. In Gazet Van Antwerpen zei een groen districtslid: ‘We begrijpen de emotionele argumenten van bewoners, maar we hebben lang nagedacht. De bomen lopen het gevaar om instabiel te worden. En daar stopt het voor ons. (…) Als onze tegenstanders zo zeker zijn van hun zaak, kunnen ze een kort geding aanspannen.’
Ik herlees het citaat, maar het staat er wel degelijk: onze tegenstanders. Twee maanden geleden zei Wouter Van Besien nog: ‘Ik zie veel Antwerpenaars die het heft in handen nemen omdat ze van deze stad iets willen maken. Deze liefde voor Antwerpen zorgt voor een grote dynamiek. Daarop moeten politici inspelen (…).’
De bewoners stapten naar de rechter, maar die zei vandaag dat ze te laat waren. Het buurtcomité heeft ‘de kans gehad om naar de Raad van State en de Raad van Vergunningsbetwistingen te stappen’. Ook het districtsbestuur geeft geen krimp en zoekt nu een datum voor de kap. Op zijn site schrijft districtsvoorzitter Paul Cordy van N-VA: ‘Vergeten we niet dat de Charlottalei in een dichtbevolkte buurt ligt, in een kinderrijke buurt ook, waar kinderen zich al van jongs af aan zelfstandig in het verkeer begeven. Voor mij en mijn collega’s uit het districtscollege is die verkeersveiligheid voor kinderen een absolute prioriteit. En daarom willen wij deze heraanleg ook effectief kunnen uitvoeren.’
Toen ik de woorden van Cordy las, werd ik een beetje boos. Tien jaar lang ben ik elke dag door die straat gefietst op een weliswaar oud, maar deugdelijk fietspad. Zoals er in elke straat een zou moeten liggen.
Een halve kilometer verder werd ik overreden. In een van de ontelbare anonieme en gevaarlijke straten van Antwerpen, die nooit heraangelegd worden.
Nochtans een favoriete bezigheid van lokale politici. Ze doen niet liever dan straten opnieuw bouwen, die met de grootste naam eerst. Allemaal willen ze hun plaats in de straatgeschiedenis. Soms tot in het absurde. Een andere grote straatnaam uit mijn stad is de Nationalestraat, bekend om haar modewinkels en haar fietsellende. De laatste jaren werd ze twee keer heraangelegd. Een keer door de socialistische districtsvoorzitter, een keer door het bestuur van Paul Cordy. Ze waren het niet eens over de steenkeuze. Drie miljoen euro. Twee keer werd de hemel beloofd, maar elke keer bleef het een hel voor fietsers. Parkeerplaatsen rooien is nog iets anders dan bomen: het kost kiezers. Dan liever mensen elke dag laten laveren tussen leven en dood.
In de Nationalestraat staan ook een paar nieuwe sprieten. Elke keer moet ik dan denken aan de titel van een mooi boek over stedelijk groen van historicus Bart Tritsmans: Bomen zijn waardevolle bijkomstigheden.
Het is een citaat van een architectuurcriticus uit 1915, maar het had er ook een uit 2017 kunnen zijn. Geen enkele politicus zal zeggen dat bomen in een stad niet waardevol zijn. Maar het blijven bijkomstigheden. Ze worden nooit ernstig genomen als erfgoed. Ze mogen blijven als ze in het plan passen, anders zijn ze ziek.
Een paar jaar geleden werd de De Keyserlei heraangelegd. Ook daar klampten mensen zich vast aan de takken van de bomen en verloren ze: de iconische lindebomen verdwenen. Ook toen zei de schepen dat de toekomst fantastisch ging worden.
De dag na de kap was Oliver Stone in het land. ’s Avonds zat de regisseur in Reyers Laat. ‘Hoe bevalt uw verblijf hier?’, vroeg Lieven Van Gils. ‘Slecht’, antwoordde Stone. ‘Ze hebben vandaag de bomen gekapt. Antwerpen was vroeger een heerlijke stad. But the developers have kinda killed it off. They are making everything corporate now.’
Stone kreeg gelijk: de ontwerpers hebben er een zootje van gemaakt. De Keyserlei is allang niet meer de boulevard waar Paul van Ostaijen ooit grote sier maakte. De straat heeft alleen nog een naam, maar geen ziel. Zoiets als La Rambla in Barcelona. Een plaats waar alleen toeristen slechte biefstukken eten en achteraf verbaasd zijn over de dure rekening.
De ontwerper van de nieuwe De Keyserlei heette Manuel de Solà-Morales. Toen hij in 2012 stierf, waren alle politici vol lof. ‘Manuel was een echte meester, een visionair.’ Ze hebben hem ook veel werk gegeven. De Solà-Morales ontwierp niet alleen het nieuwe hart van Antwerpen, maar ook het Stationsplein in Leuven. Zelfs na zijn dood tekent hij nog altijd plannen: het Operaplein in Antwerpen, dat nu gebouwd wordt, is van zijn hand.
Zoals veel van zijn collega’s had De Solà-Morales weinig mededogen met lokale sentimenten. Heel wat Sinjoren wilden het iconische herdenkingsmonument voor de componist Peter Benoit van Henry van de Velde terug op het Operaplein. ‘Het zwemdok van Kamiel’, zoals ze in Antwerpen zeggen, verwijzend naar burgemeester Camille Huysmans die het van het Operaplein liet verwijderen. Het had zo veel geschiedenis op die plek, het was ermee vervlochten.
De Solà-Morales weigerde: het zwemdok van Kamiel paste niet in zijn plan. Net zomin als de iconische lindebomen van de De Keyserlei. De bewoners begrepen er geen fluit van, zei de ontwerper. ‘Ze zijn te groot, te vuil. Ze verstopten de mooie (sic) gevels van de straat.’
En hij vertrok weer met het vliegtuig naar zijn Barcelona.
Misschien was hij beter daar gebleven. Een heerlijke stad, ik slenter er graag langs de straten. Er staan veel bomen langs de brede lanen en de mooie huizen. En dan die parken: Parc de la Ciutadella, de rozentuin van Parc de Cervantes, de dennen van Parc del Turó de la Peira. Zelfs als je hemelwaarts kijkt, zie je de groene heuvels van Collserola. Af en toe bots je er ook op een De Solà-Morales. Kaal en minimalistisch. Alla, daar in Barcelona zijn zijn ontwerpen mooi en passend. Maar niet in le plat pays, in het grijze Vlaanderen. Niet in een stad waar zelfs de Groenplaats niet groen is, maar een mislukte kopie van een plein uit de Provence. Het nu alom bejubelde nieuwe Operaplein belooft weinig beterschap. Op de maquette zie ik vooral een kale vlakte met een paar kleine bomen. Vintage De Solà-Morales.
‘We hebben nog nooit zo veel bomen geplant’, zeggen politici dan. ‘En we verzorgen ze beter dan ooit.’ Ze hebben wellicht gelijk.
En toch. Onlangs zag ik De Straat terug, een fantastische documentaire van Jef Cornelis uit 1972. Een halfuur lang rijdt hij met zijn camera door het Antwerpen van de jaren zeventig. Niet meteen het meest groene decennium uit de geschiedenis. De docu van Cornelis was dan ook een aanklacht. De straat was eigendom van de auto geworden, niet meer van de mensen. Het gekke is dat de reportage vandaag iets anders toont: hoeveel monumentale bomen er in 1972 nog in de stad stonden.
Een favoriete bezigheid van lokale politici: ze doen niet liever dan straten opnieuw bouwen, die met de grootste naam eerst
Piet Lombaerde, professor erfgoed, vertelde me ooit: ‘Oude, grote bomen passen minder in hoe er vandaag over de openbare ruimte gedacht wordt. Die enorm grote stadsbomen roepen vooral nostalgie naar het burgerlijke, naar de negentiende eeuw. Dat willen ze niet meer.’
Eerst dacht ik dat Lombaerde overdreef. Toen zag ik weer al die kale nieuwe pleinen. Die kale nieuwe parken – als een politicus vandaag spreekt over een park, dan heeft hij het over een grasvlakte met een paar banken. Gras kan geweldig zijn, maar toch. Een paar jaar geleden wilden de Antwerpse politici zelfs hun eigen stadspark omploegen. Die grote bomen, dat was niet meer van deze tijd. Het park was in 1869 aangelegd door Édouard Keilig. Vijfsterrenlandschapsarchitectuur uit de belle epoque. 35 boomsoorten, unieke planten. Maar op ’t Schoon Verdiep vonden ze dat het niet meer voldeed aan ‘de behoeften van de huidige bezoekers’. Het volk wil gras, waarop het kan sporten.
Ik sta op en besluit aan sport te doen. Op krukken trek ik de stad in. Ik wil weten of mijn favoriete boom er nog staat: die ene op het Conscienceplein. Een linde, gok ik, al ben ik er niet helemaal zeker van. Een stadsrat kent maar twee soorten bomen: mooie en minder mooie. Die grote boom van het plein was toverachtig mooi. Vooral ’s avonds heb ik er vaak onder gezeten. Mijn speeksel op zijn stam gewreven.
Ik vroeg me af of ze de linde tijdens mijn afwezigheid niet vervangen hadden door gras. De boom is namelijk onmodieus groot en er zit een verhaal achter. Op die plaats is ooit alle protest begonnen. In 1968 werd er wekenlang gemanifesteerd voor meer groen en minder auto’s op dit plein. Door de VAGA: de Vrije Actiegroep Antwerpen. Panamarenko was erbij, Wannes Van de Velde en een hoop ander langharig tuig. Op 2 augustus 1968 hield de VAGA een Laatste Avondmaal: hun taak zat erop, vonden ze, nu was het aan het volk.
Dat volk won: het plein werd verkeersvrij en er kwam een boom. Net naast het beeld van Conscience. In de documentaire van Jef Cornelis uit 1972 figureert de boom ook even. Toen nog als kleine twijg.
Na een halfuur arriveer ik op het Conscienceplein. De linde staat er nog. Er zitten mensen rond zijn stam. Met een fles wijn, alsof er nooit iets verandert. Behalve dan de boom van het verzet, die is groter dan ooit. De wind blaast door zijn kruin, dwars tegen de tijdgeest in.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier