Pieter Timmermans (VBO)
Aanvullend pensioen: ‘Velen denken dat dit akkoord enkel goed is voor werkgevers. Niets is minder waar’
‘Dat werkgevers en vakbonden nog akkoorden kunnen sluiten, is een maatschappelijk signaal dat kan tellen’, schrijft Pieter Timmermans van het VBO naar aanleiding van het akkoord over het aanvullend pensioen. Hij countert een aantal kritieken dat enkel werkgevers hier als winnaar uitkomen.
‘Het rendement van het bedrijfspensioen wordt gehalveerd’. ‘Vooral jongeren worden getroffen door het akkoord omtrent de tweede pijler.’ ‘Heeft een aanvullend pensioen nog wel enig nut?’ Dit zijn maar enkele kritieken die we de voorbije week mochten lezen in verband met het akkoord dat de sociale partners sloten over de hervorming van de tweede pensioenpijler, zijnde het aanvullend pensioen. Als VBO, de enige werkgeversorganisatie die over het gehele land zowel de bouw, de industrie als diensten groepeert, menen wij nochtans dat deze regeling de verdere aanzet is tot een aanvullend pensioen voor elke werknemer in de privésector.
Waarover gaat het? Werkgevers kunnen vandaag hun werknemers een aanvullend pensioen aanbieden, dat gebeurt in de vorm van een groepsverzekering of een pensioenfonds. De Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP) van 2003 bepaalde dat er een wettelijke minimumrendementsgarantie moet zijn van 3,25% voor de werkgeversbijdrage en 3,75% voor de werknemersbijdrage. Dit rendement is het minimumrendement dat een werkgever moet garanderen: er is dus geen verband met het effectieve rendement van de gestorte premies, die uiteraard hoger of lager kunnen zijn. Volgens verzekeringsfederatie Assuralia krijgt ongeveer 75% van de Belgische werknemers een aanvullend pensioen.
Aanvullend pensioen: ‘Velen denken dat dit akkoord enkel goed is voor werkgevers. Niets is minder waar’
In 2003 waren het echter financieel-economisch andere tijden, met hoge marktrentes die door de verzekeraars gegarandeerd konden worden. Nu de marktrente, waaraan deze garanties gekoppeld zijn, historisch laag staat (0,4%!), kunnen verzekeraars de 3,25% niet meer garanderen. Wanneer de werknemer met pensioen gaat (of zijn reserves overdraagt), moet de werkgever bijgevolg het verschil bijpassen. Het spreekt dus voor zich dat werkgevers met de huidige regeling niet meer geneigd zullen zijn om hun werknemers een aanvullend pensioen aan te bieden of bestaande pensioenplannen uit te breiden of te verzekeren. Zij zullen immers geen verzekeraars vinden die de rentes die zijn vastgelegd in de wet kunnen garanderen.
In het akkoord dat de sociale partners hebben afgesloten, is nu beslist dat de rentevoet van de rendementsgarantie ten laste van de werkgever (of de sector) wordt bepaald volgens een formule gebaseerd op de langetermijnrente van staatsobligaties, en dit met een minimumrendement van 1,75% en een maximumrendement van 3,75%. De uitkomst van deze formule is bovendien van toepassing op zowel de werkgevers- als de werknemersbijdrage. Met deze regeling komt men tegemoet aan de verzuchtingen van zowel werkgevers, die bij te lage rentes het verschil telkens zouden moeten ophoesten, als van werknemers, die in geval van pensionering een kleinere kloof zullen zien tussen hun pensioen en het laatste loon.
Positieve elementen voor de werknemer
Vele denken dat dit akkoord enkel goed is voor de werkgevers. Niets is minder waar. In dit akkoord zitten immers een aantal positieve elementen voor de werknemer. Zo wordt er aan het effectieve rendement niet geraakt: de gestorte premies zullen steeds aan het hogere rendement worden gekapitaliseerd als het effectieve rendement hoger is dan het minimumrendement.
Ook indien de verzekeraar een hoger contractueel tarief heeft gegarandeerd, zal dit tarief verder van toepassing blijven voor de kapitalisatie van de gestorte premies. De verlaagde garantie ten laste van de werkgever is in geval van een groepsverzekering immers enkel van toepassing op nieuwe stortingen, en niet op het reeds gespaarde bedrag. Ook voor de spaarpot die reeds is opgebouwd, blijft de garantie immers 3,25% (of 3,75%) ongeacht het effectieve rendement. Pensioenfondsen functioneren dan weer als een spaarboek. Bijgevolg geldt de verlaagde garantie ten laste van de werkgever ook op de spaarpot die reeds is opgebouwd.
Rendement
De kans dat werkgevers nu nog een verschil moeten bijpassen, is zo aanzienlijk verkleind. En dat is positief, want met dit akkoord wordt een einde gemaakt aan het huidige status quo. In de eerste plaats zal deze regeling werkgevers stimuleren om talent aan te trekken door hen onder andere een aanvullend pensioen aan te bieden. Dit akkoord is dus een belangrijke stap in de richting van een veralgemening (i.e. een democratisering) van de tweede pensioenpijler, met andere woorden: een aanvullend pensioen voor elke werknemer in de privésector.
Daarnaast is de rentevork aanzienlijk hoger dan de huidige rente van Belgische staatsobligaties (en een spaarrekening). Dat betekent dat, indien de markten weer zullen aantrekken, de werknemers een rendement kunnen krijgen van maximum 3,75% in plaats van de huidige 3,25%. Het zal bovendien veel gemakkelijker zijn voor werknemers die vertrekken om te kiezen voor een overlijdendekking: deze dekking zal immers gefinancierd worden door zijn reserves tegen een collectief te bewaren tarief dat voordeliger is dan het huidige tarief, en dit zonder medisch onderzoek.
Status quo doorbreken
Uiteindelijk kan men ook werk maken van een uitbreiding van de bestaande pensioenplannen (een verdieping), en dit voornamelijk voor arbeiders die nu nog lage stortingen kennen.
De kritieken zijn enkel terecht indien men vertrekt van een statische redenering (dat er niets wijzigt), terwijl dit akkoord juist de intentie heeft om dit status quo te doorbreken en zo een verdere veralgemening en verdieping mogelijk te maken. Dat we daarmee bovendien bewezen hebben dat werkgevers en vakbonden nog akkoorden kunnen sluiten, is een maatschappelijk signaal dat kan tellen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier