België viert 100 jaar Toots Thielemans: een portret van de eeuwige twijfelaar
Op 29 april zou Toots Thielemans 100 jaar zijn geworden. De Belgische reus van de jazz werd terecht een nationaal monument. Maar Thielemans werd niet als icoon geboren. Tot aan zijn dood in 2016 was hij een twijfelende, zoekende mens en muzikant. Een reconstructie.
Toen zijn wieg in café Trapken Af stond, hadden ze hem al een nepaccordeon gegeven. Tegen zijn derde speelde hij op een kartonnen kindermodel Twee ogen zo blauw. Toen hij zeven was, stopte de tram op de hoek van de straat in de Brusselse Marollen omdat Jeanke in de kroeg trekzak speelde – het conservatorium stuurde zelfs een professor om naar ‘de Mozart van de Hoogstraat’ te gaan luisteren. En toch zeiden maman et papa altijd: ‘Ne muzikant, dat is lank hoar en versleten schoenen.’
Het stak hem dat muzikanten in België, als ze hem al kenden, hem bekeken als “die vent met zijn mondharmonica”.
Bruno Castellucci, drummer
Het was 1938, en Jean Baptiste Thielemans uit de Hoogstraat 241 in Brussel kocht zijn eerste mondharmonica. Een instantsucces was het niet, zijn vrienden lachten hem ermee uit: ‘Jean, jette ce jouet.’ Hij gooide het dingetje in de la van zijn secretaire, en stortte zich op een gitaar die hij bij een weddenschap had gewonnen.
De Duitsers kwamen, de jazz werd verboden, maar die mevrouw van de platenwinkel in Molenbeek verkocht hem onder de toog een plaatje van Louis Armstrong and The Mills Brothers: Carry Me Back to Old Virginny. ‘Nooit zou ik vergeten hoe de klank van Louis’ trompet door de hoorn van die grammofoon kwam’, zou hij later zeggen. ‘Ik wilde het zelf proberen, op mondharmonica en op gitaar, op basis van platen van Django Reinhardt. En ik kocht een partiturenboek: The Best of Duke Ellington.’
Jean Baptiste ging aan zijn secretaire zitten, sloeg zijn notitieboekje open, tekende een notenbalk, telde de lijntjes, en kleurde een bolletje tussen het tweede en derde van bovenaf. Met potlood schreef hij erbij: ‘do’.
Vanaf die dag legde hij zichzelf een stringent oefenschema op voor muziektheorie, accordeonles, harmonica en gitaar. Het was 1942, Thielemans was 20 jaar, en het echte muzikantenleven kon beginnen.
***
‘Je krijgt een halve kilo talent, of meer. Bach en Einstein, die hebben honderd kilo meegekregen. Ik misschien tien. Met dat cadeau, met die gave moet je verder. En daarin is ook een devoir begrepen, de plicht om die tien kilo te verdienen. En weten dat je tien kilo hebt, geen twaalf’, vertelde hij ooit aan Knack. Jean ‘Toots’ Thielemans heeft zich een leven lang aan zijn devoir gewijd. Zijn toewijding leverde hem een plaats in het pantheon van de jazz op, een barontitel, en vooral: het respect van zijn eigen grote voorbeelden.
Voor de viering van zijn 100e verjaardag op 29 april wordt alles uit de kast gehaald, met concerten, lezingen, nieuwe albums, een postzegel, een metrostation in de Marollen, en een diepgravende expo in de Koninklijke Bibliotheek. Een gepast eerbetoon aan de carrière van een van de grootste muzikanten die dit land ooit heeft voortgebracht. Maar wie hem kende, wist dat de twijfel Thielemans nooit losliet, van bij zijn eerste noten tot aan zijn overlijden op 22 augustus 2016. Toots was een eeuwige zoeker. Naar zijn plek, naar bevestiging, naar nieuwe muziekjes.
Dat is mooi te horen op het kroonjuweel van de grote Toots-expo. In 1943, in volle bezetting, waagt Thielemans zich aan zijn eerste opname. Hij koopt studiotijd bij Polyvox, een platenwinkel annex opnamestudio in de Brusselse Ravensteinstraat. Vier liedjes neemt hij er op, met als uitschieter een compositie van de man die hij adoreert: Duke Ellington. Sinds de oorlogsjaren wisten verzamelaars van het bestaan van deze acetaatplaatjes af, maar niemand die ze gehoord had. Tot nu. Dukes Solitude klinkt in de versie van de piepjonge Toots voornamelijk als: ‘Krrrrrrrr, zzzzwwwzzzzzz’ – door de primitieve opnametechniek hoor je vooral de naald in de lak krassen. En dan, als een vogeltje boven het geraas uit: de bekende melodie op mondharmonica, die wordt bespeeld door zijn vriend Charles Bruylants. Eerst eenvoudig en helder, dan wankel in de improvisatie, zoekend naar een balans met de gitaar van Thielemans, die voluit gaat in de stijl van gipsygitarist Django Reinhardt.
***
Tijdens de oorlogsjaren begeleidt Thielemans in Brussel Franse sterren als Charles Trenet, Édith Piaf en Stéphane Grappelli. Maar de echte opwinding voelt hij in de GI-clubs in de hoofdstad: de Amerikaanse soldaten brachten muziek van Charlie Parker en Dizzy Gillespie mee. Zijn oren gloeien door de nieuwe sound van de bebop. Snel, intellectueel, hitsig. Thielemans: ‘En toen kwam de doodsteek: gitarist Charlie Christian, die bij Benny Goodman gespeeld had. Toen ik dat hoorde, móést ik mijn harmonica wel opbergen. Ik leerde de theorie en de harmonie in mijn eentje, op mijn gitaar. Het mooie was: toen ik op een dag mijn harmonica terugvond, kon ik veel beter improviseren dankzij wat ik op gitaar geleerd had. Het leek alsof er een nieuwe avenue was opengegaan.’
In die jaren vertrekt de Luikse tak van de Belgische jazzscene naar Parijs. Ze zoeken het geluk aan de Rive Gauche, waar Jean-Paul Sartre, Pablo Picasso, Albert Camus, Juliette Gréco en Boris Vian Amerikaanse jazzgroten als Miles Davis in de armen sluiten. Maar Thielemans past. ‘Ik had anderen plannen. Amerika, dáár gebeurde het.’
De oversteek gebeurt in drie stappen. Bij een eerste poging, in 1947, merkt hij in een club in Miami dat hij straten voorsprong heeft op de lokale jazzmuzikanten: ‘Ik zat al in de bebop, terwijl die jongens nog met Nat King Cole op Route 66 zaten.’ In 1952 vertrekt hij definitief. Hij wint het vertrouwen van de groten van het moment, en vindt vast werk als gitarist in de band van George Shearing. Zes jaar zal hij in de VS rondreizen met de blinde Britse pianist, die er een strak werkritme op na houdt: een retourtje Brussel om afscheid te nemen van zijn zieke vader wordt Toots ontzegd.
Het zijn eenzame tijden. Toots’ familie begrijpt nauwelijks waar hij het over heeft wanneer hij vertelt dat hij heeft getoerd met Charlie Parker en Miles Davis. Tijdens een wandeling die we in september 2001 samen door New York maakten, hield Thielemans halt aan Radio City Music Hall. Hij wees naar het huis aan de overkant. Toots: ‘Daar op de hoek stond vroeger een studio. In 1953 kwam ik daar, op de tweede verdieping, Duke Ellington tegen. En ik was zo zenuwachtig, jongen. Ellington kwam naar mij toe, schudde mijn hand en zei: “Ik ken jou. Jij doet goeie dingen met George Shearing.” Weet je wel wat dat voor mij betekende?’ Het zou járen duren voor er in België een wenkbrauw van herkenning omhoog zou gaan.
***
Eind jaren 1950 maakt Thielemans eindelijk werk van albums onder zijn eigen naam. Wie zich tot op vandaag afvraagt wat Toots zo bijzonder maakt: luister naar The Sound (1955) en Time Out for Toots (1958), en u begrijpt waarom Louis Armstrong hem ‘Hot Lips’ noemde. Met Man Bites Harmonica (1958) vestigt hij zijn reputatie bij het grote Amerikaanse publiek, en op The Soul of Toots Thielemans (1959) laat hij horen hoezeer hij de blues heeft geassimileerd. Artistieke goudklompjes zijn het – maar het gebrek aan vast werk voert Toots terug naar Europa, vooral Duitsland en Zweden. Op een avond in 1962 deelt hij aan de Université Libre de Bruxelles de kleedkamer met zijn oude held Stéphane Grappelli, de violist van wijlen Django Reinhardt. Toots stemt zijn gitaar, speelt een riedeltje. ‘Wat is dat?’ vraagt Grappelli. ‘Dat is mooi. Schrijf het snel op, dat mag niet verloren gaan.’ Toots, braaf van inborst, noemt het Le bleuet, de korenbloem.
Enige tijd later zit hij in Zweden, waar hij in een tv-revue optreedt met zangeres Monica Zetterlund. ‘Heb je niet eens iets anders?’ vraagt de producer. Toots speelt Le bleuet voor hem. ‘Het lijkt wel blues’, zegt de producer, die vast nog nooit blues heeft gehoord. ‘Schrijf er een s tussen!’ Toots neemt een potloodje, schrapt op zijn partituur de oude titel, en noteert in schoonschrift: Bluesette. Die ene letter zal zijn leven veranderen. En de twijfel vergroten.
Bluesette, waarop Toots gitaar speelt en tegelijk fluit, wordt de zomerhit van 1962. Hij wordt de lieveling van reclamebureaus – vijf jaar lang draait hij mee in de studio’s van Madison Avenue, en hij neemt álles aan. ‘Telkens als de telefoon rinkelde, zei ik onmiddellijk: “Oké.” Ik deed alles: sessies met de Brothers Johnson, Melanie en John Denver, de tune van Sesamstraat, reclamemuziekjes. En filmsoundtracks, natuurlijk.’ Het is zijn oude vriend Quincy Jones, die hij kent sinds de vroege jaren vijftig, die Toots naar de bioscoop leidt. Midnight Cowboy van John Schlesinger, The Getaway van Sam Peckinpah, The Sugarland Express van Steven Spielberg, Turks Fruit van Paul Verhoeven: ze zijn ondenkbaar zonder de harmonica van Toots Thielemans.
Dan komt de crash.
***
Tegen het eind van de jaren zeventig is Toots ver afgedreven van zijn oude liefde: de jazz. Reclamejobs en filmwerk hebben hem een aardige cent opgeleverd, maar de twijfel zal nog jaren aan hem vreten: heeft hij zijn ziel verkocht? In 1978 geeft hij een donker interview aan het Britse blad Jazz Professional. ‘Vandaag ben ik allang blij als ik gewoon op een stoel kan zitten spelen. In mijn woonkamer of voor een publiek, dat maakt me niet uit. Ik word er met mijn 55 ook niet jonger op, maar misschien liggen er nog wel een paar goeie jaren voor me. Ik hoop dat ik nog één heel goed album kan maken. Een waarbij ik mezelf en het publiek recht in de ogen kan kijken en kan zegen: “Mensen, dit ben ik!” Zodat ik objectief kan zeggen dat ik mijn best heb gedaan met het talent dat die hierboven mij heeft gegeven. (stilte) Ik heb er een potje van gemaakt. Je ondergaat bepaalde evoluties als muzikant, en na een tijd verlies je het vertrouwen in je eigen creativiteit.’
Drummer Bruno Castellucci schudt het hoofd wanneer we hem het citaat voorleggen. In 1972 begon hij met Toots te spelen, niemand heeft zo veel jaren met de harmonicameester op de teller. ‘Hij praatte daar niet makkelijk over’, zegt Castellucci. ‘Hij kropte het op. Het stak hem dat muzikanten in België, als ze hem al kenden, hem bekeken als “die vent met zijn mondharmonica”. Er was in die jaren geen erkenning, nul. Maar als je even abstractie maakt van zijn reclamewerk: telkens als hij speelde, was hij de beste jazzmuzikant die je je maar kon voorstellen. Oké, hij heeft ook commerciële muziek gemaakt. Maar dat hoort er nu eenmaal bij als je een professionele muzikant bent. Ik heb op Eviva España en Born to Be Alive gespeeld, maar maakt dat van mij een slechtere jazzdrummer? Luister eens naar dat driedubbele album dat net uit is, Toots Thielemans Meets Rob Franken. Weet je wel hoe goed dat is? Tussen 1973 en 1983 namen Toots en Rob, die elektrische piano speelde, “functionele muziek” op – zeg maar muzak. Maar die twee gingen zó te keer dat het echte jazz is. En dat zouden dan Toots’ rommeljaren zijn? Vergeet het. Rob toonde Toots, ook qua muziektheorie, een nieuwe weg om zich te ontwikkelen.’
Thielemans’ verhoopte comeback kómt er, vooral dankzij pianist Bill Evans, de man die in 1959 meespeelde op Miles Davis’ meesterwerk Kind of Blue. Wat begint als een gastsessie groeit uit tot een klassiek album met twee frontmannen: Affinity.
Toots was terug. Maar nog niet in België.
***
1986. De programmator van Bozar bijt op zijn vingernagels. Zou er wel genoeg volk afkomen op een concert van die Toots Thielemans? Dat blijkt wel mee te vallen. De zaal loopt aardig vol. Maar bovenal spelen Toots en zijn Amerikaanse band, met daarin pianist Fred Hersch, een wondermooi concert. 34 jaar na zijn vertrek naar de VS komt Thielemans terug thuis in Brussel. ‘Toots wilde nadrukkelijk tonen dat hij in Amerika wél erkenning kreeg, dat kerels van dat niveau met hem wilden spelen’, vertelt Castellucci. ‘Tegelijk denk ik dat hij niet zo blij was met die band. Soms zei hij: “Af en toe wil ik gewoon eens een ander kostuum dragen. Maak je geen zorgen, we zien elkaar wel terug.” Dan stelde hij een andere band samen voor een tournee door Japan, bijvoorbeeld. En daarna belde hij me. “Het kostuum zat niet zo lekker.”‘ (lacht)
Hoe het ook zij: op die dag in 1986 wordt Thielemans deel van het nationale meubilair. Volle zalen, het peterschap van Jazz Middelheim, doctor honoris causa aan de VUB en de ULB, staande ovaties van São Paulo tot Kaapstad. En Toots, hij blijft tasten, om die tien kilo talent te blijven verdienen. In de jaren negentig zoekt hij zijn weg in de Braziliaanse muziek. Contrabassist Bart De Nolf, die sinds 1997 bij Toots speelt, maakt de succestournees in Brazilië mee, nadat Toots daar een ster is geworden met de albums The Brasil Project I en II. De Nolf: ‘Je voelde hoe nauw het publiek betrokken was bij wat er op het podium gebeurde. Wij speelden heel zacht, en je hoorde, je voelde de mensen zachtjes meezingen. Ze kenden álles. Ik herinner me nog dat ik toen omkeek naar Bruno, en hij zat te huilen achter zijn drumkit. Kippenvel, nu nog.’
En toch. Zo goed als elke keer wanneer Thielemans op een podium stapt, vraagt hij: is het een jazzpubliek, of moet ik meer filmmuziek spelen? ‘De Amerikaanse gedachte dat mensen kwamen om geëntertaind te worden, zat er diep in’, zegt De Nolf. ‘Toots verborg veel meer dan we van hem wisten. Hij bleef twijfelen. Zelfs na een staande ovatie zei hij: “Zouden de mensen wel content zijn van het concert?” Soms was het een beetje dubbel, hoor, hij wist het wel. Dan plaagden we hem eens, en zeiden we: “Sorry Toots, ze vonden het echt slecht.” (lacht) Waarna we op de scène gingen buigen.’
Hij blijft graven. Een tijdlang speelt hij hele dagen Moby op zijn iPhone, maar net zo goed de wilde bigband FES of een jazzopera van pianist Kris Defoort. Als het maar fris is. De Nolf: ‘Ik herinner me een autorit na een concert. Hij had een cassette bij zich met muziek uit zijn beboptijd, in de jaren vijftig. Waanzinnig goed, op harmonica. Maar na tien minuten moest het gedaan zijn. Te veel noten, hij vond het maar niets. Je kunt het vergelijken met de carrière van Miles Davis. Dat soort artiesten verdiept zich in een stijl, bereikt daarin een eindpunt, en begint aan iets nieuws. Zo ging het ook met Toots: hij was klaar, meer kon hij in de bebop niet meer doen. Met de jaren geloofde hij meer en meer in less is more.’
In zijn late, bijzonder succesvolle jaren putte Thielemans live uit een pot van veertig, vijftig composities. ‘Soms vroeg hij ons suggesties voor het eerste nummer’, herinnert De Nolf zich. ‘Hij koos er dan één uit, en de enige zekerheid die we hadden was: dat wordt het zeker niet! Zodra hij op zijn kruk zat, begon hij iets anders te spelen.’ (lacht) ‘Hij zocht de grenzen op. Met zo’n vaste setlist zou je denken dat je weet wat je zult krijgen. Maar het gaat niet om de keuze van het nummer, maar om wat hij ermee deed.’ Castellucci, mijmerend: ‘Altijd een verrassing, of meer nog, un émerveillement, een verrukking. Toots was een mysterie.’
Om te snappen hoe het er in zijn hoofd toeging, moest je in zijn oor kijken. Letterlijk. Thielemans had gehoorbeschadiging, een erfelijke aandoening waardoor hij de hoge tonen een halve noot lager hoorde dan ze in werkelijkheid waren. Als hij speelde, klonk zijn harmonica voor hem vals, maar hij compenseerde de noten tijdens het blazen. ‘In zijn latere jaren breidde dat nog uit’, vertelt manager Veerle Van de Poel. ‘Spelen werd voor hem een mathematische oefening in zijn hoofd om zich niet te laten misleiden door zijn gehoor. Maar iedereen rond hem hoorde de meest menselijke, emotionele melodieën. Wonderlijk.’
Wie goed toekeek, zag in de laatste jaren van Toots hoe hij net voor een solo even naar zijn harmonica keek, en zijn vinger op een gaatje legde om zich te oriënteren. Daarna zou alles goed komen, wist hij.
Ja, daar lag ze.
De do.
De expo Toots 100, The Sound of a Belgian Legend loopt van 22/04 tot 31/08 in het museum van de Koninklijke Bibliotheek, Brussel. www.kbr.be
Alle officiële evenementen vindt u op www.toots100.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier