Vrije Tribune
‘België moet excuses aanbieden voor schuldig verzuim ten tijde van genocide in Rwanda’
‘Wij zijn ervan overtuigd, dat het hoogdringend tijd is dat ons land ook formeel voor dit verleden zijn excuses aanbiedt. Dit zijn wij verschuldigd aan de rouwende Rwandezen, maar ook aan onszelf’, schrijven Ignace Demaerel en Philip Quarles van Ufford naar aanleiding van de herdenking van de genocide in Rwanda.
Rwanda houdt dit weekend de jaarlijkse herdenking van de grootste ramp uit haar geschiedenis, de genocide op zo’n 700.000 Tutsi’s en moord op zo’n 200.000 gematigde Hutu’s. In april is dat 25 jaar geleden. Reden te meer voor ons land om als ex-mandaathouder (van 1919 tot 1962 namens de Volkenbond en VN) én als mede-actor van dit drama zich grondig te bezinnen over het eigen aandeel.
Velen weten nog hoe toenmalig premier Guy Verhofstadt in 2000 de moed had om in Rwanda zijn excuses aan te bieden voor de fatale terugtrekking van alle Belgische VN-soldaten na de moord op 10 Belgische para’s (7 april 1994). Achteraf gezien zijn de meesten het erover eens dat de genocide had kunnen worden voorkomen, zelfs met een beperkte internationale militaire aanwezigheid. In plaats daarvan pleitte na 8 april 1994 onze toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Willy Claes zeer nadrukkelijk ook bij andere VN-lidstaten voor een algehele terugtrekking van de VN-troepenmacht uit Rwanda. Wat dat betekende voor de Tutsi’s wist men maar al te goed.
Waar Verhofstadt indertijd zijn excuses niet voor maakte, was wat aan de genocide vooraf ging. ‘De echte voorbereiders van de genocide waren de Interahamwe (Hutu-milities). En niemand anders’, zei hij toen. Maar heeft hij daarin gelijk? Ja, voor zover de Belgen nooit doelbewust hebben aangestuurd op de totale uitroeiing van de Tutsi’s in Rwanda en nooit actief medewerking hebben verleend aan de daders bij de uitvoering ervan. Wat dit laatste betreft gaan de Fransen niet vrij uit. Toch mogen we zonder meer stellen, dat België als voormalige ‘kolonisator’ het decor voor het grote bloedvergieten heeft klaargezet.
België moet excuses aanbieden voor schuldig verzuim ten tijde van genocide in Rwanda.
Ter opfrissing voor wie de geschiedenis niet kent: in 1919 wordt bij het verdrag van Versailles het mandaatgebied Ruanda-Urundi door de Volkenbond van Duitsland afgenomen en aan ons land toevertrouwd. Het eeuwenoude delicate machtsevenwicht in het bestuur van het land, dat de Duitsers voordien min of meer intact hadden gelaten, wordt door het Belgische bestuur grondig aangepast. De macht van de mwami (koning) wordt gekortwiekt, een Tutsi-elite regeert namens het blanke bestuur (indirect rule) over de meerderheid van de Hutu-bevolking (85 %) met strakke hand. Overheid en Kerk verspreiden bovendien de mythe van ‘de superieure Tutsi’, die aangeboren leiderskwaliteiten heeft, tegenover de lompe Hutu-boeren. Scholing is uiteraard voorbehouden aan deze ‘elite-kaste’.
In de jaren ’30 wordt het verplicht om op de identiteitskaart te noteren of men Hutu, Tutsi of Twa is. Dit werkt versterkend ten aanzien van de zelfperceptie van elke groep en zal een belangrijke rol spelen bij de identificatie van de te vermoorden slachtoffers tijdens de genocide.
Na WOII worden de rollen echter omgedraaid, als het continent zich opmaakt voor dekolonisatie. In aanloop naar de nakende onafhankelijkheid schilderen Kerk en staat de Hutu-meerderheid nu af als eeuwenlange slachtoffers van de ingeweken Tutsi-onderdrukkers. De verdeel- en heersdoctrine laat al direct zijn sporen na. Uit schrik dat de Tutsi-minderheid de uitkomst van de verkiezingen niet zal afwachten en de macht zal grijpen door revolutie, weigeren Belgische officieren om Tutsi-militairen te bewapenen.
In aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 1960 vinden vele moorden plaats aan beide zijden. Hutu’s worden steeds gewelddadiger. Het koloniale regime weigert alweer de Tutsi’s zich te laten bewapenen ter zelfverdediging. Duizenden Tutsi’s worden vermoord, terwijl tienduizenden anderen vluchten naar buurlanden Tanzania, Oeganda, Kongo. De Rwandese koning Kigeli V wordt door de Belgische gouverneur Harris de toegang tot zijn eigen land ontzegd. Lefevre merkt op dat deze Hutu-revolutie niet mogelijk was zonder de actieve en militaire steun van de Belgen. De consul van de V.S. in Bujumbura noteert in die dagen: ‘Impression is gained that Belgians, perhaps unwillingly, have let a reform movement become a bloody revolt that will turn into a dictatorship with a mass base’. Tutsi’s worden outcasts, en geweld tegen hen is gerechtvaardigd in naam van de revolutie. Tot hun vertrek in 1962 zullen de Belgische militairen niet of nauwelijks optreden tegen het geweld op Tutsi’s. Voor de vele Tutsi-families die het geweld ontvlucht waren naar buurlanden is bovendien geen plaats meer in het nieuwe onafhankelijke Rwanda.
Dit onrecht voedt een diepe bitterheid bij de Tutsi’s in de diaspora tegen alles wat Belgisch is. Het zal uiteindelijk leiden tot verschillende gewapende invallen vanuit Oeganda door het (Tutsi) RPF-leger op Rwandees grondgebied. Bij het Huturegime geeft dit uiteraard nieuw voedsel voor de thesis van het grote Tutsi-complot, wat de haatretoriek verder aanzwengelt. De Arusha-akkoorden (1993) in aanloop naar nieuwe verkiezingen kunnen deze dynamiek niet meer indijken.
Enkele maanden geleden werd België bezocht door een VN-commissie, die ons tekorten verweet in het onderwijs over de koloniale periode betreffende Congo. Het is niet waarschijnlijk dat een nieuwe VN-commissie ons de les zal spellen over onze kolossale koloniale fouten in Rwanda. Daarvoor heeft dit orgaan zelf teveel boter op het hoofd als het gaat om Rwanda eind jaren ’50, en kort voor en tijdens de genocide. Dat neemt niet weg dat wij zelf eens ernstig in de spiegel mogen kijken, en durven erkennen én belijden dat onze Belgische koloniale politiek wel degelijk medeschuldig is aan de genocide. Niet als directe daders, of mededaders. Wel door schuldig verzuim tijdens de genocide. Maar ook en in de eerste plaats door het doelbewust tegen elkaar opzetten van bevolkingsgroepen in functie van het eigen voordeel. Met alle catastrofale gevolgen van dien.
Volkomen terecht stelt Chris De Stoop zich in ‘Het complot van België’ de vragen die vele Rwandezen zichzelf stellen, ook deze dagen: ‘Zijn de Belgische verantwoordelijken ooit vervolgd? Heeft de pers een gewetensonderzoek gehouden? Speelt het wel in België? Heeft de genocide hier een collectief trauma achtergelaten?… Worden er hier romans, films en toneelstukken over gemaakt zoals elders in de wereld?… Is het Vaderlandse Geschiedenis met hoofdletters of een voetnoot? Waarom is niemand van de politieke verantwoordelijken ooit aangepakt…?’
Tot onze spijt constateren wij dat, zoals de VN-commissie het formuleert, er ook wat betreft Rwanda een pijnlijke ‘wall of silence around Belgian’s colonial past‘ is. Dit doet niets af aan de verantwoordelijkheid van daders van de genocide, evenmin die van ‘het andere kamp’, de huidige regering (de eigen misdaden bij de bevrijding, nadien in Oost-Kongo en in eigen land). Maar het zou een pijnlijke en schijnheilige misvatting zijn als wij als Belgen zouden menen dat wij Rwandezen hierover kunnen aanspreken, zonder ooit de hand in eigen boezem te hebben gestoken.
Wij zijn ervan overtuigd dat het hoogdringend tijd is dat ons land ook formeel voor dit verleden zijn excuses aanbiedt.
In juli 2009 zijn meerdere delegaties van christelijke kerken uit Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Nederland, België, VK, VS naar Rwanda afgereisd om namens hun resp. landen schuld te belijden: voor het niet ernstig nemen van de duidelijke waarschuwingen van een nakend drama en voor het terugtrekken van militairen op een cruciaal moment, dat het tij nog gekeerd kon worden. Als vertegenwoordigers van België hebben wij, ondergetekenden, toen ook belijdenis gedaan voor al het koloniale onrecht, vooral het ‘betonneren’ van de rassenverschillen en manipuleren van bevolkingsgroepen.
Uit hun eigen mond hoorden wij onthutsende verhalen van Tutsi-overlevers die reeds vóór 1994 pijnlijk leden onder het diepe onrecht van het koloniale regime eind jaren ’50. We hoorden gelukkig ook ongelooflijk ontroerende getuigenissen van verzoening en vergeving tussen Tutsi’s en Hutu’s – het waren kippenvelmomenten en geen oog kon droog blijven. Het uitspreken van de feiten en erkennen van fouten is de noodzakelijke eerste stap tot toenadering en diep herstel. Wij zijn ervan overtuigd dat het hoogdringend tijd is dat ons land ook formeel voor dit verleden zijn excuses aanbiedt. Dit zijn wij verschuldigd aan de rouwende Rwandezen, maar ook aan onszelf.
Philip Quarles van Ufford is godsdienstleraar en gevangenisaalmoezenier. Ignace Demaerel is godsdienstleraar en auteur.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier