Bram Wauters
Beke of Wouter: Hoe meer macht voor de basis ook die van de partijvoorzitter vergroot
Politicoloog Bram Wauters (UGent) legt uit hoe meer inspraak voor partijleden bij voorzitterverkiezingen de macht van de voorzitter vergroot.
Sinds halfweg de jaren 1990 laat CD&V (aanvankelijk nog CVP) haar leden beslissen over wie er voorzitter mag worden van de partij. Binnenkort zal het voor de 10de keer zijn dat die leden dat mogen doen. Het zal tevens de 9de keer zijn dat er aan de leden maar één kandidaat wordt voorgeschoteld. In 2004 waren er uitzonderlijk drie kandidaten: Jo Vandeurzen (die het pleit won), Pieter De Crem en de onbekende Karel Van Butsel. Voor rest hadden leden enkel de keuze tussen het goedkeuren of afkeuren van de voorgestelde kandidaat, deze keer dus Wouter Beke.
Heel democratisch lijkt dat allemaal niet te zijn. Overigens zijn ook de andere partijen in België vaak in hetzelfde bedje ziek: in ongeveer de helft van alle voorzittersverkiezingen door partijleden was er maar één kandidaat. En als er al eens een tegenkandidaat was, dan was het vaak een nobele onbekende die haast bij voorbaat verloren was.
Zowel partijleden als buitenstaanders zien intussen wel in dat de inbreng van de basis beperkt is bij voorzittersverkiezingen in politieke partijen. Men kan zich dan ook afvragen waarom partijen toch nog blijven vasthouden aan die ledenverkiezingen en deze ook effectief organiseren. In vele andere landen worden er gewoon geen verkiezingen gehouden als er maar één kandidaat is.
De reden daarvoor is niet zozeer dat de partijleiding bekommerd is om haar leden, maar wel dat ze heeft ontdekt dat ledenverkiezingen een aantal interessante voordelen oplevert. De positie van de partijvoorzitter wordt er immers door versterkt. Dat geldt zeker naar de buitenwereld toe: Wouter Beke en later wellicht ook Gwendolyn Rutten krijgen wat extra (media-)aandacht en kunnen nog eens bewierookt worden.
Maar daarnaast wordt de positie van de partijvoorzitter intern ook versterkt. Hier geldt immers dat wie selecteert, veel bepaalt. Zo werd een PS-voorzitter vroeger verkozen op een congres door vertegenwoordigers van de verschillende, vaak zeer militante, regionale partijafdelingen. Zonder de steun van machtige federaties als Luik en Charleroi kon je nooit voorzitter van de partij worden. De voorzitters van die federaties wisten dat ook, en konden achteraf de voorzitter daar nog eens fijntjes aan herinneren toen die een beslissing wou nemen waar die federaties het moeilijk mee hadden. Door rechtstreeks de leden te laten kiezen, wordt de macht van die regionale afdelingen gekortwiekt. PS-voorzitters moeten zo al lang niet meer naar de federaties als ze moeilijke besparingsmaatregelen willen doorduwen.
Tegelijkertijd kwam er geen tegengewicht in hun plaats. Partijleden duiden een voorzitter aan, maar zijn te omvangrijk en te weinig gestructureerd om daarna tussentijds die voorzitter regelmatig tot de orde te kunnen roepen. Leden geven een partijvoorzitter een grote symbolische macht waar moeilijk tegenin kan gegaan worden.
Het was één van de argumenten die Bruno Tobback gebruikte om zich vast te klampen aan zijn voorzittersstoel. Hij was door de leden aangewezen als voorzitter, en dat kon niet zomaar door enkele partijtoppers teniet gedaan worden. Het is uiteindelijk pas na nieuwe voorzittersverkiezingen dat de leden (en enkel zij) konden aangeven dat ze liever een andere voorzitter wilden hebben. Dit maakt dat een partijvoorzitter sterk staat en zo beslissingen kon doorduwen waar niet altijd iedereen het in de partij eens hoeft te zijn.
Paradoxaal genoeg levert het geven van meer inspraak aan de basis, dus een grotere macht aan de voorzitter. Net daarom houden partijen vast aan voorzittersverkiezingen, ook al is het democratisch gehalte daarvan erg beperkt.
Bram Wauters is docent aan de onderzoeksgroep GASPAR (UGent) en werkte recent mee aan boek dat de aanstelling van partijvoorzitters in 14 verschillende landen onderzocht
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier