‘Wij voeren een gezamelijke strijd om het verleden tot leven te wekken’, schrijft historicus Jeroen Wijnendaele over het debat over academische geschiedschrijving versus boeken over geschiedenis voor het grote publiek.
‘Jaloerse en conservatieve historici’ liggen in de clinch met ‘succesauteurs die er wél in slagen de grote verhalen uit het verleden aan een breed publiek verkocht te krijgen’. Die indruk konden sommige kijkers van De Afspraak eerder deze week krijgen na een discussie tussen Bart Van Loo, wiens ‘De Bourgondiërs’ (De Bezige Bij) meer dan 100.000 keer over de toogbank is gevlogen, en academische historici Lisa Demets en Jelle Haemers. Wat in De Standaard begon als een opinie over het belang van Karel De Stoute en de koers die de geschiedenis had kunnen nemen, ware hij niet schielijk te komen overlijden tijdens de slag bij Nancy in 1477, schakelde daarop een versnelling hoger met een reactie van Van Loo die stelde dat het universitair bedrijf nooit zijn boek zou kunnen voortgebracht hebben.
Deze discussie lijkt een storm in een glas water, maar is geworteld in veel grotere controverses die ons allemaal aanbelangen. Dit gaat over de uitdagingen van ons hoger onderwijs, het belang van het Nederlands, en maatschappelijke dienstverlening die tienduizenden mensen nauw aan het hart ligt, in een tijdsbestek waar identiteit en haar historische wortels meer dan ooit gecontesteerd worden.
Academische historici en auteurs: een gezamelijke strijd om het verleden tot leven te wekken.
De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik met een voet in beide kampen sta. Als academisch historicus deel ik de terechte kanttekeningen van collega’s Demets en Haemers om geschiedenis niet te reduceren tot de handelingen der grote mannen, maar ook aandacht te hebben voor onderliggende structuren en de minder gepriviligieerde mensen die ook hun stempel gedrukt hebben op hun samenleving.
Maar indien Bart Van Loo de zaken in zijn opinie zeer scherp stelt, heeft hij een punt dat het bijzonder moeilijk is om een grote narratieve geschiedenis in het Nederlands voor een breed publiek te schrijven aan de universiteit. Jeroen Olyslaegers maakte ons recent nog eens van de problematiek bewust, toen hij de genese van zijn nieuwste roman ‘Wilde Vrouw’ uit de doeken deed.
Hierbij stipte hij aan hoe moeilijk het was om de recentste wetenschappelijke stand van zaken in het Nederlands te bekomen over belangrijke aspecten van de 16e eeuw, zoals pakweg de beeldenstorm. Soms geraakte hij niet verder dan boeken die ondertussen een halve eeuw oud zijn. Olyslaegers en Van Loo zijn pennenbroeders, waarmee ik niet alleen een glas gedeeld heb, maar ook een uitgeverij. Ik kan en zal hen niet afvallen in een terechte strijd om het verleden naar het grote publiek te brengen. Sta me doe deze controverse uit de doeken te doen vanuit persoonlijke ervaring.
Voorlopig ben ik nog steeds in dienst aan een Vlaamse universiteit (zij het zonder permanente aanstelling). Geen sinecure. Wat bij tijden voelde als een queeste om academisch werkzaam te blijven, voerde mij jarenlang van Italië, naar Ierland, Australië om uiteindelijk in de Heimat te landen. Internationale ervaring is slechts één belangrijk criterium om aan de slag te blijven. We worden ook verondersteld de resultaten van ons onderzoek in de meest prestigieuze tijdschriften of uitgeverijen gepubliceerd te krijgen. Dit is een model dat overweldigend in het Engels gebeurt, financieel dubieus is, en waarvan het grote publiek vaak de resultaten niet te zien krijgt. Om ondertussen werkzaam te blijven zitten we in een quasi continue competitieslag om het ene onderzoeksfonds na het andere binnen te rijven. Oh ja, ondertussen is het eigenlijk onze job om de nieuwste wetenschappelijke inzichten te verwerven én te produceren. Voor academische historici gaat dat via het minitieus bestuderen van fragmentaire bronnen in dode talen, tot meters archief verwerken, of veldwerk te verrichten bij gemeenschappen op andere contintenten.
Geen wonder dan jonge onderzoekers tot 30% meer risico lopen op welzijnsproblemen, dan mensen die een Masterdiploma hebben maar niet academisch werkzaam zijn. 80 onderzoekers van alle Vlaamse universiteiten en disciplines trokken hierover reeds aan de alarmbel.
Het is een model waar het, in tegenstelling tot wat Van Loo poneert, niet onmogelijk is om een grote narratieve geschiedenis in het Nederlands te schrijven. Maar het blijft een enorm risico voor de jonge onderzoekers.
Zelf heb ik de sprong gewaagd om de ondergang van het Romeinse Rijk in het westen, een van de grootste omwentelingen uit de Europese geschiedenis, te boek te stellen in het Nederlands voor een breed publiek. Het was een beslissing die ik nam tijdens mijn eerste jaar van mijn doctoraat in Ierland in een moment van existentiële vertwijfeling. Mijn moeder was net overleden. Er zijn weinige momenten zo acuut die een mens zich doen afvragen waar hij in hemelsnaam mee bezig is. Jarenlang onderzoek doen dat uiteindelijk in een paar peperdure artikels belandt die in het beste geval tien lezers wereldwijd bereiken. Dus besliste ik over een thema, waar tot 2013 geen degelijk en leesbaar Nederlandstalig werk over bestond, te boek te stellen voor een groot publiek. Om toch iets terug te geven aan de samenleving.
Het grote publiek smaakte het en het werk is al verscheidene jaren uitverkocht. De eerste wetenschappelijke commissie van eigen bodem die oordeelde over mijn aanvraag voor een onderzoeksfonds smaakte het echter minder: geen “A1 artikelen” was een reden om mijn publicatiedossier te devalueren. Sindsdien tracht ik beiden te doen, wat gewoon een hellewerk is.
Beste Bart en beste Jeroen, als mijn nieuw boek nog steeds niet ligt te pronken naast dat van jullie bij de Bij, is het omdat het cynisch genoeg in dit stadium van mijn loopbaan mij tegenhoudt om tout court mijn job te behouden. Maar laat mij dit meteen als pleidooi gebruiken om niet alleen aandacht te hebben voor het boek als ons gemeenschappelijk bindmiddel naar het grote publiek toe.
We kunnen publieksgeschiedenis niet reduceren tot de grote verhalen (ongeacht hoezeer ze ook mijn hart beroeren). Onze collega’s werken op tal van wijzen om het grote publiek in ons land te dienen. Het zijn academische historici zoals Jan Dumolyn die mee vorm geven aan de Vlaamse Canon én de fenomenale Van Eyck tentoonstelling mogelijk gemaakt hebben die de wereldpers bereikte.
Het zijn collega’s zoals Gillian Mathys die zich als historisch expert in de parlementaire Congocommissie buigen over de nog steeds nazindendere problematiek van het koloniaal verleden. Het zijn collega’s zoals Koen Aerts die de complexiteit van de collaboratie en het verzet, met haar naschokken voor de volgende generaties, op prachtige wijze mee in beeld hebben gebracht voor Canvas. Al deze collega’s behoren tot de wereldtop in hun vakgebied en stellen hun expertise ten dienst van het grote publiek. En het boek als medium wordt hierbij niet veronachtzaamd, zoals ook collega Jonas Roelens recent duidelijk maakte met zijn ‘Verzwegen Verlangen’. De lijst is eindeloos.
Academische historici kunnen zeker leren van auteurs zoals Bart Van Loo om hun verhaal nog beter verkocht te krijgen. Maar met tal van collega’s dragen wij ook onze (vaak onzichtbare) steen bij aan het monument der publieksgeschiedenis. Wij voeren een gezamelijke strijd om het verleden tot leven te wekken. Laten we ons niet verdelen door de media, maar samen de barricades omver werpen.
Lees ook:
– Bart Van Loo, chroniqueur van de Bourgondiërs: ‘Filips de Goede is onze aartsvader’
– Schrijver Jeroen Olyslaegers legt uit waarom hij met Wildevrouw terugkeert naar de 16e eeuw
– Drie historici lazen Johan Op de Beecks biografie van Leopold II: ‘Dit boek is erg tendentieus’
– Leopold II was niet alleen: het zwarte verleden van de Belgische politiek
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier