André Oosterlinck, ererector KU Leuven: ‘De problemen met kernenergie worden zwaar overroepen’
Kort voor Nieuwjaar nam André Oosterlinck (75) afscheid als voorzitter van de Associatie KU Leuven. Dat wil niet zeggen dat de ererector niets meer te zeggen heeft over hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en de samenleving. ‘Soms had ik sneller moeten zijn. En misschien nog harder.’
Zoals de meeste hoogleraren mag de 75-jarige André Oosterlinck, ererector van de KU Leuven en sinds eind december 2021 ook ex-voorzitter van de Associatie KU Leuven, zijn naam laten voorafgaan door een rijtje titels. Naast de gebruikelijke ‘prof.’ of ‘dr.’ is hij vooral een ‘ir.’, een ingenieur dus. Dat heeft tijdens zijn lange loopbaan ook zijn aanpak bepaald: rationeel, praktisch, rechtdoor – critici zullen zeggen: staalhard. Maar zo is de man nu eenmaal. Oosterlinck is niet alleen een ingenieur van opleiding maar vooral van inborst.
U bent een wetenschapper die de maatschappij wil verbeteren via technologische vooruitgang.
André Oosterlinck: Ja, ik ben een technologieoptimist. Er werd en wordt in sommige intellectuele milieus weleens neergekeken op ingenieurs en cijferaars. Als beginnend rector heb ik gezegd tegen mijn collega’s van de faculteit Letteren: ‘Jullie zouden het niet nemen dat een ingenieur ongeletterd is, maar jullie zijn er zelf trots op dat jullie ongecijferd zijn.’ (grijnst) Ik ben ervan overtuigd dat alleen technologische vooruitgang – bijvoorbeeld climate engineering – juiste antwoorden biedt op de uitdagingen die het klimaat ons stelt. Ik ben goed bevriend met een Amerikaanse ingenieur die werkt aan systemen waarmee schepen die op zee varen kunnen zorgen voor meer bewolking. Bewolking betekent afkoeling. Voor zulke systemen operationeel kunnen zijn, moeten er nog veel technische problemen opgelost worden, maar dat is het punt niet. Waar het op aankomt, is dat er technologische oplossingen zijn voor de problemen waarmee de mensen worstelen.
Ik geloof niet in de fundamentele gedragsaanpassing die de groenen ons willen aanpraten. Je kunt mensen niet opnieuw in grotten doen wonen.
Ik geloof niet in een fundamentele gedragsaanpassing, zoals de groenen ons willen aanpraten. Je kunt mensen niet opnieuw in grotten doen wonen. En je kunt zeker niet China, India en heel Afrika het recht ontzeggen om op het westerse welvaartsniveau te komen. Dankzij de technologische vooruitgang zouden we nu al strengere milieuvoorwaarden kunnen opleggen. Vlaams milieuminister Zuhal Demir (N-VA) zou aan geen enkele gascentrale die CO2 en stikstof uitstoot nog een vergunning mogen verlenen. Technologisch kan het. Alleen wordt de elektriciteit dan vier, vijf keer duurder. Wat me bij mijn stokpaardje brengt: kernenergie blijft een veel properdere en goedkopere oplossing. De problemen met kernenergie worden zwaar overroepen.
Er zijn toch al ernstige ongevallen geweest, en niet ergens in een uithoek van de wereld maar juist in de sterkste landen: de Verenigde Staten, de voormalige Sovjet-Unie en Japan.
Oosterlinck: Bij de eerste kernramp, die van Three Mile Island in de VS in 1979, is er niet zo veel gebeurd. De nucleaire technologie was toen relatief nieuw en minder ontwikkeld. In Tsjernobyl, in 1986, ging het om een totaal uit de hand gelopen experiment dat nooit had mogen plaatsvinden, zeker niet in een centrale die te goedkoop was gebouwd. De reactor in Tsjernobyl was niet afgedekt met een betonnen koepel, zoals bij de Belgische kerncentrales. En in Fukushima, in 2011, had men verzuimd voldoende hoge kaaimuren te bouwen tegen overstromingsgevaar. Ook dat ongeluk had dus niets te maken met de nucleaire technologie an sich.
Er zijn trouwens al oplossingen gevonden om de halveringstijden van langlevend kernafval zwaar te verminderen, van enkele honderdduizenden jaren naar driehonderd jaar. Maar om ideologische redenen en politieke bijbedoelingen valt daar niet over te spreken met de groenen.
De groenen zijn uw vrienden niet.
Oosterlinck: Ik maak altijd een onderscheid tussen de ideologie en de mens. Zo heb ik het grootste respect voor de manier waarop de groene energieminister Tinne Van der Straeten haar kabinet heeft samengesteld. Ze laat zich vooral adviseren door deskundigen met dossierkennis en technische knowhow, en niet zozeer door mensen met de juiste partijkaart, zoals helaas nog te vaak het geval is.
Hoe is uw relatie met ‘de politiek’?
Oosterlinck: Ik heb contacten met alle partijen. Met de CD&V natuurlijk, maar ook met de liberalen en de socialisten. En vanzelfsprekend ook met de N-VA. Ik sta bekend als eerder liberaal van inborst. Dat belet mij niet om te erkennen dat de socialist Luc Van den Bossche wellicht de sterkste onderwijsminister is met wie ik heb samengewerkt. Luc was zeer intelligent en had een visie op wat hij wilde bereiken. Net als ik was hij uit op praktisch resultaat. In zijn tijd was het hoger onderwijs nog bijzonder inefficiënt gestructureerd. Er waren honderden instellingen, verspreid over heel Vlaanderen. Elke provinciestad had haar lerarenopleiding. Van den Bossche heeft grote schoonmaak gehouden en bracht de bestaande 206 hogescholen terug tot 36. Hij had ook een sterk karakter. Hij voelde zich een soort superrector van ‘zijn’ universiteit van Gent. Hij heeft mij ooit verteld dat hij zelf rectorale brieven liet schrijven die gericht waren aan de minister van Onderwijs, dus aan hemzelf. (lacht) Maar die zogezegd ‘brutale’ Luc Van den Bossche was een man van het overleg. Een tot twee keer per jaar nodigde hij de Vlaamse rectoren uit voor een weekend in Oostende, om er samen te discussiëren over de toekomst. Ook Hilde Crevits (CD&V) heeft veel overlegd, meestal in het kader van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR). De huidige minister (N-VA’er Ben Weyts, nvdr) doet dat… (aarzelt even) minder. Het zou goed zijn als hij dat meer zou doen.
Niet Bart De Wever maar ík heb Ben Weyts diets moeten maken wat er met de nieuwe eindtermen moest gebeuren.
Als u het zegt.
Oosterlinck: Met N-VA-voorzitter Bart De Wever whatsapp ik af en toe. Ik vind hem een van de intelligentste politici van het land. Ik heb mogen ervaren dat hij geen voorzitter is die zijn partij met ijzeren hand bestuurt. Hij geeft zijn N-VA-ministers geen bevelen, maar probeert ze te overtuigen. Bij de invoering van de nieuwe eindtermen heeft hij zeker vier, vijf keer met zijn onderwijsminister gepraat. Uiteindelijk was het niet De Wever maar ík die de minister diets heeft moeten maken wat er moest gebeuren. De minister is soms koppig, maar politiek handig. Hij weet wanneer een compromis nodig is.
U bent altijd een te duchten machtsfiguur geweest. In Leuven hebt u als rector de hele universitaire structuur omgegooid.
Oosterlinck: Ze hebben mij ooit ‘überrector’ genoemd. In die uitspraak zal dus wel iets van waarheid zitten. Ik deed wat nodig was. Daarom heb ik in onze universiteit de principes van het behoorlijk bestuur ingevoerd, zoals die al langer bestaan in het bedrijfsleven. Bij mijn aantreden als rector was de KU Leuven nog een universiteit die werd gerund door professoren. In elk normaal bedrijf wordt de ceo – de operationeel verantwoordelijke – gecontroleerd door een raad van bestuur. Aan de universiteiten haalden ze voor zo’n model de neus op. De professoren konden zich niet voorstellen dat de persoon die zij hadden gekozen tot rector – de universitaire ceo dus – niet eens de voorzitter van zijn eigen raad van bestuur was. Een bestuursmodel met checks-and-balances was onze professoren vreemd. Waarom zouden in godsnaam nu ook al hoogleraren gecontroleerd moeten worden, vonden ze? Dat heb ik veranderd. Ik heb zelf een einde gemaakt aan mijn eigen voorzitterschap. Mijn opvolger als voorzitter van de raad van bestuur van de KU Leuven werd Jef Roos, een buitengewoon hoogleraar en ook een ingenieur die met beide voeten in het bedrijfsleven stond.
Aan André Oosterlinck is geen soixante-huitard verloren gegaan.
Oosterlinck: Journalist Guy Tegenbos heeft als moderator tijdens een rectoraal verkiezingsdebat ooit gevraagd wat de kandidaten hadden uitgespookt in dat mythische jaar 1968, met Leuven Vlaams en al die studentenbetogingen. Toen ik aan de beurt was, was de tijd op. Ik heb dus niet hoeven uit te leggen dat ik dat jaar mijn legerdienst deed, als pelotoncommandant in de wapenschool in Doornik. En dat wij dat jaar een speciale training kregen om zo nodig de rijkswacht bij te staan tegen de Leuvense studenten. (lacht)
Weinigen weten ook dat de ererector van de grootste universiteit en oud-voorzitter van de belangrijkste universitaire associatie, en in die zin de voormalige baas van tienduizenden intellectuelen, er zelf een zeer aparte studieloopbaan op heeft zitten.
Oosterlinck: Om familieredenen heb ik geen aso maar technisch middelbaar onderwijs doorlopen, afdeling elektrotechniek. Tegelijk kocht mijn vader voor zijn kinderen elke week een boek: pockets van Prisma of Aula van twintig frank (een halve euro, nvdr) per stuk, van de klassieke inleiding in de economie van Nobelprijswinnaar Paul Samuelson tot Homeros’ Ilias, en alle mogelijke geschiedenisboeken. Maar al van toen ik als twaalfjarige jongen op de Wereldtentoonstelling van 1958 een kopie van de Spoetnik had gezien, de allereerste satelliet die de Sovjets in een baan om de aarde hadden gebracht, wist ik dat ik ingenieur zou worden. Ik ben eerst technisch ingenieur geworden en heb vervolgens een half jaar voor Siemens gewerkt. Enkele bezoeken aan de Verenigde Staten openden mijn ogen. ‘Regeltechniek’ was in het begin van de jaren zeventig in België nog een nieuwigheid. Ik ben via een brugprogramma opnieuw beginnen te studeren voor burgerlijk ingenieur en promoveerde op beeldvorming.
De tijd is voorbij dat ik Rikske Torfs op het matje moest roepen omdat hij een boek had geschreven met kritiek op de kardinaal.
U bent altijd een adept geweest van het Amerikaanse model, waarbij universiteiten en bedrijven nauw samenwerken.
Oosterlinck: De Amerikaanse universiteiten lagen tot begin deze eeuw lichtjaren voor op Europa, zowel inzake onderwijs en onderzoek als op het gebied van samenwerking met het bedrijfsleven en noem maar op. Toen ik terugkeerde uit de VS, sleurde ik tientallen kilo’s aan cursussen en handboeken mee om te bestuderen hoe ze het daar deden – vergeet niet dat er toen nog geen internet bestond.
Zusterblad Trends noemde u ‘de prof met de gouden aandelen’. ‘André Oosterlinck is dankzij zijn aandelen een rijk man geworden. En die financiële onafhankelijkheid heeft hem ook geestelijke vrijheid verschaft.’
Oosterlinck: Nog voor ik aan de faculteit Toegepaste Wetenschappen werd aangesteld, had ik al een eigen onderzoeksgroep van zestig man. Die was voor een groot deel privaat gefinancierd met middelen die wij kregen van de bedrijven waarvoor wij onderzoek verrichtten. Begin jaren tachtig heb ik de eerste spin-off opgericht, ICOS. Samen met Lernout & Hauspie en Xeikon stonden we genoteerd op de Nasdaq. Alleen ICOS heeft er stand kunnen houden. Wij hebben het bedrijf verkocht voor een half miljard dollar. Dat is toch niet slecht? Dat bedrijf is vandaag in Vlaanderen actief als onderdeel van een multinational.
Toen u rector werd, waren de KU Leuven en Gasthuisberg onderdelen van een nog zeer katholieke zuil.
Oosterlinck: Ik herinner mij nog een discussie in de raad van bestuur over de plaatsing van condoomautomaten, ja.
Op dit moment liggen in de Kamer wetsvoorstellen op tafel over een uitbreiding van de euthanasiewet tot ‘wilsonbekwamen’. Maken ze van euthanasie nog een punt in het universitaire ziekenhuis van Gasthuisberg?
Oosterlinck: Wij zijn niet a priori tegen euthanasie, al denk ik dat het overgrote deel van onze patiënten spontaan voor palliatieve sedatie kiest (waardoor de patiënt in een diepe slaap terechtkomt alvorens te sterven, nvdr). Ik noem dat een zachtere, meer menselijke vorm van euthanasie. Het komt ongeveer op hetzelfde neer. Bij euthanasie sterf je meteen na je inspuiting. Bij sedatie duurt het een tijdje. Bij veel artsen ligt euthanasie nog altijd moeilijk. Ze zijn opgeleid om mensenlevens te redden, niet om patiënten vlugger te doen sterven. Vroeger leidde dat vaak tot te grote therapeutische hardnekkigheid. Artsen zouden bij stervende kankerpatiënten nog elke mogelijke chemokuur hebben uitgeprobeerd. Ze zagen het als hun ‘opdracht’ om alles uit de kast te halen om een leven te verlengen. Vanaf de jaren negentig is dat gelukkig veranderd.
In Gasthuisberg luisteren wij naar wat de patiënt vraagt. De ene wil nog altijd zo veel mogelijk proberen om te blijven leven. Een andere zegt op een bepaald moment: ‘Nu is het genoeg geweest.’ De patiënt bepaalt. Juist daarom ben ik geen voorstander van euthanasie voor wilsonbekwame personen. Dat doet mij te veel denken aan nazitoestanden. Toen werden wilsonbekwame mensen ook om het leven gebracht.
Excuseer? Het fundamentele verschil is toch dat bij ons de patiënt bij testament zelf zijn levenseinde in handen neemt. Zelfs méér dan vandaag.
Oosterlinck: Dan nog blijft het grote probleem: wanneer doe je het? Als een kankerpatiënt uitbehandeld is, weet iedereen dat niets meer helpt. Dan is het moment waarop je zo’n spuit kunt zetten veel duidelijker. Bij een persoon met dementie is dat niet zo. De arts moet een dodelijke injectie geven aan een vriendelijk, fysiek gezond oudje dat nog jaren kan leven. Ethisch ligt het moeilijker. En we zien ook dat als gevolg van allerlei rechtszaken dokters veel voorzichtiger zijn geworden.
Vindt u dat dan een goede zaak?
Oosterlinck: Je moet in dit soort zaken altijd voorzichtig zijn, hè. Nogmaals, voor mij telt wat de patiënt wil. In die zin heb ik zelfs minder moeite met wettelijk geregelde assistentie bij vrijwillige zelfdoding dan met euthanasie op patiënten die op het moment van de ingreep wilsonbekwaam zijn. Maar dergelijke discussies zijn ethische vraagstukken die je in elk universitair ziekenhuis vindt. Het heeft niets met het geloof te maken. In de universitaire gemeenschap is het katholieke geloof niet langer een factor die onderzoek of geneeskunde kan blokkeren. In het buitenland zeg ik dat ik van ‘The University of Louvain’ ben, en de meeste professoren doen dat ook. De tijd is allang voorbij dat ik als rector Rikske Torfs in mijn bureau moest ontvangen omdat hij een boek had geschreven met kritiek op de kardinaal.
Toch gebeurt het tegenwoordig wel meer dat academici die zich in het publieke debat wagen, een voorwerp worden van messcherpe kritiek. In deze coronatijden is ‘expert’ bijna een scheldwoord geworden. Onder meer viroloog Marc Van Ranst kreeg doodsbedreigingen.
Oosterlinck: Onze corona-experts waren beter wat voorzichtiger geweest.
U vindt dat zij het niet goed hebben gedaan?
Oosterlinck: Zij hebben zich te veel ingelaten met de politiek. Ze hebben een gat gevuld dat ze niet hoefden in te vullen. Een wetenschapper moet in alle omstandigheden ‘wetenschapper’ blijven. Hij geeft adviezen, maar ook niet meer dan dat. Als de politici die adviezen vervolgens niet opvolgen: tant pis. Maar zo’n terughoudendheid was aan onze virologen niet besteed. De experts zijn uit hun rol gevallen. Zij willen zelf de marsbevelen geven. Ze spreken zich uit over de meest uiteenlopende kwesties, dus ook over zaken waarover zij onmogelijk de juiste wetenschappelijke expertise kunnen hebben. Dat doet hun zaak geen goed. Schoenmaker, blijf bij je leest.
De covidpandemie dwingt ons gezondheidssysteem steeds nadrukkelijker tot zware ethische keuzes. Wat doen we met mensen die zich niet laten vaccineren?
Oosterlinck: Ik ben geen vriend van de antivaxers. Dat is logisch. Ik zie niet in waarom wij mensen zouden moeten laten sterven die anders uitstekend verzorgd zouden kunnen worden, alleen omdat ik-weet-niet-hoeveel bedden op intensieve zorg ingenomen worden door mensen die zich willens en wetens níét willen laten vaccineren. Ook al gebeurt die hele vaccinatiecampagne op kosten van de overheid. Die mensen moeten maar de consequenties voelen van hun eigen beslissingen.
Een interview aan het einde van een lange loopbaan eindigt traditioneel met een vraag naar ‘de angst voor het zwarte gat’. Voor u is dat bijzonder prangend geworden. U nam in december niet alleen afscheid van de universitaire associatie, recent is ook uw echtgenote overleden.
Oosterlinck: Ik had geen rekening gehouden met een dubbel afscheid. Ik dacht dat ik met een gerust gemoed kon vertrekken. Koenraad Debackere, mijn opvolger als voorzitter van de Associatie KU Leuven, is een superman. Mijn vrouw en ik wilden twee derde van onze tijd besteden aan samen reizen. Een derde zou ik na mijn afscheid nog kunnen vullen met een paar specifieke opdrachten. Helaas is mijn echtgenote eind oktober gestorven aan kanker. Ik was tijdens de laatste maanden haar mantelzorger. Ik diende haar zelf de nodige injecties toe. Tot ze zei: ‘Het kan niet meer.’ Ik weet niet wat de toekomst mij brengt. Ik vermoed dat ik twee derde van mijn tijd aan die opdrachten zal besteden en slechts een derde aan mijzelf. Maar u zult mijn verdriet niet aan mij zien.
Ik heb nooit gepronkt met mijn sociale kant. Maar wie mijn steun nodig had, heeft me altijd weten te vinden.
Het is het tweede grote persoonlijke drama dat u treft: uw zoon Johan stierf in een verkeersongeluk. U praat er vaak en openlijk over.
Oosterlinck: Vanuit mijn functie dineer ik geregeld met gasten en hun partners. De klassieke vraag om het ijs te breken is: ‘Hebt u kinderen?’ Ik antwoord altijd: drie. Als men vervolgens vraagt wat ze doen, zeg ik dat één zoon verongelukt is. Binnen de vijf minuten wordt er ook over moeilijke persoonlijke zaken gesproken, in plaats van alleen maar smalltalk.
In 2011 verongelukte de zoon van reclameman Guillaume Van der Stighelen. De Morgen schreef achteraf: ‘In die dagen werd hij gebeld door een professor uit Leuven, die ook een kind verloren had. Die zei hem dat hij in het mortuarium zijn zoon moest vastnemen. Die man had dat zelf niet gedaan, toen zijn kind gestorven was, en daar had hij nu veel spijt van.’
Oosterlinck: Het zou inderdaad kunnen dat ik dat was. Ik weet dat ik het imago heb van een kille manager die vooral naar de cijfers kijkt. Ik heb nooit gepronkt met mijn sociale kant. Maar wie mijn steun nodig had, heeft mij altijd weten te vinden.
Hebt u professioneel ergens spijt van?
Oosterlinck:(denkt na) Soms had ik sneller moeten zijn. En misschien nog harder.
Meent u dat?
Oosterlinck: Jawel. Als ik een échte harde was geweest, dan hadden we nog meer kunnen bereiken. Ik klaag niet. Het Vlaamse hoger onderwijs presteert goed. Het middelbaar onderwijs zou er trouwens een voorbeeld aan mogen nemen, en ook de competitie aangaan.
Dus als die centrale testen er komen in het middelbaar onderwijs…
Oosterlinck: … dan moeten de resultaten ervan meteen bekendgemaakt worden. Ik ben een voorstander van het publiceren van de rankings van middelbare scholen. Waarom niet? Er gaat bijzonder veel publiek geld naar onze scholen. Dan mag iedereen toch weten hoe ze presteren? We mogen toch verwachten van onze scholen dat ze zelf ook presteren?
Ook aan de universiteit hadden we best meer mogen vergen van onze onderzoekers. Ik heb altijd gedroomd van wetenschappers die hun werkveld tot in de puntjes beheersen. Dat kan alleen maar als ze excelleren in hun onderzoek. Achteraf gezien vind ik dat we in Vlaanderen inzake onderzoek, en zeker inzake toegepast onderzoek, sneller en beter hadden kunnen doen. Maar ik ben nog maar 75. Ik heb dus nog een paar jaar om daaraan te werken.
André Oosterlinck
– 1946: geboren in Kalken
– 1967: studie technisch ingenieur (Sint-Antoniusinstituut Gent, nu Sint-Lievens)
– 1972: studie burgerlijk ingenieur (KU Leuven)
– 1977: doctoraat Toegepaste Wetenschappen (KU Leuven)
– 1982: oprichter spin-off ICOS, later volgen nog andere, onder meer Easics (1991)
– 1990-1995: vicerector KU Leuven
– 1995-2005: rector KU Leuven
– 2004: benoemd tot baron
– 2002-2021: voorzitter Associatie KU Leuven
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier