Als eerste ter plaatse op 22 maart: ‘Achteraf trek je al je keuzes in twijfel’
Inspecteur Kaatje (29) was vorig jaar als een van de eersten ter plaatse in metrostation Maalbeek, luttele ogenblikken nadat Khalid El Bakraoui er zich in de middelste van drie stellen had opgeblazen. Haar verhaal, opgetekend door Krant van West-Vlaanderen: ‘Iedereen hoopte dat het niet tijdens zijn shift zou zijn. Maar op 22 maart had ik prijs…’
Eén jaar na de aanslagen is het opmerkelijk rustiger in Brussel, zegt Kaatje, die wegens terreurniveau 3 niet herkenbaar in beeld mag. ‘Soms gebeurt het nu dat we twee uur niets op onze radio horen, terwijl we vroeger van de ene naar de andere plaats moesten hossen. Zijn de mensen bang? Heeft het te maken met het afgenomen toerisme? Ik kan er mijn vinger niet op leggen. Maar voor ons is dat niet fijn. Zo is het lastig wakker blijven tijdens een lange nachtdienst…’
Ook 22 maart beloofde niet meteen een speciale dag te worden. ‘Het is druk op de Dienst Vreemdelingenzaken. Die dag moeten we er met vier mensen alles in goede banen leiden. Een gewone dag, niets bijzonder. Tot we horen dat er op Zaventem een ontploffing heeft plaatsgevonden. We kijken naar elkaar en zeggen: dit kan een bomaanslag zijn.
Twee minuten later volgt de bevestiging en wordt er alle hens aan dek gevraagd. Verdorie, wij staan hier voor niets terwijl ze daar zoveel hulp kunnen gebruiken, zucht ik tegen mijn collega. Om de taken van een ander peloton – dat allicht wel naar Zaventem zal gaan – over te nemen, worden we naar de basis geroepen. Vreemd dat het openbaar vervoer nog rijdt, want meestal gebeurt er op zulke momenten nog een tweede aanslag, zeggen we tegen elkaar in de combi. Op dat moment komt er een flashbericht van een collega op onze radio. De paniek in zijn stem is duidelijk hoorbaar. Er is nog een ontploffing gebeurd, in Maalbeek.’
Zo snel als het in volle Brusselse ochtendspits mogelijk is, rijdt Kaatjes team, intussen zes man sterk, naar de Wetstraat. ‘In de combi is het muisstil. Iedereen controleert of zijn kogelvrije jas en zijn wapen goed zit. De zenuwen staan strak gespannen. Zelf tik ik nog heel snel een berichtje naar mijn ouders: Er is een tweede ontploffing gebeurd in Maalbeek. We zijn er nu naartoe. Ik zie jullie graag, mocht er iets gebeuren.‘
Net voor we arriveren aan het metrostation van Maalbeek, tik ik een berichtje naar mijn ouders: ‘Op weg naar de metro. Ik zie jullie graag, mocht er iets gebeuren’…
In de Wetstraat is het bijzonder druk. De vier rijstroken staan vol. Veel bestuurders weten niet wat er zich net onder hen heeft afgespeeld. ‘Wanneer we ons net voor de hoofdingang van het metrostation parkeren, zien we de stoep al vol gewonden liggen. De chaos is enorm. We moeten zo veel mogelijk mensen naar buiten helpen, roepen we naar elkaar. Vooraleer we naar beneden gaan, flitst er nog één gedachte door mijn hoofd: als er beneden nog een dader rondloopt, is het gedaan met mij in mijn uniform. Maar ik doe het toch, hiervoor koos ik voor de politie. Verstand op nul en gáán. Wel hopend dat het niet gebeurt…’
Links of rechts? In een pikdonker metrostation, vol stof en een indringende buskruitgeur, moet Kaatje een keuze maken. ‘Ik kies voor rechts en zie een collega en een militair een zwaargewonde vrouw helpen. Ze kan niet meer praten of wandelen. Samen dragen we haar naar boven en leggen we haar op de stoep. We beslissen om niet bij haar te blijven en meteen weer naar beneden te lopen om anderen te helpen. De hulpdiensten zijn al volop bezig met iedereen bij te staan en zijn zo bij haar, denken we. Achteraf trek je al je keuzes in twijfel: was dat wel het beste? Hadden we niet bij haar moeten blijven?’
De tweede keer als ze afdaalt, slaat ze linksaf. Daar heeft de ontploffing zich voorgedaan. ‘Wat ik daar zie, is pure horror. Neen, zelfs een horrorfilm is zo gruwelijk niet. Chaos. De metro is volledig weggeblazen. Ik zie afgerukte lichaamsdelen die nog branden, een vrouw die haar ingewanden vasthoudt, een kind van wie het gezichtje weggebrand is… Snel wandelen kan ik niet, anders glijd ik uit in de plassen bloed en smurrie.’
Al wat je op de politieschool leerde, telt op zo’n moment niet meer. Je handelt puur op instinct. Gewoon gáán.
‘Als een kip zonder kop probeer ik nog te helpen. Al wat je op de politieschool leerde, telt op zo’n moment niet meer. Je handelt puur op instinct. Gewoon gáán. En helpen waar kan, wie je ook tegenkomt. Tot de toegesnelde dokters zeggen dat ik niets meer kan doen. En gelijk hebben ze: voor hetzelfde geld rapen we iemand op en doen we daarmee meer kwaad dan goed… In de volle hectiek beginnen de dokters met een triage. Bij elk lichaam leggen ze een kleurenkaart: voor deze persoon is het te laat, deze persoon is zwaargewond en moet zo snel mogelijk geholpen worden.’
In het metrostation vallen uiteindelijk 16 dodelijke slachtoffers, evenveel als in Zaventem. ‘Ik zag al veel lijken en kweekte de laatste zes jaar een dikke eeltlaag, maar zoiets… Als politie kan je dat plaatsen, maar wat met de mensen die dat niet gewoon zijn?
Toen ik besloot om bij de politie te gaan, had ik nog nooit een lijk gezien. Ik was er bang voor. Op een namiddag tijdens mijn stage in Tielt werden we opgeroepen voor een zelfdoding, iets waar ik nog meer angst voor had. Mijn collega zei dat ik gerust buiten mocht blijven, maar ik ben toch gaan kijken. Vroeg of laat zou het toch gebeuren. Ik moest erdoor. Enkele minuten later werden we opgeroepen voor een verkeersongeval. Twee van de drie inzittenden hadden de klap niet overleefd. Wat is dat hier, zei ik tegen mezelf, op één dag maak ik alles mee. Op zulke dagen ben je blij dat er ’s avonds iemand thuis is…’
In de Wetstraat komt er stilaan orde in de chaos. Kaatje moet een van de opgetrokken perimeters bewaken. ‘Bij het wandelen naar een van de gespannen linten, waarschuwt mijn collega dat er bloed aan mijn jas hangt. Heel mijn linkerkant is besmeurd. Geen vers bloed, maar een dikke brij. Ook zijn jas hangt vol. Later vertelde hij me dat hij zijn kledij nooit gewassen heeft, als herinnering. Voor hem is het een manier om die dag te verwerken. Hij was nog maar twee weken aan de slag bij ons en was erg aangedaan.
Zelf heb ik mijn jas wel gewassen. Mijn herinneringen zijn de beelden die op mijn netvlies gebrand staan. Die vergeet ik nooit meer. En er bestaat een schilderwerkje van twee vierkante centimeter aan het station. Daar zit een kunstenaar die op platgedrukte sjiekletten piepkleine schilderijtjes maakt. Enkele weken na de aanslagen zocht ik hem op. Ik was gefascineerd door zijn werk. We raakten aan de praat, hij luisterde naar mijn verhaal en maakte dan een klein portret, met daarbij de tekst: 22/03 – never forget.’
De spanning blijft de uren na de aanslagen te snijden, ook aan de perimeter waar Kaatje staat. ‘Plots zie ik alle brandweermannen en hulpverleners het metrostation buitenlopen. Iedereen zo ver mogelijk weg, er is een tweede bom! Kort daarop komt een bericht binnen dat er een politiewagen gestolen is en dat drie verdachten met kalasjnikovs iedereen komen afschieten. Gelukkig blijken die berichten niet te kloppen, maar op dat moment is het wél waar.’
Rond de middag wordt het team afgelost. Voor het eerst kunnen ze even praten of – wie dat al kan – iets eten. Allen weten ze dat ze vandaag niet snel thuis zullen zijn. Kaatje stuurt haar ouders een bericht: Alles oké. Haar team moet stand-by blijven. Al snel worden ze opgeroepen om internationale politici te beveiligen, later om een oogje in het zeil te houden op het Beursplein, waar een spontane wake is ontstaan.
‘Wakes en rouwplaatsen zijn heel belangrijk, maar na zo’n dag wou ik ook gewoon thuis zijn. Of ik na 22 maart anders kijk naar de mensen en de wereld? Neen, mijn visie was al veranderd toen ik bij de politie begon…’
Ook de volgende dagen krijgt ze op haar gsm oproepen van hetzelfde nummer. Slachtofferhulp, blijkt. Opnemen doet ze niet.
Bijna 15 uur nadat ze gestart was, mag Kaatje omstreeks 21.30 stoppen. Samen met haar vriend, die ook bij de Brusselse politie werkt en in Maalbeek aanwezig was, rijdt ze naar huis. De tocht is wazig. ‘Hoe laat het is, hoeveel kilometer we rijden: daar hebben we geen besef van. Op de radio en thuis op televisie gaat het enkel over de aanslagen. We schakelen die allemaal meteen uit, we willen er niets meer over horen. Kapot zijn we. Veel babbelen we er ook niet meer over. Dat hoeft ook niet. We weten allebei wat het was, hoe het voelt. Het besef komt pas de dag erna, tijdens gesprekken met collega’s. En de vermoeidheid volgt nog een dag later. Ik slaap 14 uur aan één stuk, en ik ben een heel slechte slaper.’
Daags nadien worden de agenten die als eerste ter plaatse waren, bedankt door de Brusselse burgemeester Yvan Mayeur. Kaatjes gsm rinkelt die dag constant. Ook de volgende dagen krijgt ze op haar gsm oproepen van hetzelfde nummer. Slachtofferhulp, blijkt. Opnemen doet ze niet.
‘Fantastisch dat die mensen bestaan, maar zelf heb ik daar geen nood aan. Ik moet het kwijt kunnen tegen mijn ouders, mijn vriendinnen. Mensen die er niets mee te maken hebben. Dat lucht me op. Of misschien verdring ik het wel allemaal. Dat kan ook. Gezichten van de slachtoffers in Maalbeek zie ik niet meer voor me. Daarvoor was het te chaotisch, te vluchtig. Ik hielp waar ik kon in de korte tijd die ik had. Anders is het met mensen met wie je uren bezig was en lange, geruststellende babbels had.
Zo zal ik een weekendinterventie in Brussel nooit vergeten. Een vader riep ons op omdat hij geen medicatie meer had voor zijn zoon met psychologische problemen en er daardoor heibel ontstond. Tijdens ons gesprek kreeg de zoon plots een aanval en moesten we hem overmeesteren en boeien. De keuken lag vol messen en het werd te gevaarlijk.
De twee minuten waarbij we moesten wachten op de ziekenwagen duurden eindeloos. Die vader was in shock, maar we konden écht niets meer doen.
Aangekomen op het commissariaat hoorden we dat de officier al contact opgenomen had met de psychiater van wacht. Hij raadde valium aan en dan mocht de man, die intussen weer rustig was, terug naar huis. Nadat we hem daar afgezet hadden, konden we niets meer doen. Toen de vader ons naar de voordeur begeleidde en we hem gerust stelden dat we beschikbaar bleven, zagen we door het smalle deurraampje iets vallen. Die gast was gesprongen, voor onze neus.’
‘De twee minuten waarbij we moesten wachten op de ziekenwagen duurden eindeloos. Die vader was in shock, maar we konden écht niets meer doen. Na dat voorval volgde ik een extra EHBO-cursus. Vooral om toch nog íéts te kunnen doen wanneer je eigenlijk al weet dat het te laat is. Maar dan toon je de familie die erbij staat dat je toch nog alles probeert. Gewoon staan en wachten: dat was vreselijk en wil ik nooit meer meemaken. Als ik ga zwemmen en onder water duik, zie ik die zoon in mijn gedachten weer voor me…’
De dag dat metrostation Maalbeek weer openging en ze voor de eerste keer weer naar binnen kon gaan, deed Kaatje goed. ‘Toen ik twee maanden na de aanslagen voor de eerste keer weer een metrostation in moest, was ik opgelucht dat ik op mijn bestemming was geraakt. Als er nu iets gebeurt, zit ik vast. Zonder daglicht, dacht ik. De heropening van Maalbeek deed me deugd, al rook ik meteen weer die afschuwelijke mengeling van ijzergeurig bloed met de dampen van buskruit. Ik weet niet of het er na al die maanden nog hing. Dat kon gerust in mijn hoofd zitten. Ook als we nu naar beneden moeten om de spoorwegpolitie bij te staan, keren de beelden van 22 maart terug. Al slijt ook dat.’
Ondanks de gruwel die ze op 22 maart meemaakte, overweegt Kaatje geen seconde om weg te trekken uit Brussel, laat staan om te stoppen bij de politie. ‘Als mensen horen dat ik in Brussel werk, zeggen ze snel: wat moet jij daar allemaal meemaken, zeg. Maar tijdens mijn stage in Tielt maakte ik dingen mee die daar gerust naast kunnen staan. Waarvan ik ook dacht: gebeuren zulke dingen hier, onder onze kerktoren? Nu ben ik het gewoon in Brussel, vind ik het zelfs leuk om daar te werken. Ik zou er bijna niet meer weg willen.’
‘Op 22 maart konden we voor een van de weinige keren mensen helpen in plaats van ze te bestraffen. Hulp kunnen bieden: voor zulke momenten doe ik dit werk, dat geeft voldoening en kracht om ermee door te gaan. Maar een dag zoals 22 maart wil ik niet meer meemaken. Al vrees ik daar wel voor…’
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Krant van West-Vlaanderen.
22 maart, één jaar later
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier