‘Als de politieke wil er is, dan is een vermogenskadaster perfect mogelijk’
‘Het is mij niet helemaal duidelijk wat de juridische drempels zijn, maar ik weet wel dat als er politieke wil zou bestaan, de wettelijke hindernissen voor een vermogenskadaster ook genomen kunnen worden’, stelt armoede-expert Ive Marx in het boek ‘Een jaar in de wereld van de ongelijkheid’.
Voor zijn boek ‘Een jaar in de wereld van de ongelijkheid’ (Uitgeverij EPO) interviewde Geert Schuermans politici en waarnemers over de toestand in ons land. Het boek ligt vanaf deze week in de winkel. Deze week kan u voorpublicaties lezen op Knack.be:
Zaterdag: Koen Geens: ‘Dat een vuilnisman minder verdient dan een bankier volgt geen logica: het is gewoon zo’
Sinds de jaren ’80 is de ongelijkheid wereldwijd sterk gestegen is. Maar geldt dat ook voor België? Ive Marx is hoofddocent aan het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck van de Universiteit Antwerpen. Als specialist ongelijkheid was hij één van de drijvende krachten achter het GINI project. Dit Europese onderzoek dat net voor de crisis aanving, nam 30 rijke landen in het vizier en keek hoe de ongelijkheid er de voorbije 30 jaar is geëvolueerd.
Heeft ons sociaal beleid eigenlijk nog invloed op de ongelijkheid in België?
Marx: ‘In tijden van globalisering is het inderdaad verleidelijk om te beweren dat kleine landen niet bij machte zijn om een eigen sociaal beleid te voeren, maar de cijfers spreken dat tegen. Je hoort meestal dat er twee redenen zijn die de ongelijkheid hebben doen stijgen: enerzijds is er de globalisering die ervoor zorgt dat vooral laaggeschoold werk naar Oost-Europa en China wordt verscheept.
Anderzijds zorgt nieuwe technologie ervoor dat computers en robots kortgeschoolde werkkrachten kunnen vervangen. Nu zijn globalisering en technologische vooruitgang bij uitstek fenomenen waar alle rijke landen mee te maken krijgen. Normaal zouden we dus eenzelfde trend moeten zien doorheen die landen. Dat is niet het geval. Sommige landen kennen een enorme stijging, terwijl die stijging in elders veel gelijkmatiger verloopt. In nog andere landen neemt de ongelijkheid toe in pieken. Als je dat verloop in elk land van naderbij gaat bekijken zie je dat de evolutie te maken heeft met politieke keuzes en de sterkte van instituties in landen.’
Het is dus te kort door de bocht om simpelweg te stellen dat de ongelijkheid overal gestegen is?
Marx: ‘In elk land gaat daar een ander verhaal achter schuil. Zeker in Oost-Europa hebben de transitie-economieën zeer verschillende trajecten gevolgd. Sommige, zoals de Baltische staten, zijn razendsnel naar een markteconomie getransformeerd. Dat veroorzaakte een shockeffect in de samenleving, dat ook voor een piek in de ongelijkheid zorgde. Andere landen, zoals Tsjechië en Hongarije, hebben voor een zachtere weg gekozen, waardoor ook de ongelijkheid slechts geleidelijk steeg. Ook in Scandinavische landen, die nog steeds de meest gelijke samenlevingen ter wereld zijn, zie je de cijfers stijgen.
‘De verlaging van de belastingen op de hoogste inkomens heeft ervoor gezorgd dat in Amerika een zeer machtige elite ontstaan is.’
En de Angelsaksische landen?
Marx: ‘Dat is een apart verhaal. In de Angelsaksische wereld zien we een enorme stijging van de ongelijkheid. Technologische vooruitgang speelt daar een rol in, maar dat kan de groei aan de top niet echt verklaren. De politieke en institutionele context speelt ook een rol. Wat er bijvoorbeeld toe deed was de verlaging van de belastingen, en dan vooral die op de hoogste inkomens. Dat heeft ervoor gezorgd dat er de voorbije dertig jaar een machtige elite ontstaan is. Die is er bijvoorbeeld in de Verenigde Staten in geslaagd om 80 à 90 procent van de inkomensgroei naar zich toe te trekken.’
Maar terug naar ons land. ‘In het GINI-project komt België naar voor als een zeer interessante case. Waarom?
Marx: ‘Wij zijn een zeer open economie met hoge graad van technologisering. Als er dus één land is waar de inkomensongelijkheid gestegen is, dan zou het hier moeten zijn. Maar wat blijkt uit de cijfers? België is één van de enige landen waar de inkomensongelijkheid – misschien met uitzondering van de periode tussen 1992 en 1995 – de voorbije decennia zo goed als stabiel gebleven is. ‘
Hoe hebben wij de inkomensongelijkheid dan onder controle weten te houden? Marx: ‘Er zijn ons progressief belastingsysteem en onze sterke welvaartstaat met uitkeringen die door de index welvaartsvast zijn.’
Maar als het over inkomensongelijkheid gaat, wijst hij op een cruciaal aspect dat in de discussie nochtans vaak vergeten wordt: onze sterke traditie van collectief loonoverleg. ‘Meer dan 90 procent van onze lonen en salarissen vallen onder een CAO. Die hoge dekkingsgraad zorgt er natuurlijk voor dat de inkomens in ons land sterk gestroomlijnd zijn. Deze vaststelling kan natuurlijk niet los gezien worden van de sterke positie die de vakverenigingen in ons land nog hebben.’
Is het dan allemaal rozengeur en maneschijn?
Marx: ‘Nee, zeker niet. Als je naar de armoede in ons land kijkt, kan je enkel concluderen dat we er niet in slagen die terug te dringen. Ondanks onze egalitair model en onze hoge sociale zekerheidsuitgaven leggen we dramatische armoedecijfers voor. Op dat vlak bevinden we ons slechts in de buik van het Europese peloton. Vooral mensen die enkel van een uitkering moeten rondkomen, lopen groot gevaar om in armoede terecht te komen. Daarom moeten we het aantal uitkeringstrekkers naar beneden halen en de minima omhoog.’
‘Ik kan enkel zeggen dat een oplijsting van vermogen perfect mogelijk is’
Als het over vermogen gaat, beschikken we in België enkel over schattingen. Ons land heeft geen vermogenskadaster. Is dat niet vreemd?
Marx: ‘Ik kan enkel zeggen dat een dergelijke oplijsting van vermogen perfect mogelijk is. De meeste gegevens zijn beschikbaar. Het is mij niet helemaal duidelijk wat de juridische drempels zijn, maar ik weet wel dat als er politieke wil zou bestaan, die wettelijke hindernissen ook genomen kunnen worden. Als een democratische meerderheid zegt: dit moet transparant zijn, dan is dat zo.’
Maar vooralsnog moeten we het nog met schattingen stellen. Uzelf publiceerde in 2014 samen met Sarah Kuypers een studie op basis van een dataset van de Europese Centrale Bank. Wat waren jullie belangrijkste conclusies?
Marx: ‘De verdeling van de vermogens is veel ongelijker dan de verdeling van de inkomens. De 10 procent rijkste Belgen zijn goed voor 44 procent van het totaal Belgische vermogen. De top 5 bezit 32 procent en de top 1 procent- dat zijn ongeveer 50.000 gezinnen – bezit iets meer dan 12 procent.’ Relatief gezien vallen die cijfers nog mee. België blijkt ook op het vlak van vermogens iets gelijker dan andere Europese landen.
Maar als je de top vergelijkt met diegenen aan de onderkant zijn de verschillen toch erg groot. De helft van de Belgische huishoudens bezit samen minder dan 10 procent van het totale netto vermogen. Het laagste deciel bezit zelfs helemaal niets, wel integendeel. Zij zitten in de schulden.’
Jullie hebben niet alleen de omvang van de Belgische vermogens gemeten, maar hebben ook gekeken waaruit die vermogens nu precies bestaan.
Marx: ‘De baksteen in de maag in gedachten, is het niet verwonderlijk dat het vermogen van de Belg overwegend uit het eigen huis bestaat. Zowat 70 procent van de huishoudens bezit er een. Het decennialange huisvestingsbeleid gericht op eigendomsverwerving heeft gewerkt. De eigen woning is de vermogenscomponent die het minst concentratie vertoont.’
‘Een CEO’s die tot 300 keer meer verdient dan een gemiddelde werknemer. Is dat rechtvaardig en economisch nodig? Is het een prikkel die je nodig hebt om tot betere economische resultaten te krijgen?’
Voor de financiële vermogenscomponenten is dat wel even anders.
Marx: ‘Dat klopt. Zowat elk gezin heeft wel financiële middelen, maar 10 procent van de gezinnen heeft minder dan 700 euro en 25 procent minder dan 5.000 euro. Aan de bovenkant is er wederom een zeer grote ongelijkheid. 10 procent van de huishoudens heeft meer dan 233.500 euro op de bank staan. De top 1 procent begint bij 1.715.000 euro.’ En het wordt nog erger: ‘Voor meer specifieke financiële componenten is de ongelijkheid in bezit nog meer uitgesproken. Zowat 15 procent van de huishoudens heeft aandelen, maar bijna 85 procent van de totale waarde is geconcentreerd bij 10 procent van de aandeelhouders.’
Is het volgens u überhaupt aan de overheid om ongelijkheid te bestrijden?
Marx: ‘Het heeft volgens mij geen zin dat je maatregelen neemt enkel om de GINI-coëfficiënt naar beneden te krijgen. Wat je wel moet doen is aan ongelijke uitkomsten werken, die een samenleving in de problemen brengen. Die hangen namelijk samen met de processen die ongelijkheid genereren.’
Kunt u dat concreet maken?
Marx: ‘We zien bijvoorbeeld dat sommige CEO’s tot 300 keer meer verdienen dan een gemiddelde werknemer. Is dat rechtvaardig en economisch nodig? Is het een prikkel die je nodig hebt om tot betere economische resultaten te krijgen? Het antwoord is nee. De empirie bewijst dat de voornaamste reden dat CEO’s zo’n riant salaris ontvangen erin bestaat dat ze over een enorme bargening power beschikken. Het zijn renumeratiecomités die deze gigantische bedragen beslissen. Wie zit daar in? De topmanagers zelf. Het ons kent ons-principe viert er hoogtij waarbij de ene de andere vooruit helpt. Er is dus niet altijd een relatie met wat ze daadwerkelijk presteren.
Als je op zo’n fenomeen stuit, moet je maatregelen nemen. Hetzelfde voor bankiers en beheerders van hefboomfondsen , die ingewikkelde constructies op poten zetten om grote kortetermijnwinsten te genereren. Die zorgen ervoor dat zij hun bonus krijgen, maar zorgen niet voor economische meerwaarde. Meer zelfs, de financiële crisis toonde aan dat ze ons hele economische systeem in gevaar brengen. Daar moet je dus reguleren en die regels ook effectief toepassen.
Aan de andere kant van het spectrum zien we dat kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen en een laag opleidingsniveau nog steeds veel meer kans hebben om hun onderwijscarrière zonder diploma af te sluiten. Daardoor loopt de samenleving veel talent mis. Dat is opnieuw een reden om het proces achter dat fenomeen aan te pakken. Je ziet: er zijn dus goede redenen waarom een overheid zich zorgen moet maken om ongelijkheden. Maar dan vooral omdat deze aberraties het gevolg zijn van processen die rechtvaardig noch efficiënt zijn.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier