50 jaar na Folsom Prison: de verborgen Johnny Cash volgens zijn zoon, John Carter Cash
Met het album Forever Words worden postume teksten van Johnny Cash tot leven gewekt door grootheden als Elvis Costello en The Jayhawks. Wat heeft het country-icoon ons in 2018 nog te vertellen? Knack sprak met zijn zoon over echte protestzangers, de eerlijkheid van truckers, en de vloek van het Zuiden.
Jongensachtig gegiechel, wat heen en weer gewieg op een pianokrukje en dan – bonk! – een vriendschappelijk bedoelde schouderklop die de iele Bob Dylan bijna doet omvallen. Het is een van de mooiste filmpjes die je dezer dagen op YouTube kunt vinden. Een ongebruikte kruimel van tien seconden uit No Direction Home, de monumentale Dylan-documentaire van regisseur Martin Scorsese. Een schichtige Johnny Cash – ingevallen wangen, de hemdskraag te groot – zit in 1966 naast ‘de stem van een generatie’ aan de piano, waarop die laatste zegt: ‘It’s nice to be with a real protest singer, for a change.’
De kracht van Cash zit ‘m in zijn vermogen om te kijken door de ogen van Jan Modaal, zonder daar ironiserend over te doen.
Johnny Cash moet zowat de meest ongrijpbare muzikant van de voorbije zestig jaar zijn, en dat had hij vooral aan zichzelf te danken. De zoon van een katoenplukker uit Dyess, Arkansas, in het diepe Zuiden van de Verenigde Staten, tekende niet alleen voor de mooiste gospelballads en de eenzaamste treinsongs uit de geschiedenis van de country, hij mat zich tegelijk een imago van drugsverslaafde en bajesklant aan – het eerste was al te waar, het tweede was een verzinsel: in zijn hele leven zat hij één nacht in de bak, toen hij in 1965 in El Paso werd gearresteerd met meer dan duizend uppers en downers op zak.
Dankzij een reeks uitstekende late opnames, The American Recordings, werd Johnny Cash na zijn overlijden in 2003 niet vergeten. Dat is een verdienste op zich. Maar de zanger dreigde net zo goed een karikatuur te worden. Cash werd het voorbije anderhalve decennium tegelijk de posterboy van de linkse intelligentsia én een onbehouwen loser die in de biopic Walk the Line uit 2003 werd gered door zijn tweede vrouw, countryzangeres June Carter. Het was allemaal net iets ingewikkelder.
‘This is a song I wrote two days ago. Where’s my red notebook?’
(Cash kondigt de song ‘San Quentin’ aan, in de gelijknamige gevangenis, 27/02/1969)
Die complexiteit is nog de grootste verdienste van Forever Words, het nieuwe Cash-album dat sinds deze week in de winkel ligt. Na zijn dood bleek Johnny enkele duizenden teksten te hebben achtergelaten, van nette notitieboekjes tot losse velletjes en verfrommelde servetten. Niemand zat te wachten op zijn exegese van Het boek Job, dat wisten de erven ook wel. Uit de schatkamer aan nagelaten materiaal puurde zoon John Carter Cash in 2016 het aandoenlijke boek Forever Words – The Unknown Poems. Dat heeft nu dus een muzikaal equivalent gekregen, goeddeels gebaseerd op de ‘verloren’ teksten. Het voorbije jaar nodigde Cash jr., producer van beroep, vrienden en bewonderaars van zijn vader uit in The Cash Cabin, de studio nabij de (intussen afgebrande) familiechalet in Hendersonville, Tennessee. Op het appel onder meer de oude outlaws Kris Kristofferson en Willie Nelson, wijlen Chris Cornell van Soundgarden, The Jayhawks, Elvis Costello, Alison Krauss, T-Bone Burnett en de halfzussen Rosanne Cash en Carlene Carter. Wie wat opziet tegen zestien songs vol boom-chicka-boom-gitaren kunnen we geruststellen: dit is wellicht de meest diverse rootsplaat van het jaar, met de ademstokkende ballad I’ll Still Love You van Costello als uitschieter.
‘Sommige muzikanten hoefden maar naar de tekst te kijken, en de muziek vloeide er zo uit. Elvis is zo iemand. De schoonheid van de creatie, terwijl je erop zat te kijken.’ John Carter Cash kan de omslag van woord naar song nog altijd niet bevatten wanneer hij voor ons gaat zitten in Londen. ‘Pa’s schrijfsels waren zo divers dat ze bij heel verschillende mensen heel verschillende muziek oproepen. Zijn smaak was zo verscheiden dat nogal wat countryluisteraars verbijsterd waren over zijn latere output – denk aan nummers zoals Hurt, of Rusty Cage, of Personal Jesus, of One van U2. Die liedjes waren ongewoon voor Johnny Cash, maar je gelóófde hem. En het werkt dus ook in de omgekeerde richting: er zijn artiesten in de meest uiteenlopende genres die zijn werk door en door kennen. Daar keek ik nog het meest van op. Er zijn fanbases van hiphoppers, hardrockers, bluegrass-gospelzangers en Frankfurtse punkers die allemaal dezelfde platen van Johnny Cash in hun collectie hebben zitten. Kijk maar naar hiphopproducer Robert Glasper. Die gast komt uit de jazz. Moet je luisteren naar zijn versie van Goin’, Goin’, Gone. Zelfs Snoop Dogg kwam naar de Cash Cabin! Hij kon zich nauwelijks beheersen, hij wilde de studio per se zien, als een bedevaart. Zó’n brede groep mensen spreekt hij dus aan, maar er is één constante, één rode draad: het karakter dat uit zijn teksten spreekt. Hoe de song ook klinkt.’
En precies daar biedt Forever Words een gelaagdheid die een mens door Walk the Line zou gaan vergeten. De aangeleverde teksten, die de periode 1955-2003 overspannen, laten een glimp zien van de man – of beter: de mannen – die John R. Cash was. De kracht van Cash zit ‘m niet in zijn occasionele prekerigheid (de man verspilde kostbare jaren aan de zijde van massapredikant Billy Graham), maar in zijn vermogen om te kijken door de ogen van Joe Sixpack, zónder daar ironiserend over te doen. Zoals de jonge songwriter Jason Isbell, die zowel muzikaal als qua levensloop als een erfgenaam van Cash kan worden beschouwd, het in Knack stelde: ‘Ik voel me goed bij truckers, sjouwers, spoorarbeiders en huisvrouwen: als je in de buurt blijft van mensen die handenarbeid doen, heb je altijd iets om over te schrijven.’ Ziedaar de kern van Cash.
‘De reden waarom hij nog tientallen jaren herinnerd zal worden, is dat hij ergens voor stond met zijn muziek’, vertelde auteur Robert Hilburn aan Knack bij de publicatie van zijn standaardwerk JohnnyCash: The Life. ‘Hij was niet gewoon een entertainer. Op sommige vlakken was hij een predikant die zijn muziek gebruikte om mensen uit de miserie te trekken en ze te inspireren. Zo’n opzet was zeldzaam in de countrywereld van de jaren vijftig. Eigenlijk was hij toen de enige countryzanger die meer wilde dan een hit op de jukebox. Hij had in zijn kleine, arme dorp in Arkansas gezien hoe mensen elkaar kunnen inspireren, en dat probeerde hij later ook met zijn muziek te doen: mensen hoop geven.’
We lost our homes, we lost our dreams
All our goals turned into schemes
We hurt each other and ourselves
We went through long, traumatic spells
We are the walking wounded
(Rosanne Cash, in de song The Walking Wounded)
Drie songs vatten Forever Words samen: Jellico Cole Man door T-Bone Burnett, I’ll Still Love You door Elvis Costello, en The Walking Wounded door Rosanne Cash. Gevaar, liefde, wanhoop en veerkracht – het zijn de grote thema’s in het werk van de zanger. Met name The Walking Wounded illustreert Cash’ relevantie in 2018. De tekst leest als een gedicht over onze tijd, over de armoe na de Amerikaanse vastgoedcrisis en de stand van het land na het vertrek van president Barack Obama. Terwijl hij eigenlijk in de jaren zeventig werd geschreven en over de posttraumatische stress van Vietnamsoldaten gaat. John Carter Cash knikt. ‘Je wordt pas een deugdelijk schrijver als je je persoonlijke kwesties kunt optillen tot iets hogers. Mijn vader had zijn eigen pijn. Hij had een gebroken kaak, een gebroken knieschijf, en gebroken ribben nadat hij een stomp van een struisvogel had gekregen. Die pijn bepaalde jarenlang zijn dagelijkse leven, waardoor hij boeken begon te lezen over hoe mensen met lijden omgaan. Zo kwam hij bij Vietnamveteranen uit, die getuigden over PTSD. Het inzicht dat sommige mensen het zwaarder hadden dan hij, plaatste alles voor hem in perspectief en werd gesublimeerd in een verhaal dat tijdloos is zonder banaal te worden.’
Diezelfde aanpak maakt de geest van Cash weer tastbaar op een moment dat in de VS het georganiseerde studentenprotest groeit, naar aanleiding van de high school shooting in Parkland, Florida. Precies vijftig jaar geleden stak aan Columbia University in New York de eerste studentenrevolte op, nadat in South Carolina twee zwarte studenten die protesteerden tegen segregatie in een bowlingzaal werden doodgeschoten door de politie. ‘1968 was een jaar waarin politieke, raciale, seksuele en culturele krachten samenkwamen in een revolutionaire vulkaan’, zegt romancier en toenmalig student Paul Auster in het recente boek A Time to Stir van Paul Cronin. De bezetting van de universiteitsgebouwen was het punt waarop de strijd voor gelijke burgerrechten en de antioorlogsbeweging samenkwamen – de parallellen met de migratie- en buitenlandpolitiek van de regering-Trump liggen voor het oprapen.
Ik word er zenuwachtig van als mensen mijn vader claimen, of het nu van links of van rechts is.
Het gezicht van het protest in de lange aanloop naar ’68 was Bob Dylan geweest – dat was voor iedereen duidelijk. Wat Dylan wel zag maar de goegemeente lange tijd niet, was dat Johnny Cash al die tijd een vergelijkbaar parcours aflegde. De twee ontmoetten elkaar voor het eerst op het Newport Folk Festival van 1964, waar de piepjonge Dylan in z’n eentje 70.000 man trok. Cash stond stijf van de pillen, maar hij zong er wél The Ballad of Ira Hayes, uit zijn nieuwe album Bitter Tears. Terwijl de strijd voor de rechten van zwarte Amerikanen in volle gang was, wijdde de countryzanger een heel conceptalbum aan het lot van de Amerikaanse indianen. Ira Hayes tilde Johnny Cash boven zijn vroege hits uit en maakte van hem dé revelatie voor het linkse studentenpubliek.
Een kleine vier jaar later ging hij nog eens op de barricades staan. Niet op een universiteitscampus, niet in een mars na de moord op Martin Luther King Jr. op 4 april 1968 maar in de gevangenis van Folsom, Californië, om er het wanbeleid van het Amerikaanse penitentiaire systeem aan de kaak te stellen. Door de ogen van Joe Sixpack. Dylan wist het al: ‘A real protest singer, for a change.’
Het maakt het punt dat Cash niet zozeer een rock-‘n-roll-, rockabilly- of countrymuzikant was, maar finaal een folkzanger pur sang, des te sterker. ‘Je voelde bij Dylan en Cash dezelfde onafhankelijkheid en dezelfde totale toewijding. Compromissen maken kenden ze niet, en dát is wat die twee verbond’, aldus Hilburn. ‘Bob zei dat hij van (folkicoon) Woody Guthrie hield, maar hij twijfelde of Woody’s sociale kritiek en zijn onafhankelijkheid in de jaren vijftig en zestig wel aanvaard zouden worden. Maar toen vond hij dezelfde kritiek en onafhankelijkheid in de muziek van Cash, en dat gaf hem moed.’
Het is maar de vraag of die erkenning Cash wat kon schelen. John Carter Cash blijft er nuchter onder: ‘Ik denk vooral dat hij die oversteek naar een nieuw publiek maakte omdat hij een moment van verlichting zag waarop de ogen van de mensen opengingen. Mijn pa was er niet op uit om indruk op hen te maken, lang niet. Maar hij herkende dezelfde bezorgdheid, bijvoorbeeld bij Bob Dylan, en de connectie was eerlijk.’
Hoe het ook zij, samen met Dylan overbrugde Cash midden jaren zestig even de sociale kloof in de Verenigde Staten, en werd hij in de armen gesloten door de intelligentsia in de grote universiteitssteden. In een tijd dat elk segment van de Amerikaanse bevolking met elkaar overhoop lag, was iedereen het erover eens: Johnny Cash was cool.
Oké, misschien niet iederéén. Want de culturele kloof tussen de noordelijke en zuidelijke staten van de VS was dan wel even overbrugd, hij bestond en bestaat wel degelijk. Zoals auteur George Saunders, winnaar van de Man Booker Prize met Lincoln in the Bardo, het onlangs formuleerde in een interview met Jason Isbell: ‘Op sommige vlakken is de Amerikaanse Burgeroorlog nooit helemaal afgerond.’ De historisch gegroeide tegenstellingen op het vlak van politieke voorkeur, godsdienstbeleving, burgerrechten en issues zoals wapendracht zijn onmiskenbaar, evenzeer als het dedain waarmee het Noorden naar het Zuiden kijkt. Het cliché van het extreemchristelijke, racistische, schietgrage, diep-Republikeinse Zuiden stelt de countrymuziek tot op vandaag in een slecht daglicht. Vroeg of laat zou die slinger terugkeren. Het gebeurde op 8 november 2016, toen het aanhoudende gebash van presidentskandidate Hillary Clinton op de ‘ deplorables’ Donald Trump de sleutels van het Witte Huis bezorgde.
Johnny Cash, kind van Arkansas, vierde zijn zuidelijkheid en beleed zijn geloof, maar tegelijk cultiveerde hij zijn donkere imago. Hoe viel dat bij de conservatieve achterban? Zijn zoon lacht breed. ‘Hij hoefde niet zo hard te werken om dat te cultiveren, he was naturally a bad-ass. Bovendien kon hij weleens grillig zijn, en dan rebelleerde hij puur voor de lol. Er is een heleboel gezegd en geschreven over zijn zwarte kleren – hij zei dat hij ze droeg uit protest tegen de behandeling van de zwarten in Amerika, maar volgens mijn moeder deed hij het gewoon omdat je dan het vuil op zijn kostuum niet zag wanneer hij op tournee was. (grinnikt) Op de een of andere manier kwam hij met bijna alles weg. Neem nu song als Cocaine Blues. (zingt) Early one mornin’ while makin’ the rounds/ I took a shot of cocaine and shot my woman down. Dat zou je vandaag niet meer kunnen uitbrengen. Op concerten speelde hij dat, gevolgd door de ‘murder ballad’ Dehlia’s Gone, en dan sloot hij het optreden af met een gospellied. Dat is nu net wat hem zo bijzonder maakte: hij verloor niet één fan vanwege een van die genres. Goed, misschien een paar: de types die opriepen om de plaatjes van Elvis aan stukken te slaan omdat het de muziek van de duivel was. Maar ik kan er niet tegen dat zoiets wordt veralgemeend tot the Southern democraphic, of de Biblebelt.’
‘De mensen in het Zuiden waren toen veel ruimdenkender dan men dacht. Ook dáár zette de verlichting zich door die je in andere delen van de VS en Europa zag. Denk aan de opkomst van de folkzangers, de zelfbewustwording, het leren omgaan met de wrange geschiedenis van je land, de bereidheid om over de grenzen te kijken. Kijk naar mijn vader in 1968. Op het moment van de grote studentenprotesten ging hij in Folsom Prison spelen. Hij legde zich toe op mensen die hij kénde en die niet voor zichzelf konden opkomen. Op mensen zonder stem. Hij nam het op voor de First Nations, de Canadese indianen. Voor de gevangenen die méér dan hun schuld hadden ingelost – in die tijd kon je voor één joint veertig jaar de bak in draaien. (op dreef) Weet u, het Zuiden draait om kindness, om zachtaardigheid. Je hoeft maar naar mijn moeder te kijken. Zoals ze dat bij ons zeggen: “She never met a stranger.” Zo zat mijn vader ook in elkaar: je stapt op mensen toe met een open blik. En dat heeft hem – en mij – altijd uit fist fights gehouden. Hij was de stem van zijn tijd – net zoals Dylan en enkele anderen. Wat hem bijzonder maakte, is dat hij degene tegen wie hij protesteerde niet haatte. Hij haatte haat. Dát is de kindness van het Zuiden.’
You can’t deal with how I’m thinkin’
Cause you never knew my mind
(Chris Cornell, in de song You Never Knew My Mind)
De liefde bleef niet duren. Eind de jaren zestig had Cash zich als een politiek neutrale, verenigende figuur opgesteld, maar de scheuren in de Amerikaanse samenleving en politiek bleken in de vroege jaren zeventig dieper dan hij zich kon voorstellen. Zijn imago kreeg een flinke knauw toen hij inging op een invitatie van president Richard Nixon om in het Witte Huis op te treden. John Carter Cash heeft zijn antwoord snel klaarzitten: ‘Mijn vader is ook naar Vietnam gegaan om er voor de soldaten te zingen. Hij geloofde in vrede, dat boven alles, maar hij zag ook duizenden jongens van een jaar of twintig die doodsbang waren en die best wat liefde konden gebruiken. (grinnikt:) En ja, Nixon kon óók wel een beetje liefde gebruiken.’
De bottomline is: Cash ging naar Nixon uit patriottisme. Niet uit respect voor de man, maar voor het ambt en de instellingen. ‘Voor alle duidelijkheid, ‘ zegt Carter Cash, ‘mijn vader zou ook ingegaan zijn op een uitnodiging van Donald Trump. Hij zou een kop koffie drinken en een praatje maken met de president van de Verenigde Staten, en zien of hij die man een beetje kon leren kennen. Ik word er zenuwachtig van als mensen mijn vader claimen, of het nu van links of van rechts is. Nixon vroeg mijn vader om twee songs te spelen: Welfare Cadillac van Guy Drake en Okie from Muskogee van Merle Haggard. Dat eerste spoorde met Nixons visie op de verzorgingsstaat, het tweede was – niet noodzakelijk voor Haggard maar zeker voor Nixon – een song over thegood ol’ boys. Mijn vader weigerde om die nummers te spelen, omdat het geen eigen werk was. En wat koos hij wél? The Ballad of Ira Hays en What Is Truth? Ira Hays gaat zoals u weet over de indiaan die in de Tweede Wereldoorlog vocht, een held werd dankzij de foto van de soldaten die de Amerikaanse vlag oprichten na de slag om Iwo Jima, en later van ellende alcoholicus werd en in een greppel stierf. Een ballade die gaat over hoe het systeem een goede man ten gronde heeft gericht. Bám. In het Witte Huis. En mijn vader, die had de curieuze gave om die twee songs te zingen voor de president van de Verenigde Staten en het jaar nadien teruggevraagd te worden.’ (schatert)
John Carter Cash
– 1970 geboren in Nashville, Tennessee
– Enige zoon van Johnny Cash en June Carter
– 1970-1976 inspireert zijn vader om clean te blijven
– 1999 debuut als producer op Junes album Press On
– Coproducer met Rick Rubin van Johnny’s American Recordings III en IV
– Beheert de nalatenschap van zijn vader
– 2018 brengt Forever Words uit, een album gebaseerd op nagelaten teksten van Johnny Cash
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier