25 jaar epo in het peloton: hoe Chinese hamsters de Tour wonnen
Drie letters veranderden voorgoed het aanschijn van de sport: het ‘wondermiddel’ epo viert zijn 25e verjaardag.
Het was niet eens een demarrage. We zitten op 60 kilometer van de finish in de Waalse Pijl van 1994. Giorgio Furlan voert zijn trapritme op, ploegmaats Moreno Argentin en Jevgeni Berzin volgen in zijn zog. Bijna achteloos lossen de drie het peloton. Het is nog maar de eerste passage op de Muur van Hoei, ver voor de finale normaal losbarst. In de achtervolging wordt niet gelinkebald, toch verliest het verenigde peloton terrein. Het ijzeren trio koerst duidelijk in een andere categorie. ‘Wat een prachtig seizoen draaien de Italianen toch’, zegt commentator Mark Vanlombeek zonder ironie. Furlan, Argentin en Berzin rijden voor Gewiss-Ballan. Dat Italiaanse team had in 1994 al Milaan-Sanremo (Furlan) en Luik-Bastenaken-Luik (Berzin) gewonnen. Argentin had nog niks en mag in onderling overleg de Waalse Pijl op zijn naam schrijven.
In de jaren waarin epo het meest werd gebruikt, vielen er de minste doden te betreuren in het peloton.
In de interviews na de race leren we waar de overmacht van de Italianen vandaan komt. De ploegdokter van Gewiss-Ballan neemt het woord. ‘Wij koersen op epo’, zegt de dan nog onbekende Michele Ferrari. Dat het product op de verboden lijst staat, stoort hem niet. ‘Al wat niet opspoorbaar is, is toegestaan’, zegt Ferrari, zegedronken. ‘Sowieso is epo niet gevaarlijker dan een glas fruitsap.’ De uitspraken van Ferrari veroorzaken geen storm van verontwaardiging. Integendeel: de Vlaamse pers schrijft strenge analysestukken over hoe het kan dat de Italianen zo’n voorsprong hebben uitgebouwd qua ‘medische begeleiding’. Lang brandt de steekvlam niet. Na een week of twee praten de journalisten weer over wie welke koers zal winnen en waarom. Epo verdwijnt voor een paar jaar uit de aandacht. Toch zou na die onthutsende Waalse Pijl, nu 25 jaar geleden, niets nog hetzelfde zijn in de wereld van de duursport.
Wat is epo?
Epo, voluit erytropoëtine, is een hormoon dat in de nieren wordt aangemaakt. Het stimuleert de productie van rode bloedcellen en die regelen de toevoer van zuurstof. Kort door de bocht: hoe meer rode bloedcellen, hoe dieper een atleet kan gaan. Het hormoon bevordert de uithouding en de recuperatie na een inspanning.
In de jaren tachtig vond een lab van de Amerikaanse farmareus Amgen een manier om kunstmatige epo te produceren. Daar gebruikte men eierstokken van Chinese hamsters voor. Aan CHO-cellen ( Chinese Hamster Ovaries) werd een stukje erfelijk materiaal van de mens toegevoegd. Amgen wou er patiënten mee behandelen die lijden aan bloedarmoede, in het bijzonder mensen met een defect aan de nieren. Later werd het ook voorgeschreven om het herstel te bevorderen bij chemotherapie. Deze epo-variant wordt ingespoten. Dat kan in de huid of intraveneus, in een ader dus.
Wanneer kwam epo op?
Er zijn renners die claimen dat ze midden jaren tachtig al op epo reden, Eddy Planckaert bijvoorbeeld. Tenzij het om stalen uit klinisch onderzoek zou gaan, kan dat niet kloppen en het valt te betwijfelen dat onderzoeksdosissen hun weg hebben gevonden naar het peloton. De eerste epo-variant kwam pas in 1989 op de markt. Bjarne Riss, indertijd renner bij het beruchte Gewiss-Ballan, zegt in zijn biografie dat hij epo eind 1992 leerde kennen. Wellicht experimenteerden de ingewijden ermee in het seizoen 1993 en gingen zij vanaf 1994 zwaar en gericht gebruiken. Eén à twee jaar later was zo goed als het hele peloton aan boord.
De snoeverij van Michele Ferrari legde hem geen windeieren. De Italiaanse dopingdokter moest opkrassen bij Gewiss-Ballan, maar de goede verstaanders wisten waarheen. Onder hen Lance Armstrong, die in de beruchte Waalse Pijl van 1994 met een pijnlijke grimas de achtervolging leidde. De Amerikaan beweert dat hij die dag besliste om vol in de doping te vliegen. Eddy Merckx brengt hem in contact met Michele Ferrari. De twee beginnen een lange, vruchtbare samenwerking, kort onderbroken door de kankerbehandeling die Armstrong diende te ondergaan.
Wie is monsieur soixante?
Bjarne Riis, een zwaargebouwde Deen die op Alpencols normaal niks te zoeken had, won in 1996 de Tour de France. Er zijn naar verluidt een aantal biatleten die hem concurrentie aandoen, maar binnen het wielrennen was Riis de extreemste epo-gebruiker ooit. Riis reed rond met een hematocriet van 60. De hematocriet is de verhouding tussen het aantal rode bloedcellen en het totale bloedvolume. Die verhouding regelen, is wat het hormoon epo doet. Riis had zich zo opgepompt dat zijn bloed stroperig werd. De Deen kon zijn vingers niet meer plooien. Na elke Touretappe liep hij rond met een hand als een klauw: het resultaat van een dag lang het stuur vasthouden. ’s Nachts wekte de dokter Riis om gymnastiekoefeningen te doen: men vreesde dat zijn hart zou stilvallen.
Walter Godefroot, de ploegleider van Riis, kon het niet meer aanzien. In januari 1997 trekt hij naar de internationale wielerbond UCI met de vraag alsjeblieft in te grijpen. Een epo-test is op dat moment wetenschappelijk niet haalbaar. De UCI voert dan maar een hematocrietgrens van 50 in: een renner die hoger zit, wordt van de fiets gehaald. Het is een erg discutabele maatregel. Voor sommige lichamen is 50 onwezenlijk hoog, andere zitten er van nature al boven. In feite capituleert de UCI voor epo: elke renner spuit zich tot aan hematocriet 50. Men kan niet meer doen dan het vaststellen.
Won in de wilde epo-jaren nog steeds de beste? Iederéén gebruikte, dus het effect werd uitgevlakt, zeggen de voorstanders. Maar één zaak is eigenlijk nooit helemaal in kaart gebracht, wegens te veel schroom om erover te praten: door epo ontstond een financiële kloof tussen haves en have-nots. Een pakketje van zes epo-spuiten kostte in de hoogdagen ongeveer 500 euro. Niet elke renner kon het betalen om zich vol te stoppen, of toch zeker niet voor iedere koers. Lance Armstrong betaalde in zijn hele dopingcarrière bijna 800.000 euro aan preparatore Michele Ferrari. De Amerikaan, nochtans een veelgebruiker, liep nooit tegen de lamp. De kleine garnalen werden budgettair uit het wiel gereden en testten positief voor prullen.
Valt epo op te sporen?
Eind jaren negentig was dopingcontroleur een frustrerend beroep. Wie ogen in zijn hoofd had, begreep dat iedere duursporter epo gebruikte, maar je kon ze niet betrappen. De doktors Françoise Laisne en Jacques de Ceaurriz van het lab in Châtenay-Malabry, Frankrijk, veranderden dat in 2001. Hun test geeft geen binair resultaat: het is niet met zekerheid meteen ja of nee. Wanneer bepaalde verhoudingen binnen het staal verdacht ogen en er opvallende pieken zitten in grijze zones, besluit men dat epo-gebruik bewezen is. Zeker in het begin was de epo-test niet feilloos: triatleet Rutger Beke testte bijvoorbeeld vals positief en werd later vrijgepleit.
De eerste epo-soorten moesten meerdere keren per week worden ingespoten. Nieuwere variëteiten zoals Aranesp, Epo Zeta of Cera zijn langer werkzaam: één spuit per maand volstaat. De farmabedrijven werd gevraagd een marker in te brengen, die het leven van de controleurs een pak makkelijker maakte. Maar niet alle firma’s gingen daarop in. Probleem voor de valsspelers: het is niet bekend welk product gemerkt is en welk niet. Renners kozen het zekere voor het onzekere en gingen weer knoeien met bloedtransfusies. Dat was eigenlijk de doping van de jaren tachtig, van voor epo. Gevaarlijker en lastiger dan de gebruiksvriendelijke epo-spuit. De wielerbond reageerde op die ontwikkeling met de invoering van het bloedpaspoort. Dat toont alle schommelingen in het bloed, of het nu door epo is of door een transfusie.
Renners die zich nog aan epo wagen, doen het met microdosissen, die uiteraard ook een kleiner effect hebben. Zelfs bij homeopathisch gebruik moet je geluk hebben dat de controleurs niet onverwachts langskomen, want ook kleine, intraveneuze dosissen zijn minstens twaalf uur opspoorbaar.
Werkt epo wel?
Om de zoveel tijd duiken er studies op die de effecten van epo relativeren – in wielermilieus komen ze dan niet meer bij van het lachen. Toch getuigden meerdere renners dat het product hen niks bijbracht. ‘Ik voelde me verschrikkelijk wanneer ik epo nam, nooit kon ik op mijn gemak zijn’, vertelde Roy Sentjens in Knack, een coureur die in 2010 tegen de lamp liep. ‘Het maakte me daarom als renner ook niet sterker. In feite heb ik veel geleden zonder er iets bij te winnen.’ Sommige renners konden het idee vals te spelen psychologisch niet verwerken. De gedachte publiek te schande te worden gezet bij een positieve plas sneed hen de benen af.
Hoeveel beter epo een renner maakt, is moeilijk te zeggen. Het weinige wetenschappelijke onderzoek naar de effecten op sportprestaties gebeurde bij amateurs. Bij hen schijnt de impact niet zo groot, maar wellicht levert een blindproef met topatleten andere resultaten op. Dat zal er natuurlijk niet van komen. Topwielrenners hebben wel wat anders te doen, namelijk koersen winnen. Eén keer werd er wetenschappelijk geëxperimenteerd met doorgewinterde profs. Nu moeten we u ‘de Grap van Ferrara’ vertellen. Dokter Francesco Conconi kreeg begin jaren 90 van het Internationaal Olympisch Comité de taak een epo-test te ontwikkelen. Conconi is een fysioloog van wereldfaam en zijn lab op de universiteit van Ferrara, bij Bologna, wordt alom geroemd. Maar Conconi experimenteerde niet enkel met amateurs, zoals hij op congressen liet uitschijnen. Ook wielertoppers als Gianni Bugno, Stephen Roche en Claudio Chiappucci kwamen langs. De testresultaten waren anoniem, maar een aantal illustere carrières werden wellicht opgepompt door de man die het epo-gevaar moest bezweren. Het duurde ontiegelijk lang voor het IOC het bedrog doorhad en van Conconi’s epo-test kwam uiteraard niks in huis. Zijn gewezen assistent Michele Ferrari maakte met de opgedane kennis later grote sier in het peloton.
Zijn er epo-doden gevallen?
Een aantal hartinfarcten uit de jaren negentig wordt toegeschreven aan epo. Het product verdikt het bloed en op een bepaalt punt zou het hart het niet meer rondgepompt krijgen. Wetenschappelijk valt dat niet te staven. Hartdoden komen jammer genoeg altijd en overal voor, zeker in duursporten. In de jaren waarin epo het meest werd gebruikt, vielen er juist de minste doden te betreuren in het peloton. Let wel: dat wil niet zeggen dat epo-gebruik (voor het lichaam) geen kwaad kan, het betekent vooral dat we het niet weten. Toch lijkt het erop dat het product in naam van de antidopingstrijd gevaarlijker werd voorgesteld dan het in werkelijkheid is.
Zijn de hoogdagen voorbij?
Dat dacht iedereen, maar eind februari liep de Colombiaan Jarlinson Pantano tegen de lamp. In hetzelfde weekend testte ook zijn landgenoot Wilmar Paredes positief. Onschuldig tot het tegendeel bewezen is, maar er zijn er die vragen hebben bij de plotse dominantie van de Colombiaanse coureurs. Pantano en Paredes lijken dat vermoeden alvast te bevestigen. De laatste drie jaar werden exact vijf profrenners op epo betrapt, allemaal kleine garnalen: Kanstantsin Siutsou, André Cardoso, David Belda en de twee Colombianen. Alle vijf werden ze betrapt bij een controle buiten competitie. Wielrenners moeten hun whereabouts ingeven: de internationale wielerbond weet op elk moment waar een renner verblijft en kan hem of haar op ieder moment aan een controle onderwerpen. Ook dat is te danken aan het wondermiddel epo.
Na het invoeren van de epo-test wordt de dopingstrijd een race tegen de klok. De nieuwe epo-varianten zijn maar een halve dag opspoorbaar. De vroege jaren 2000 is de tijd van de ‘Men in Black’: renners omzeilen controles door in moeilijk bereikbare plekken trainingsstages te houden, gekleed in het zwart, zodat ze niet herkenbaar zijn als profs en het nog langer duurt eer de controleur hen om een staal kan vragen. Anne Gripper, een Australische met roots in het triatlon, is die jaren antidopingmanager bij de internationale wielerbond UCI. Gripper gaat praten met renners die de pech hadden om op een slecht moment een controleur te treffen. Zij suggereren een verplichte registratie van de whereabouts.
De Kazach Andrej Kasjetsjkin wordt als eerste buiten competitie betrapt. Dat gebeurt in de zomer van 2007, bij een zwarte training in de buurt van Antalya. De Kazach gaat in de tegenaanval. Hij vindt het whereabouts-systeem een schending van zijn privacy, want het verplicht een renner om zijn hele leven bloot te leggen voor de wielerbond. Dopingjagers halen opgelucht adem wanneer Kasjetsjkin zijn rechtszaak verliest. Diezelfde zomer wordt Michael Rasmussen uit de Tour gezet wanneer blijkt dat hij had gelogen over zijn whereabouts. Niet eens betrapt, toch van de fiets gehaald: ook Rasmussen trekt naar de rechtbank, ook zijn proces eindigt met een sisser.
En in de andere sporten?
Daar is epo vandaag nog steeds een reuzengroot probleem. Het wielrennen speelt zich voor het grootste deel af in West-Europa. Renners worden van nabij opgevolgd en wie verdachte waarden optekent, wordt zo vaak getest dat hij vroeg of laat tegen de lamp loopt. De controleurs zeggen dan dat ze er ‘een speldenkussen van maken.’ In andere delen van de wereld valt het whereabouts-systeem amper te organiseren, met grote gevolgen voor het langeafstandslopen. Kenianen en Ethopiërs zijn daarin genetisch bevoordeeld, maar het is bekend dat in die landen ook veelvuldig epo-spuiten worden gezet. Zonder controles buiten competitie test een Keniaan pas positief wanneer hij op een dom moment gebruikt of uiterst veel pech heeft. In Rusland waren ze vindingrijker: daar werd (en wordt, wellicht) massaal epo gebruikt en vervalste het hoofd van het antidopingagentschap gewoon de testresultaten. Een paar getallen veranderen in Excel en klaar. In het zwemmen, de atletiek of de wintersporten vertrouwt niemand de Russen.
De ironie wil dat de sport die zich het best heeft gewapend tegen het wondermiddel epo er het meest mee geassocieerd wordt. De paardensport doet het nóg beter dan het wielrennen, maar dat kost een aardige duit. Na enkele beruchte epo-zaken worden paarden drie tot vier keer meer gecontrolleerd dan menselijke atleten.
De grootste epo-schandalen h2>
1998 p>
Vlak voor de Tour vindt de Franse douane een grote hoeveelheid epo en steroïden bij Willy Voet, verzorger van team Festina: de start van de ‘Tour de Merde’. Ook in een vrachtwagen van team TVM worden ampullen epo gevonden. ‘Medicijnen voor een kinderziekenhuis in Rusland’, verklaart de ploegdokter. p>
2002 p>
Bij een huiszoeking bij Frank Vandenbroucke neemt het gerecht epo in beslag, naast het vermageringsproduct clenbuterol en het verdovende middel morfine. Vandenbroucke beweert dat het voor zijn hond is. p>
2005 p>
Gerechtelijke telefoontaps bij veearts José Landuyt lekken uit. In gesprekken met renners als Johan Museeuw, Jo Planckaert, Chris Peers en Mario De Clercq gaat het over ‘wespen’ die ‘in de binnenband’ moeten worden gestoken, codetaal voor de epo-variant Aranesp die met een baxter wordt toegediend. p>
2006 p>
Bij de Madrileense gynaecoloog Eufemiano Fuentes worden bloedzakken in beslag genomen die toebehoren aan Jan Ullrich, Ivan Basso en zowat de hele toenmalige wielertop. Fuentes, in zijn tijd als ploegarts bekend onder de bijnaam Epomiano, verkiest anno 2006 transfusies. De valsspelers beseffen dat de epo-test hen weinig speelruimte biedt. p>
2007 p>
In een tranerige persconferentie geeft Erik Zabel toe één keer, in het begin van zijn carrière, met epo te hebben geëxperimenteerd. Later wordt duidelijk dat de Duitser zich heel zijn loopbaan dopeerde. Er volgt een nieuwe bekentenis. ‘Nu kan ik mezelf opnieuw in de spiegel aankijken’, luidt het sec. p>
2013 p>
Lance Armstrong bekent bij Oprah Winfrey bij al zijn zeven Tourzeges verboden middelen te hebben gebruikt, waaronder epo. De Tour winnen zonder doping was volgens Armstrong onmogelijk toen hij prof was. In de nasleep van de affaire-Armstrong bekennen generatiegenoten als Michael Boogerd, George Hincapie en Levi Leipheimer. p>
2014 p>
Team Astana haalt zichzelf uit competitie nadat twee van zijn renners, de broers Valentin en Maxim (foto) Iglinskiy, betrapt zijn op epo. Astana mist er enkel de Ronde van Peking door, de laatste koers op de World Tour-kalender. p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier