1 op de 3 kerken wordt herbestemd: wat met de inboedels?
De ontkerkelijking heeft haar bakstenen fase bereikt: zo’n 600 Vlaamse kerken krijgen op korte en middellange termijn een nieuwe bestemming, een operatie die pijnlijke keuzes vergt. Wat met de inboedels? Knack dook onder in de wereld van kerkfabrieken en experts in religieus erfgoed. ‘We beseffen niet om welke schatten het hier gaat.’
1Het lijkt wel een uitverkoop in de Sint-Martinuskerk in Schelderode, een deelgemeente van het Oost-Vlaamse Merelbeke. Kandelaars, paaskaarsen, processielantaarns, kerkstoelen, kazuifels, relikwiehouders: alles moet weg, zelfs de gebeeldhouwde kruisweg. De veertien staties zijn al van de muur gehaald en op de vloer uitgestald. Met respect voor de chronologie, een rondgang begint nog altijd bij de terdoodveroordeling om te eindigen bij de graflegging. Het is natuurlijk geen uitverkoop, en van een faillissement is geen sprake. Wel waar is dat het lijdensverhaal van Christus hoe langer hoe minder gelovigen op de been brengt, en niet alleen in Schelderode. Uit een in 2017 gepubliceerd onderzoek van de KU Leuven blijkt dat nog 6 procent van de Vlamingen wekelijks naar de mis gaat – in 1996 scoorde de zondagspraktijk nog 20 procent, het verval gaat snel. Intussen nijpt het priestertekort almaar harder, terwijl nieuwe roepingen zo zeldzaam zijn als sneeuw na Pasen.
Als mijn ouders wisten wat er nu met hun kerk gebeurt, draaiden ze zich om in hun graf.
Was ontkerkelijking lange tijd vooral een sociologisch begrip, dan heeft het fenomeen intussen een nieuwe, bakstenen fase bereikt. De uitdunnende geloofsgemeenschap is veel te ruim behuisd. Sinds 2013 werden al 62 Vlaamse parochiekerken aan de eredienst onttrokken, en de plannen voor een nog veel grotere krimp liggen klaar. Het in Leuven gevestigde CRKC, het expertisecentrum voor religieus erfgoed waarbij ook het bekendere museum PARCUM hoort, houdt de cijfers bij. Een derde van de 1789 kerken krijgt op korte of middellange termijn een neven- of herbestemming: gecombineerd liturgisch en profaan gebruik of een volledige onttrekking aan de eredienst.
De katalysator in dat proces zijn de voorwaarden die de Vlaamse overheid sinds 2015 koppelt aan subsidies voor kerkrestauraties: alleen steden en gemeenten met een zogenoemd kerkenbeleidsplan komen nog in aanmerking. De maatregel veroorzaakte een schokgolf. Lokale overheden en kerkfabrieken, samen bevoegd voor het beheer van kerkgebouwen, kwamen in actie.
De Grote Kerkenkrimp
Een deugdelijk kerkenbeleidsplan opmaken blijkt niet eenvoudig. Merelbeke, bijvoorbeeld, telt zeven parochies en evenveel gebedshuizen, waaronder de Sint-Martinuskerk. Iedere kerk heeft een kerkfabriek, een instelling belichaamd door vijf onbezoldigde parochianen plus een vertegenwoordiger van het bisdom, meestal de pastoor. In samenspraak met de gemeente en het bisdom ontwikkelden de kerkfabrieken een strategische visie op het Merelbeekse patrimonium. Hun plan, tot stand gekomen met advies van de regionale erfgoedcel Erfgoed Viersprong en het CRKC, oogt drastisch. Op korte termijn worden drie kerken aan de eredienst onttrokken en herbestemd, op lange termijn zullen parochianen nog in twee kerken terechtkunnen: de Sint-Pietersbandenkerk in het centrum en de Sint-Annakerk in Bottelare.
Dezelfde oefening wordt in nagenoeg alle Vlaamse gemeenten gemaakt. De bestuursperiode 2019-2024 zal de geschiedenis van de lokale besturen ingaan als die van de Grote Kerkenkrimp. Daarmee rijst een prangende vraag: wat aan te vangen met al die overtollige tempels? De controverse rond de Gentse Sint-Annakerk – die de stad in erfpacht wil geven aan een vastgoedgroep rond winkelketen Delhaize – bewijst hoe gevoelig de kwestie ligt. Maar de operatie gaat met nog een andere uitdaging gepaard, waar zelden over gepraat wordt: wat met de inboedels? Kerkmeubilair, liturgisch vaatwerk, kandelaars, beelden, religieus textiel: onze kerken puilen uit van wat met een containerbegrip ‘roerend religieus erfgoed’ wordt genoemd. Er zit veel rommel tussen, maar ook kunst en artisanaat met een grote museale of heemkundige waarde.
In die laatste categorie is geen plaats voor de kruisweg van de Sint- Martinuskerk. Een banaal gipswerk, zo oordeelden de experts van Erfgoed Viersprong. ‘Goed voor het containerpark’, zegt Lucie De Moor (63), die als secretaris van de kerkfabriek de boedelbeschrijving bijwoonde. ‘Zo hebben we hier wel meer spullen. Neem nu de kazuifels en koormantels in de sacristie: ze zijn in perfecte staat, maar niemand wil ze nog hebben.’
De Moor ontvangt ons samen met Gaby Brain (71), al meer dan dertig jaar de penningmeester van de kerkfabriek. Hun bestuurstaak zit er bijna op: Sint-Martinus verdampt straks in een megafusie van 12 kerkfabrieken en evenveel parochies, verspreid over Merelbeke en buurgemeente Oosterzele. Ook dat is geen unicum, de Grote Kerkenkrimp gaat gepaard met een nog ingrijpender hertekening van het parochiale landschap. Het bisdom Gent reduceert het aantal parochies van 425 tot 48. In andere bisdommen worden soortgelijke samenwerkingsverbanden opgezet.
Polyvalent dorpshuis
De herbestemming van de inboedel wordt de laatste missie van de kerkfabriek. Penningmeester Brain neemt het eerder gelaten op, secretaris De Moor heeft er meer moeite mee. ‘Ik ben in Gent geboren maar in Schelderode getogen’, zegt ze. ‘Dit gebouw betekent veel voor mij. Ik heb hier mijn plechtige communie gedaan, ben hier getrouwd, heb hier mijn beide ouders begraven.’ Ze voelt zich als een curator in haar persoonlijke museum.
Die twee knielstoelen tussen de rommel bij het koor? Daar heeft ze op gezeten, zij aan zij met haar aanstaande, terwijl pastoor Debruyne hen in de echt verbond. Het lot van de stoelen is nog niet bezegeld, maar een enkeltje containerpark zit er dik in. Voor de kapel van Sint-Blasius, aan te roepen bij keelontstekingen en brandwonden, staat een verzameling koperen kandelaars van wisselend formaat. Een vondst uit een kast die in geen decennia meer werd ge- opend. ‘Ik herkende ze meteen’, zegt De Moor. ‘Mijn moeder, een diepgelovig mens, stond altijd klaar voor parochie. In de zomer werd het koper gepoetst, dan ging ik als kind helpen. Ik heb het de laatste maanden vaak gedacht: als mijn ouders wisten wat er nu met hun kerk gebeurt, draaiden ze zich om in hun graf.’
Vrome parochianen van zo’n kaliber zijn zeldzaam geworden. Toch heerste er verslagenheid in Schelderode toen Sint-Martinus in het gemeentelijke kerkenbeleidsplan als ‘prioritair te herbestemmen’ werd aangewezen. Een geldkwestie, langer wachten had een streep getrokken door een al toegezegde restauratiesubsidie. ‘Je had de laatste zondagsmis moeten meemaken, twee jaar geleden’, zegt De Moor. ‘Het zat hier stampvol, veel bezoekers hadden persoonlijke herinneringen aan onze kerk. Maandag ben ik de bloemstukken gaan ophalen om ze naar de kerk van Melsen te brengen. Toen pas sijpelde het door: het is nu echt afgelopen. Niet veel later is het decreet van de bisschop in Kerk & Leven verschenen. Sint-Martinus is ontwijd, er is geen weg terug.’
De kerk krijgt een toekomst als polyvalent dorpshuis, met onder meer een afhaalpunt van de bibliotheek en blokruimtes voor studenten. Het is een bestemming waarmee Brain en De Moor zich kunnen verzoenen, zeker omdat het koor als stille ruimte wordt ingericht, voor introspectie. Liever dat dan de voorbeelden uit Nederland die tijdens een voorlichtingsavond van het CRKC de revue passeerden. ‘Daar steken ze zwembaden en discotheken in kerken’, zegt De Moor.
We beseffen niet welke schatten er in onze kerken liggen. Al die onbekende zilversmeden, houtbewerkers en brokaatwevers waren toppers.
De nakende verbouwing in Schelderode noopt tot harde keuzes. Wat hoort in de kerk te blijven? Wat mag weg? En waarheen? Daarover bestaan kerkelijke en burgerlijke regels, en ook de uitdijende Vlaamse erfgoedregelgeving speelt haar rol. Gewijde voorwerpen zoals kelken en monstransen mogen niet worden vermarkt, kandelaars of lantaarnhouders wel, en meubilair is een verhaal apart. Attributen zoals lambriseringen, monumentale altaren of kerkorgels zijn onroerend door hun aard. Die status geldt niet altijd voor biechtstoelen. Bij twijfel kan het criterium ‘nagelvastheid’ de doorslag geven – een merkwaardig begrip in de kerkelijke context. Roerende goederen kunnen onroerend worden door hun bestemming, omdat ze bijvoorbeeld speciaal voor de kerk zijn vervaardigd, zoals een beeld in een nis of een schilderij van een patroonheilige. En dan is er nog een waaier van beschermingsregimes voor kerken en kerkinterieurs. Zo vergt een middeleeuwse kerk een totaal andere aanpak dan een negentiende- of twintigste-eeuwse.
De Moor heeft goede hoop voor een van haar favoriete stukken: een reusachtig zestiende-eeuws doek dat de heilige Martinus afbeeldt terwijl hij de tempel van Jupiter vernielt. Niet echt nagelvast, maar wel een cultuurgoed dat duidelijk bij het be- schermde kerkgebouw hoort. ‘Ik hoop dat ze het doek naar de stille ruimte verplaatsen’, zegt ze.
Toekomstige generaties
In theorie is het simpel. Het CRKC heeft twee jaar geleden, in samenwerking met de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen, een stappenplan opgesteld om religieus erfgoed in parochiekerken te waarderen, te selecteren en te herbestemmen. Het document staat online ter beschikking, is overzichtelijk en volledig, en toch worden instanties zoals het CRKC, bisdommen en erfgoedcellen overstelpt met vragen van radeloze kerkbestuurders. ‘De procedures zijn te complex om het hele traject over te laten aan de kerkfabrieken’, zegt Bert Van der Veken, consulent religieus erfgoed van de provincie Oost-Vlaanderen. Jan Klinckaert, senior adviseur bij het CRKC, beaamt dat: ‘Er is dringend meer expertise nodig, want de volgende jaren zullen we een vloedgolf van roerend religieus erfgoed over ons heen krijgen.’
Aan de inspanningen van het CRKC ligt het niet. Medewerkers reizen Vlaanderen rond om herbestemmingstrajecten te initiëren of inventariseringen te begeleiden. Vanaf dit najaar zal extra worden ingezet op de vorming en ondersteuning van regionale adviseurs.
In feite werd het CRKC in 1997 opgericht om een crisis te bezweren. Het was een periode waarin kloosterkerken, rusthuishuiskapellen en andere niet-parochiale gebedsruimten stelselmatig werden afgebroken of van hun liturgische functie ontheven. Het verschil tussen parochiaal en niet-parochiaal is essentieel. Kerkfabrieken, onderworpen aan een publiekrechtelijk regime, staan onder streng toezicht. Ze moeten hun rekeningen en begroting aan de gemeente, het bisdom en de provincie voorleggen. De lokale overheden, op hun beurt, zijn verplicht financiële tekorten bij te passen – wat mee verklaart waarom ze met hun neus op de herbestemmingsdossiers zitten.
Dat keurslijf ontbreekt bij kloosters, abdijen of inrichtende machten van scholen of rusthuizen. De ontmanteling van privaatrechtelijke kerken en kapellen was een feest voor antiquairs en brocanteurs, die voor een prikje complete inboedels konden kopen, als die al niet waren weggegooid. Het CRKC kon gelukkig heel wat waardevolle stukken redden en in zijn eigen depot opslaan. Dat zit intussen bomvol. Voor de verwachte tsunami van roerend parochiaal erfgoed zijn andere oplossingen aangewezen.
Het zijn vuistregels uit het stappenplan: laat staan wat moet of mag blijven staan. Geef de rest zo veel mogelijk een lokale, liefst liturgische of religieuze bestemming. De unieke kandelaar voor paaskaarsen of het fraaie wierookvat kunnen banale exemplaren in een naburige kerk vervangen. Sommige rusthuizen maken graag een plek vrij voor een mooi Mariabeeld. Uitzonderlijk waardevolle stukken horen in een museum thuis. Dat klinkt logisch, maar Annemie Van Dyck weet beter. ‘Je moet echt leuren om een stuk geplaatst te krijgen’, zegt ze. ‘Vlaamse musea leggen een terminale onverschilligheid voor religieus erfgoed aan de dag. Helaas weerspiegelt dat de houding van onze maatschappij.’ Van Dyck deed tien jaar expertise op bij het CRKC, sinds begin 2019 werkt ze als freelance-erfgoedconsulent. ‘Het lijkt alsof we ons nog altijd aan het afzetten zijn tegen de kerk als instituut’, zegt ze. ‘Precies daarom moeten we voorzichtig zijn. We moeten ons religieus erfgoed vrijwaren voor toekomstige generaties die het wél naar waarde zullen schatten.’
Beeldenstorm
Bij het CRKC benadrukken ze het: bij herbestemming weegt de lokale en heemkundige betekenis even zwaar als de kunsthistorische waarde. Een beeld van middelmatige kwaliteit kan het voorwerp geweest zijn van lokale devotie, in een kerk of processie. Idem voor een banaal schrijn met een reliek van een patroonheilige. Toch gaat heel wat religieus erfgoed de grens over. Vaak richting Oost-Europa, waar een halve eeuw communisme de kerkelijke huishouding zwaar heeft getroffen. Een organisatie zoals Kerk in Nood heeft al menige vrachtwagen richting Polen, Hongarije of Slovakije gestuurd. Daar komen zelfs kazuifels nog van pas.
Verrassend genoeg is ook Frankrijk een afnemer. ‘De wet op de laïcité van 1905 heeft de Franse kerken zowat kaalgestript’, zegt Jan Klinckaert. ‘Nu het parochieleven in regio’s zoals het Zuidwesten een voorzichtige heropbloei kent, kampen ze met tekorten. We hebben zelf onlangs een mooie abdijretabel op een transport naar Bayonne gezet.’
Voor een deel van de inboedels is een herbestemming met liturgische, museale of heemkundige meerwaarde geen optie. Vermarkten valt te overwegen, maar de vraag naar gipsbeelden of koperen kandelaars is niet onbeperkt. Een tombola of uitverkoop voor het goede doel kan een oplossing zijn voor ongemakkelijk zittende maar onverwoestbare kerkstoelen. Toch zullen grote hoeveelheden kerkgoederen op het containerpark of bij de schroothandelaar eindigen.
Ook onze kerken hebben vorige eeuw een beeldenstorm beleefd. Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) heeft er stevig ingehakt. De katholieke kerk moest bij de tijd gebracht. De mis, voortaan in de volkstaal in plaats van het Latijn, moest worden opgedragen in een omgeving zonder tierelantijntjes en klatergoud. In de drang naar versobering vlogen de kroonluchters en beelden met dozijnen tegelijkertijd de kerkdeur uit, in Schelderode werden zelfs de fresco’s van het koor met saai wit overschilderd.
Zo’n vaart zal het met de herbestemmingen niet lopen, maar de Mechelse erfgoedconsulent Patrick De Greef is er niet gerust op. Door het gebrek aan expertise en de grote tijdsdruk dreigt er volgens hem een aderlating. Hij maakt zijn punt bij een gipsbeeld in de Sint-Albertuskerk in deelgemeente Muizen, die een toekomst als wijkcentrum wacht. ‘Kunsthistorisch is dit beeld waardeloos’, zegt hij. ‘Toch is het bijzonder, want niemand weet wie het voorstelt. Deze heilige staat in geen enkel iconografisch naslagwerk. Als je even niet oplet, belandt zo’n uniek stuk bij het stort. Voor topwerken is er geen gevaar, er zal heus geen Rubens of Van Eyck verloren gaan. Het is de categorie daaronder die me zorgen baart. De verleiding is groot om er met de grove borstel door gaan.’
‘Een herbestemming is voor de veelal gepensioneerde vrijwilligers van een kerkfabriek een loodzware opdracht’, voegt De Greef daaraan toe. ‘Velen van hen zijn bovendien boos omdat hun kerk wordt opgedoekt. Heel wat bestuurders geven er de brui aan en de bisdommen vinden nauwelijks nog vrijwilligers om de overblijvende kerkfabrieken te bevolken. Geen wonder, want door de megafusies wegen de verantwoordelijkheden veel zwaarder. De kerkfabrieken zouden geprofessionaliseerd moeten worden.’
Gucci
De ontmanteling van de Sint-Albertuskerk is een pilootproject van het CRKC en de provincie Antwerpen. In lijn met het stappenplan werd eerst geïnvesteerd in een lokaal draagvlak. Behalve de stedelijke erfgoeddienst en de kerkfabriek zaten lokale verenigingen en betrokken parochianen mee aan tafel. Zodra de knoop over de herbestemming was doorgehakt, verschoof de focus naar de inboedel. De kerkfabriek huurde De Greef in om de inventaris te maken. ‘We beseffen niet welke schatten er in onze kerken liggen’, zegt hij. ‘Zilversmeden, houtbewerkers, brokaatwevers: hun namen zijn onbekend, maar het waren toppers in hun vak. Ze werkten in opdracht van kerkfabrieken, maar ook van rijke families die wilden bijdragen aan de luister van een kerk en hun eigen zielenheil.’
De kerkfabrieken zouden geprofessionaliseerd moeten worden.
‘De productie van kerkgoederen was tot diep in de negentiende eeuw een belangrijke nijverheid. In Mechelen waren tientallen gespecialiseerde ateliers en winkels. Dit is natuurlijk de zetel van het aartsbisdom, maar ook in Antwerpen was er een belangrijke industrie. In deze kerk hebben we op twee mooie heiligenbeelden uit de negentiende eeuw de namen van twee verschillende Antwerpse ateliers ontdekt. Het zou zonde zijn dat allemaal weg te gooien, want we weten nog maar bitter weinig af van die hele negentiende-eeuwse nijverheid. Zelfs de twintigste-eeuwse periode, toen er van artisanale naar machinale productie werd overgeschakeld, is niet te versmaden. Het Nederlandse merk Stadelmaier, dat was de Gucci van de religieuze mode: een standaardset met een kazuifel, een koorkap en twee dalmatieken kostte een half huis. Sint-Albertus had een arme kerkfabriek, en toch hebben we in de sacristie een Stadelmaier gevonden. Oudere parochianen kenden het verhaal nog. Pastoor Mollekens had zijn ietwat vermogende parochianen aangepord om te doneren. Hij was dan wel de herder van een arbeidersparochie, hij wilde goed voor de dag komen. Een geweldig verhaal, toch?’
Inventariseren, waarderen en uitvoeren: dat is De Greefs drietrapsraket. Het eerste spreekt voor zich; opmeten, fotograferen, beschrijven: per object was hij een half uur tot een uur kwijt. Daarna boog een gemengde commissie zich over de inventaris, gecomprimeerd tot 150 ensembles. Van depot over museum en rusthuis tot vermarkten en afvoeren naar het containerpark, per lot nam ze een besluit dat nu op uitvoering wacht. ‘De waarderingsronde heeft een tiental vergaderingen gekost’, zegt De Greef. ‘En dan is Sint-Albertus nog maar een bakstenen kerkje uit 1903 met weinig belangwekkend erfgoed. Binnenkort komen ook middeleeuwse kerken aan de beurt, met erfgoed van voor de Franse Revolutie. We staan voor een titanenwerk.’
Meer info: www.crck.be p>
Ontdek de fraaiste herbestemmingen van kerken op Knack.be/kerken p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier