‘Een improvisatie met als titel De verdwenen sumokampioen. Duur: 7 minuten. 20 seconden bedenktijd!’ Krijgt u het al benauwd? Welkom bij de Belgische Improvisatie Liga.
Een volgepakt Zuiderpershuis staat in vuur en vlam. In een broeierige hitte worden 500 toeschouwers opgejut door de pompende song Housewife van Daan. Ceremoniemeester Max la Menace doet er met zijn karamellen stemgeluid nog een schepje bovenop. Het scheidsrechterlijke trio doet stoïcijns zijn intrede, maar wordt op boegeroep onthaald. Wanneer twee teams na hun opwarming plaatsnemen aan weerszijden van een soort ijshockeyrink of patinoir die het speelvlak vormt, is de zaal te klein. Een wat absurde opdracht rolt uit de trommel, het improviseren kan beginnen. Startsignaal van een hilarische rollercoaster die pas anderhalf uur later zal eindigen.
Het concept van de Belgische Improvisatie Liga (BIL) lijkt in alles op een sportwedstrijd. ‘De legende wil dan ook dat het format geboren werd tijdens de rust van een ijshockeywedstrijd’, zegt Frank De Block, waarnemend coördinator van de Belgische Improvisatie Liga (BIL). Zelf speelt hij al acht jaar. ‘Robert Gravel en Yvon Leduc, twee Canadese acteurs, zaten zich dood te vervelen, gingen het ijs op en begonnen te improviseren. Met succes blijkbaar, want de ijzersterke formule wordt nog altijd over de hele wereld gebruikt.’
Een avond lang improviseren, dat ís toch topsport? ‘Dat valt wel mee’, vertelt Ellen Dierckx, al zestien jaar BIL-speelster. ‘Een goede wedstrijd gééft je vooral energie. Maar bij een slechte match is het trekken en sleuren om de boel te doen draaien, omdat je niets terugkrijgt van medespelers en publiek.’
Veel meer dan bij een gewone theatervoorstelling is bij de BIL een belangrijke rol weggelegd voor de toeschouwer. Na elke improvisatie mag die kiezen wie de ronde wint door een kaart met de kleur van zijn favoriete team op te steken. En bij welke theatervoorstelling krijg je een pantoffel om mee te gooien wanneer het spel je niet bevalt?
Scheidsrechter Piet Van Der Hoeven evalueert de rol van het publiek: ‘Improvisatietheater is heel emotioneel. Als speler ga je door een heel spectrum van gevoelens. Als het goed gaat, krijg je een enorme boost vanuit de zaal. Je voelt dat ze meegaan in wat je doet en dat ze je steunen. Maar als het verhaal vastzit, beginnen de pantoffels te komen en dan wordt het erg pijnlijk.’ Als scheidsrechter krijgt ook Piet geregeld een pantoffel naar zijn hoofd. Hoe kan het ook anders: venijnige spitsvondigheden troef wanneer hij verbaal in de clinch gaat met spelers die hij terugfluit wegens een bepaalde fout (déjà-vu, verwarring, thema niet nageleefd enzovoort). ‘De rol van scheidsrechter is heel dankbaar. Het publiek vind je sowieso niet tof omdát je nu eenmaal de scheids bent. Jij speelt je rolletje van slechterik, en voor hen is het zalig om die pantoffel te kunnen gooien.’ Dierckx: ‘Soms worden ze zo wild dat ze met andere dingen beginnen te gooien. In Leuven, voor een aula vol rechtenstudenten, heb ik al eens een bottine voorbij zien vliegen.’
Midden in die perfect georkestreerde chaos moet een improvistatieacteur zich staande weten te houden, enkel gewapend met zijn verbeelding. ‘Je krijgt werkelijk niets cadeau’, vindt Dierckx. ‘Decor, kostuum en tekst: je moet het allemaal zelf verzinnen. Ook klassiek geschoolde acteurs werken soms met improvisatie, maar ze hebben al een personage om in te vullen, een decor om in te spelen en ze weten altijd waar ze naartoe willen. Voor ons is dat ondenkbaar.’
Volgens Koen Burssens, die kan bogen op vier jaar BIL-ervaring, moet een goede improacteur vooral heel veel tegelijk kunnen. ‘Je voert een handeling uit, gaat in dialoog met een tegenspeler en kijkt rond of er nieuwe spelers opduiken. Ondertussen moet je nog het accentje van je personage in je achterhoofd houden en aan het publiek denken. Eigenlijk zijn wij fantastisch ( lacht).’
Gelukkig kan een BIL-speler altijd op de hulp van zijn mede- én tegenspelers rekenen. Ondanks het competitiefacet bouwen spelers van de verschillende teams aan een gezamenlijk verhaal en een geslaagde voorstelling. Ceremoniemeester Max is er al bij vanaf de geboorte van de Liga, en weet dat wie de wekelijkse trainingen overslaat, in de problemen komt. ‘Je moet elkaar leren aanvoelen. Anders sta je als een vreemde eend in het patinoir en ga je als een stand-upper op jezelf spelen, wat heel ondankbaar is voor de rest van de groep’, zegt hij. ‘En als je het tégen het andere team begint op te nemen, blokkeren de scènes. Je moet met elkaar meespelen.’
alles kan beter
Ongeveer 25 jaar geleden kwam het BIL-concept, dat vooral bijzonder populair is in de Franstalige wereld, vanuit Canada naar België overgewaaid. Na de introductie door de Ligue Impro Belge (LIB) werd in 1989 de BIL als Vlaamse tegenhanger opgericht. Nadat Mark Uytterhoeven zes maanden meedraaide om inspiratie op te doen voor een nieuw BRTN-programma, was het resultaat te zien in het bijzonder succesvolle Onvoorziene Omstandigheden (1994). Voor BIL’ers als Michiel Devlieger, Tom Lenaerts, Johan Terryn en later ook Rob Vanoudenhoven ( Alles kan beter, 1997) het begin van een televisiecarrière. Mede door het sterke format wist de BIL zich staande te houden, maar door de media-aandacht kreeg het improvisatieconcept destijds een stevige duw in de rug. Ook nu zit het volgens Frank De Block in de lift, niet het minst door het succes van de stand-upcomedy: ‘Humor op de planken wordt momenteel gesmaakt, en dat slaat over op het improvisatietheater. Er worden zelfs improfestivals georganiseerd, en het publiek komt er graag op af.’
Volgens De Block leidt dat succes wel tot een versnippering van het improvisatielandschap. Uit de BIL werden heel wat andere gezelschappen geboren, die op hun eigen manier aan de slag gaan – het ene al verdienstelijker dan het andere. ‘Een bescherming van het concept improvisatie is welkom. Er bestaan sterke tegenhangers, maar vaak zie je gezelschappen die eigenlijk geen volwaardig improvisatietheater brengen. Ze doen een beroep op vaste trucjes en technieken. Als je een scène op rijm speelt, is dat altijd grappig, ook al misluk je in je opzet. En als de pointe bereikt wordt, is de scène automatisch afgelopen. Als BIL’er moet je daarentegen een verplichte tijdspanne van 30 seconden tot 20 minuten opvullen.’
De BIL probeert haar werking bovendien uit te diepen door workshops, opleidingen en bedrijfsanimatie te organiseren, gedoceerd door professionele begeleiders. want door de hoge productiekosten van het format krijgt de Liga weleens klamme handen. ‘We vallen een beetje tussen wal en schip’, zegt Dierckx. ‘Om als professioneel theater beschouwd te worden, heb je een aantal mensen nodig die er voltijds mee bezig zijn. Die hebben we niet. Maar aangezien een paar medewerkers hier deels van leven, zijn we ook geen amateurs.’ Het subsidiedossier van de BIL ligt momenteel op het bureau van minister van Cultuur, Bert Anciaux (Spirit). Een uitspraak volgt binnenkort.
Maar geld of niet, de honger blijft. En dat moet ook voor een improvisatieacteur. ‘Je moet hier een groot ego hebben en op je bek durven te gaan’, zegt Dierckx. ‘Je hebt nooit de perfecte scène gespeeld. Als je het gevoel hebt dat je het te pakken hebt, moet je stoppen. De lat kan altijd hoger.’
BIL-WEDSTRIJDEN ZIJN TE ZIEN IN ANTWERPEN, BRUSSEL EN GENT. DE BIL-FINALE VINDT PLAATS OP 3 JUNI IN HET ZUIDERPERSHUIS. (ANTWERPEN). WWW.BIL.BE
DOOR THIJS DE SMET