Ruim twee jaar staat Kristine Kloeck aan het hoofd van Child Focus, het Europees Centrum voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen. De vereniging viert dit jaar haar tienjarige bestaan. Een portret van Kloeck, die zich al meer dan dertig jaar sterk geëngageerd inzet voor een betere justitie en samenleving.
Het verhaal van een achttienjarige man. Op brutale wijze vermoordt hij begin jaren zeventig een vrouw die gewoon in het bos een wandeling maakt. Dat blijft Kristine Kloeck beklijven. ‘Hoe hij als kind aan totale verwaarlozing was blootgesteld. Hoe hij door zijn vader werd mishandeld. Hoe zijn gehandicapte moeder aan het bed vast gekluisterd lag. Hoe hij van de ene instelling in de andere kwam. Hoe hij uiteindelijk een totaal verstoord vrouwbeeld kreeg.’
Het zijn schrijnende verhalen waarmee ze haar hele loopbaan lang te maken kreeg. Niet alleen van daders. Ook van slachtoffers. ‘Het indroevige verhaal van ouders die hun enige dochter verliezen na een partnermoord. De bange dagen na de verdwijning van Stacy en Nathalie in Luik. Het verhaal van de ouders en het ongeneeslijke gemis van hun kind.’
Als ze op haar loopbaan en werk terugkijkt, weet ze dat het haar mensbeeld veranderd heeft. ‘Het roept heel wat vragen op over de menselijke soort. Vragen rond wat wij goed en kwaad noemen en de grens tussen beide. Er zijn zoveel grijze zones tussen wat wij normaal en abnormaal noemen. De vloeiende overgang tussen gedetineerde veroordeelden die verantwoordelijkheid dragen voor hun daden en gestraft worden, en de geïnterneerden die niet verantwoordelijk zijn en recht hebben op verzorging, maar daar meestal van verstoken blijven. Maar evengoed de slachtoffers, mensen met wie ik begaan ben. En voor alles: de wijze waarop een samenleving omgaat met haar eigen zelfkant…’
Kristine Kloeck komt uit wat zij noemt een ‘normaal en beschermend gezin van vier kinderen’. Ze was een rebelse puber in een omgeving waar alles evenwichtig verliep en waar het referentiekader de gegoede burgerij was. ‘Ik had een diep besef van de bevoorrechte situatie waarin ik opgroeide.’ En toch: ‘Afwijkend gedrag heeft me altijd geboeid.’
Op het einde van haar studie dacht ze: ‘Binnenkort haal ik hier een diploma criminologie zonder ooit een delinquent gezien te hebben.’ Ze ging vrijwillig stage volgen in het toenmalig penitentiair observatiecentrum van professor Jean-Pierre Dewaele in de gevangenis van Sint-Gillis. Ze werkte in een interdisciplinair team met psychiaters en psychologen. Jarenlang voerde ze diepgaande gesprekken met gedetineerden. ‘De zogenaamd meest enigmatische gevallen. Stuk voor stuk volwassen mannelijke delinquenten die een moord of verscheidene zware misdrijven hadden gepleegd.’
‘Het ging toen niet over gewoon wat attestjes afnemen. We reconstrueerden en analyseerden de hele biografie van de man die tot een zwaar misdrijf gekomen was, vanuit alle mogelijke invalshoeken en op een wetenschappelijk onderbouwde wijze. Om hem te begrijpen en aanknopingspunten te vinden voor een menswaardige reïntegratie in de samenleving.’
Dat was haar intrede op het criminologische werkveld. ‘Het vervolg van mijn loopbaan bouwt voor een groot stuk verder op de inzichten die ik daar verworven heb.’
U staat bekend als iemand die justitie en maatschappij wil hervormen en als pleitbezorger van een meer humane aanpak. Vormen die beginjaren een basis voor uw engagement?
KRISTINE KLOECK: Absoluut. Het zijn jaren geweest waarin mijn passie voor die problematiek van misdaad en straf almaar is toegenomen. In die jaren kreeg criminologie als wetenschap ook een maatschappelijk gelaat. Het feit dat ik een wetenschappelijke bedding had en de theoretische inzichten voortdurend kon toetsen aan de praktijk, was een meerwaarde.
De misdaad, de misse daad waarvoor iemand veroordeeld wordt, is maar één element in de levensgeschiedenis van die persoon. Het stigmatiseren en het fixeren op die misdaad, plus de uitsluiting uit de samenleving, drukt die mensen verder in een negatieve spiraal. Het moet ook mogelijk zijn er op een constructieve en humane wijze mee om te gaan.
Dat is één kant…
KLOECK: Vanuit de analyse van individuele gevallen leer je ook hoe daderschap en slachtofferschap twee kanten van een medaille zijn. De rol van dader en slachtoffer kan in eenzelfde levensloop afwisselen. Beider posities zijn soms inwisselbaar. Ze zijn vaak elkaars verwanten of bekenden. Je kan die beide posities niet zomaar vermengen. Integendeel, je moet ze scheiden, juist om niet te polariseren. En om slachtoffer én dader op een menswaardige en herstelgerichte wijze te bejegenen.
Eind vorig jaar werden de twee daders van de moord in Heikruis, waarbij een jonge man het echtpaar vermoordde door wie hij als kind jarenlang seksueel mishandeld en misbruikt was, vrijgesproken. Daarover ontstond een grote discussie. U en Child Focus benadrukten toen in een opiniebijdrage uw tevredenheid over die vrijspraak.
KLOECK: Ik begrijp dat men zich juridisch heel wat vragen kan stellen bij die vrijspraak. Het eigen slachtofferschap kan op generlei wijze een verantwoording zijn voor een latere agressieve daad. Maar wat ik vanuit de invalshoek van Child Focus heb willen uitdrukken, is hoe belangrijk het is dat slachtoffers erkend worden in hun slachtofferschap. Er is veel hulpgeroep dat niet gehoord wordt. Slachtoffers van agressie en seksueel misbruik komen er vaak niet mee naar buiten, en leven dan met onverwerkte pijn en opgekropte woede.
Dat die vrijspraak in het teken stond van herstel van het leed dat de dader vroeger als kind was aangedaan, vond u een goede zaak?
KLOECK: Zo werd het ook expliciet geduid door de openbare aanklager. De samenleving had iets goed te maken. Dat kind was jarenlang misbruikt en de dader stond nochtans bekend voor zijn wangedrag. Er had nooit een haan gekraaid om het leed en de pijn die het kind waren aangedaan. Er was nooit een gepaste maatschappelijke reactie gevolgd. In die zin werd met deze vrijspraak iets goedgemaakt.
Gaan engagement en justitie nog samen?
KLOECK: Voor mij wel. Maar een passie voor het onderwerp, hard werken en een beetje geluk zijn daarvoor nodig. Mijn engagement kon overleven door de wendingen die ik aan mijn loopbaan heb kunnen geven. Ik ben niet te lang op eenzelfde stoel blijven zitten. Het heeft me ervoor behoed klem te komen zitten in soms vastgeroeste administratieve structuren, en in onaangename competitiepatronen en carrièredrift.
In die dertig jaar is er veel veranderd. Van de opgang van de linkse, radicale criminologie tot en met het veiligheidsdiscours vandaag, en de repressie die weer boven aan de agenda staat. Zelfs de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt door de publieke opinie ter discussie gesteld.
KLOECK: De manier waarop een samenleving kijkt naar misdrijven, wordt altijd mee bepaald door de tijdsgeest. In de jaren zeventig en begin jaren tachtig was er zeker een meer vruchtbare maatschappelijke voedingsbodem voor humaan en progressief denken over misdaad en straf.
Ik herinner mij zeer goed dat wij vanuit het penitentiair oriëntatiecentrum met de toenmalige minister van Justitie, de liberaal Herman Vanderpoorten, overleg hadden om de voorwaardelijke invrijheidsstelling bijna als ‘een recht’ voor de gedetineerden uit te bouwen. Toen is ook het principe van de negatieve selectie op papier gezet: elke gedetineerde krijgt een voorwaardelijke invrijheidsstelling wanneer hij de wettelijke termijn heeft uitgezeten, tenzij er echt tegenaanwijzingen zijn.
Toen ik in 1995, na een periode van dertien jaar, terug bij justitie kwam, viel me op dat het gevangeniswezen al die tijd was blijven stilstaan. De gevangenispopulatie was enorm toegenomen. In de oriëntatienota gevangenisbeleid hielden we een pleidooi voor sancties ín de samenleving, als alternatief voor vrijheidsberoving in gevangenissen. We pleitten voor de uitbouw van een rechtspositie voor gedetineerden. Dat mondde onder meer uit in de beginselenwet Dupont, die pas jaren later in het parlement werd gestemd.
En na een jaar krijgt u de zaak-Dutroux over u heen…
KLOECK: Toen hebben we wel even moeten bijsturen, maar toch ben ik ervan overtuigd dat we de meeste van onze basisideeën grotendeels overeind hebben kunnen houden. Maar met de jaren werd het veiligheidsdiscours hoe langer hoe meer op een gepolariseerde wijze gevoerd. Het zondebokfenomeen steekt weer de kop op. Allochtonen, vluchtelingen, geïnterneerden, mensen die een misdrijf hebben begaan, zijn de belichaming van het kwaad waartegen de weldenkende burger zich, zonder mee verantwoordelijkheid op te nemen, kan afzetten.
Dit weekend in de krant: ‘Geweld en willekeur in de gevangenis in Merksplas’. Gedetineerden getuigen over een bar gevangenisregime waarbij een kleine groep cipiers agressief optreedt en willekeur uitoefent. En dat terwijl alles wordt gedaan om de gevangenissen te humaniseren.
KLOECK: Veranderingsprocessen nemen onnoemelijk veel tijd in beslag. In Merksplas is de hele infrastructuur nog in grote mate middeleeuws. Dat zegt ook directeur Johan Vercruysse, een ervaren en degelijk man met de beste bedoelingen. Maar hij moet roeien met de riemen die hij heeft, en daarmee is het droevig gesteld. Een paar jaar geleden bezocht ik de vleugel voor geïnterneerden in Merksplas. Op zijn zachtst uitgedrukt: een mensonterende schande. Ik wil hier toch onderstrepen dat dit een politieke verantwoordelijkheid is, en niet alleen van justitie. Wat wil een samenleving inzetten voor de humane herstelgerichte bejegening van haar daders en slachtoffers? Het antwoord zien we in de al te beperkte en vaak versnipperde middelen die ze ervoor ter beschikking stelt.
De zaak van de verdwijning en de moord op de Luikse meisjes Stacy en Nathalie heeft aangetoond dat politie en justitie veel beter samenwerken. Maar toch zat er een weerhaak aan. De vermoedelijke dader, Abdallah Ait Oud, was geïnterneerd, kwam vrij, en beging opnieuw een seksueel misdrijf.
KLOECK: De vrijstelling van die man werd aan het publiek verkeerdelijk als onvermijdelijk voorgesteld. Tijdens zijn internering zou men hebben vastgesteld dat hij eigenlijk niet gestoord was en bijgevolg veroordeeld had moeten worden. De verantwoording die aan zijn vrijlating werd gegeven, was nonsens. Hij had, terecht of onterecht, de status van geïnterneerde. Hij moest dus voor ‘de commissie tot bescherming van de maatschappij’ verschijnen, en kon daar zijn vrijstelling vragen op basis van een deskundigenverslag. Als hij dan vrijgesteld werd, moest dat logisch gezien op proef geweest zijn, onder toezicht, en met een gespecialiseerde behandeling voor seksuele delinquenten.
Deze man is vrijgekomen zonder enige begeleiding. Men heeft dat toen een beetje toegedekt. Het is dus terecht dat de publieke opinie daar heel kwaad om was, want daar zijn fouten gemaakt en misschien had voorkomen kunnen worden wat is gebeurd.
Hoe verloopt de samenwerking tussen Child Focus en politie en justitie?
KLOECK: De oprichting van Child Focus was een soort mea culpa van de regering. Het land zat in een crisis, het vertrouwen van de bevolking in de instituties, meer bepaald in politie en justitie, stond op een zeer laag pitje. Daarom moest Child Focus een organisatie zijn die onafhankelijk van de overheid een kritische waakhondfunctie kon vervullen. Child Focus heeft een breed draagvlak bij de bevolking, en werkt met een groot vrijwilligersnetwerk en met belangrijke partners uit het bedrijfsleven. De samenleving actief laten deelnemen aan de aanpak van geweld op kinderen, in aanvulling op de taken van politie en justitie, biedt nog steeds kansen om dit vertrouwen geleidelijk weer op te bouwen.
Nog niet zo lang geleden werd geopperd dat Child Focus overbodig is geworden. Politie en justitie werken nu goed samen, er zijn initiatieven voor slachtofferhulp uitgebouwd. Toch blijft u pleiten voor het voortbestaan van die beweging.
KLOECK: Child Focus is in een welbepaalde historische context ontstaan, met een welbepaalde missie, met name: werken aan de preventie, de aanpak van en de strijd tegen de verdwijning en de seksuele uitbuiting van kinderen. De organisatie heeft een vliegende start en een heel snelle groei gekend, en heeft in de pioniersjaren schitterend werk geleverd. Iedereen kent haar als een centrum dat affiches van verdwenen kinderen verspreidt, maar er is veel meer en dat is wellicht onvoldoende bekend.
Verdwijning dekt een brede lading: wegloopgedrag, onrustwekkende verdwijning, internationale kinderontvoering, niet-begeleide minderjarigen die vermist worden. Bij seksuele uitbuiting gaat het om extrafamiliaal seksueel misbruik, kinderpornografie op het internet, jongerenprostitutie, sekstoerisme. In al die gevallen ondersteunen we het onderzoek en omkaderen we de slachtoffers. Geleidelijk aan groeide ook een structurele aanpak van de problematiek. Er werden preventiecampagnes opgezet, onderzoeken verricht en beleidsaanbevelingen geformuleerd. Child Focus heeft bovendien van meet af aan een internationale dimensie omdat het telkens om grensoverschrijdende fenomenen gaat.
Het een en ander moet je uiteraard ook dynamisch bekijken. In 2004, zeven jaar na de feiten, volgde het proces-Dutroux. Het is logisch dat daarna de vraag rees naar een hernieuwde legitimering. Hoe verhoudt Child Focus zich vandaag als niet-gouvernementele organisatie tot de inmiddels hervormde justitie, politie en slachtofferhulp? Die vraag hoeft niet bedreigend over te komen, het is gezond dat een instelling kritisch tegenover zichzelf staat, haar eigen dynamiek bekijkt en zichzelf permanent wil verbeteren en vernieuwen.
Jean-Denis Lejeune, de medestichter van Child Focus, is intussen weg uit de beweging. Is het belangrijk dat Child Focus uit een slachtofferdynamiek ontstond maar er ook uit wegraakte?
KLOECK: Jean-Denis Lejeune, de vader van Julie, een van de slachtoffers van Dutroux, heeft inderdaad een cruciale rol gespeeld in de ontstaansgeschiedenis en de eerste vormgeving van de beweging. Maar Child Focus is intussen uitgegroeid tot een organisatie met een kleine vijftig personeelsleden en tweeduizend vrijwilligers. Zo’n instelling vergt in toenemende mate een ‘managementmatig’ beheer van de beperkt beschikbare middelen. Begrijp me niet verkeerd, emotie en rede of reflectie zijn hierbij geen tegengestelde krachten, ze versterken elkaar, en staan een managementaanpak van ons sociaal engagement niet in de weg.
Uit onderzoek blijkt dat Child Focus de bekendste ngo van België is.
KLOECK: Wij hebben inderdaad een grote naamsbekendheid en een groot draagvlak bij de bevolking, dat is ook nodig om onze maatschappelijke missie te kunnen vervullen. Maar vooral onze acties rond verdwijningen zijn bij de mensen bekend, niet zozeer onze aanpak van seksueel misbruik. Daar moeten we wat meer ruchtbaarheid aan geven. Verder is het zo dat de meeste meldingen komen van ouders, naaste familieleden en overheidsdiensten, en dat weinig kinderen rechtstreeks contact opnemen met Child Focus. Ook dat is misschien een werkpunt voor de toekomst.
Bijna een kwart van de minderjarigen die in 2003 asiel aanvroegen in België is spoorloos verdwenen, zo bleek uit een studie van Child Focus en Fedasil. U vroeg herhaaldelijk om meer aandacht voor het verdwijnen van de niet-begeleide minderjarigen die ons land binnenstromen.
KLOECK: De veel voorkomende verdwijning van niet-begeleide minderjarigen baart ons inderdaad zorgen, omdat het vaak gaat om zwaar getraumatiseerde jongeren die op de dool zijn, en voor wie de dreiging van kinderhandel of criminaliteit nooit ver weg is. Hun verdwijning krijgt weinig aandacht en wordt onterecht gebanaliseerd. Daarnaast willen we meer aandacht besteden aan de problematiek van internationale kinderontvoeringen, die vaak drama’s meebrengen voor de achterblijvende ouder, en voor de kinderen die hun recht op contact met beide ouders verliezen. Verder is de toenemende verspreiding en consumptie van beelden van kindermisbruik op het internet voor Child Focus een prioritaire bekommernis, gelet op de vermenigvuldiging en vereeuwiging van het op zich al onbeschrijflijke slachtofferschap van deze kinderen.
DOOR ANNA LUYTEN / FOTO’S PATRICK DE SPIEGELAERE