Ecran Total en Filmvondsten brengen een zomer vol ontdekkingen.
Dankzij allerlei festivals, retrospectieves en openluchtvertoningen zijn ook deze zomer meer goede films te zien dan in de overige seizoenen bij elkaar geteld. De meeste van die initiatieven vormen een welkom tegengif voor de idiote highschoolkomedies uit Hollywood die doorgaans tijdens de vakantiemaanden de multiplexen vullen.
Het meest spectaculair veelzijdige programma blijft “Ecran Total” in Brussel, dat voor zijn tiende editie een vijftigtal films toont, onderverdeeld in een achttal secties (onuitgegeven films, films uit het zuiden, klassiekers, reprises, hommages aan Leos Carax, Jim Jarmush, Takeshi Kitano en de Nederlander Johan Van Der Keuken).
Naast films uit bekende centra, is er ook veel werk uit landen waarvoor je naar de atlas moet grijpen om te weten waar ze ook alweer liggen. De films uit “Ecran Total” vullen niet alleen een leemte, soms corrigeren ze ook een scheefgetrokkenbioscoopaanbod. Zo is “Le Spécialiste”, een document van de Israeliër Eyan Sivan, gemonteerd uit 350 uur videobeelden van het proces tegen Adolf Eichmann in 1961 in Jeruzalem, bijzonder nuttig als we zien welke Holocaust-onzin verkocht wordt in verwerpelijke films als “La Vita e bella”.
En in het licht van de talloze producties – en niet alleen uit Hollywood – waarin met het geld gesmeten wordt, doet het deugd om uit diverse windstreken films te ontdekken die werden gemaakt zonder sterren of budget, maar met zichtbaar veel liefde en de drang van de regisseur om iets zinvols te vertellen over de condition humaine in zijn land.
De Iraanse film behoeft allang geen krans meer. Mohsen Makhmalbaf, een van de grootste regisseurs van het land, schetst in “The Silence” het portret van een blind tienjarig jongetje uit een klein dorp in de voormalige sovjetrepubliek Tadjikistan, net over de grens van Iran. Hij werkt als stemmer voor een instrumentenmaker maar verliest zijn baan nadat hij zich heeft laten meeslepen door de muziek – de vier openingsnoten van Beethovens Vijfde – van een zwervende muzikant. In summiere maar rake beelden vol schitterende kleuren vertelt Makhmalbaf het verhaal van een jongen wiens wereld rijk is aan geluiden – een onuitputtelijke bron van verbazing, harmonie en avontuur.
Ook Aktan Abdikalikov weet van de nood een deugd te maken in “Beshkempir” (“The Adopted Son”), de eerste echte onafhankelijke film uit een andere voormalige sovjetrepubliek, Kirgizië. De cineast inspireerde zich voor zijn speelfilmdebuut op een oude Kirgizische traditie: een echtpaar van wie de vrouw steriel is, krijgt een pasgeboren kind aangeboden van een groot gezin.
Ook hier het portret van een kleine jongen. Beshkempir doet wat alle jongens doen op de drempel van de volwassenheid: spelen, kattekwaad uitrichten, kuis verliefd worden op het buurmeisje. Het gaat er allemaal heel zorgeloos toe tot hij verneemt dat zijn ouders niet zijn biologische ouders zijn; nu hij door zijn vriendjes wordt bespot, gaat hij aan zichzelf twijfelen. In volle puberteit worstelt de kleine held nu ook met een identiteitscrisis van formaat.
Alhoewel de cineast wel degelijk een verhaal vertelt, krijg je meer de indruk naar een document te kijken, zo ongekunsteld wordt het dorpsleven geobserveerd.
DOCUMENTAIR REALISME
Voorts zijn er ook twee films die elk op hun manier een onthutsend beeld ophangen van ontspoorde samenlevingen in het voormalige Oostblok, waar de maatschappij op drift is nadat de economie om zeep geholpen werd en een gewetenloze maffia de plak zwaait. Zowel “Killer” als “Brat” zijn bedrieglijk eenvoudig gemaakt en even prachtig als triest.
“Killer” van Darezhan Omirbaev speelt in het hedendaagse Kazachstan. De protagonist is een jonge chauffeur die op een dag een kleine aanrijding veroorzaakt met een Mercedes van een nieuwe rijke – een incident dat een onafwendbare mechaniek in gang zet en zijn hele bestaan op de helling zet. Om de schade te vergoeden, gaat hij geld lenen en wanneer hij de woekeraar niet kan terugbetalen, is hij tot alles bereid – ook het begaan van een huurmoord – om zijn schulden af te lossen en zijn jonge gezin te redden. Hoe een fatsoenlijke man ertoe komt om koelbloedig een onbekende van het leven te beroven, wordt door de cineast op een onontkoombare wijze in beeld gezet. Ook hier gaat achter het sjofel, documentair realisme een trefzekere cinematografische visie schuil.
“Brat” van Alexei Balabanov is dan weer een verhaal van de Russische maffia, spelend in Sint-Petersburg, stad van kleine scharrelaars, grote gangsters en discriminatie van etnische minderheden.
De afgezwaaide soldaat Danila heeft in Tsjetsjenië goed met wapens leren omgaan, wat hem zeer goed van pas komt als hij in Sint-Petersburg op zoek gaat naar zijn broer Viktor, huurmoordenaar voor de maffia. Danila wordt strak en verstard gespeeld door tieneridool Sergej Bodrov die, wat hij ook meemaakt, steevast dezelfde emotie tentoonspreidt – laconieke onverschilligheid. Wat de film tegelijk schokkend en droogkomisch maakt, is het gemak waarmee Danila een paar klussen van zijn broer overneemt. Iemand opruimen kost hem kennelijk niet meer moeite – of gewetensnood – als zijn pogingen om aan de cd’s van zijn favoriete groep, Nautilus Pompilius te komen. Regisseur Balabanov (eind september komt zijn volgende film “Of Freaks and Men” in roulatie) laat de vergane praal van Sint-Petersburg contrasteren met de moderne ellende in een film die toont dat moraal een luxe is die de meeste Russen zich niet kunnen permitteren.
SPRAAKMAKEND EN HARD
Hoe vergaat het soldaten terug in eigen land, is ook een van de thema’s in “Un soir après la guerre” van de Cambodjaan Rithy Panh. Na de lange burgeroorlog weten de ex-militairen zich maar moeizaam in de maatschappij te integreren. De hoofdpersoon Savannah wil niet een van de vele jonge mannen zijn van wie de oorlog het brein heeft aangetast. Hij vertikt het om het pad van de misdaad te kiezen en probeert het te maken als kickbokser. Ook vat hij een onmogelijke liefde op voor een barmeisje dat hij uit de handen van haar pooiers wil redden. Vele situaties kennen we uit de Hollywoodfilms over de comeback van soldaten, maar de Oost-Aziatische achtergrond geeft er een nieuwe kleur en gevoeligheid aan. “Un soir après la guerre” is vooral ook een kroniek van de moed en het vernuft van mensen om te overleven in een grotendeels verwoest land waar corruptie en uitbuiting welig tieren.
Survival dichter bij huis, zien we in “Os Mutantes” van de Portugese cineaste Teresa Villaverde. De “mutanten” zijn probleemkinderen die in inrichtingen terechtkwamen waaruit ze voortdurend proberen te ontsnappen. Deze speelfilm is gegroeid uit een documentair project en was dit misschien ook beter gebleven, want de esthetische parti pris klinken alleen goed op papier. Zo gebruikt Villaverde vaak het beeldkader als een beklemmende structuur waaruit de adolescente energie, frustratie en begeerte probeert los te barsten. De hele film door worden de jongelui op alle mogelijke manieren zwaar beschadigd, wat culmineert in spraakmakende scènes, op het randje van het draaglijke, waarin het meisje Andreia in ’t geniep bevalt in het toilet van een benzinestation.
Voor wie écht tegen een stootje kan, is er de Franse film “Sombre”, het extreem subjectief verteld verhaal van een eenzame moordenaar die door de regio Rhône-Alpes trekt en een spoor van vrouwenlijken achter zich laat. Tijdens zijn omzwervingen komt hij een vrouw tegen van wie hij het leven spaart. Met haar en haar zuster begint hij een troebele relatie. Regisseur Philippe Grandrieux schuwt elke vorm van psychologisch realisme maar dwingt ons in de psyche van zijn hoofdpersoon door ons deelgenoot te maken van zijn akelige zintuiglijke ervaringen. Het ziekelijke schuilt veel minder in het getoonde dan in de wijze waarop de toeschouwer bestookt en geplaagd wordt door verstorende beelden en geluiden. Je kan dit bezwaarlijk een prettig avondje uit noemen, maar het is zeker een film die radicaal breekt met de clichés en dubieuze attractie van het serial killer-genre.
Ik kan me moeilijk voorstellen dat er in “Ecran Total” een mooiere film zal te zien zijn dan de Japanse prent “AfterLife”, een bijzonder ingetogen film over leven, dood en hiernamaals. Gestorvenen verzamelen in een “tussenwereld” – in feite een oud schooltje op het platteland – en worden gevraagd om één gelukkig moment uit hun leven te kiezen. Een filmcrew legt vervolgens dit moment op film vast; de nieuwe dode mag dit meenemen naar het eeuwig leven. De film is toegespitst op de belevenissen van een nieuwe lichting die in de wachtkamer tussen de dood en de hemel arriveert, en met wisselend succes in het verleden duikt. We zien vooral de pogingen van een jonge assistent (meer een sociale werker dan een bureaucraat) om een zeventigjarige man te helpen die zegt niets beleefd te hebben dat de moeite loont om bewaard te worden. Het oprakelen van zijn herinneringen heeft ook voor zijn helper verstrekkende gevolgen.
Het knappe is hoe Kore-Eda Hirokazu (“Maborosi”) deze pure fantasie als je reinste realiteit voorstelt. De gespeelde scènes worden regelmatig onderbroken door documentaire getuigenissen waarin de ondervraagden echte herinneringen ophalen aan een moment dat ze hun leven lang zijn blijven koesteren. Vaak geen groot evenement, maar iets heel kwetsbaars, vluchtigs en nauwelijks in woorden te vatten. Het is allemaal zo subtiel en minimalistisch dat je bijna vergeet dat “After Life” in feite op een gimmick berust waar Hollywood jaloers zou op zijn. En inderdaad, een Amerikaanse studio heeft al de filmrechten gekocht met het oog op een remake. We houden ons hart vast!
EEN GLACIALE STUDIE
Op het programma van de jaarlijkse “Filmvondsten/Age’Or” Prijs in het Brussels Filmmuseum, staan een twintigtal onuitgegeven films, gesprokkeld op diverse internationale festivals, van Berlijn tot Toronto. Vier films uit Cannes die in ons land nog altijd op een verdeler wachten (het winnen van een prijs moet als steuntje dienen voor de Belgische distributie), offreren zoniet het beste dan toch het meest interessante uit de Europese en Aziatische cinema.
De beginbeelden van “Moloch” kondigen een meesterwerk aan – dat er helaas niet komt. Een blonde halfnaakte vrouw (ze draagt alleen een vleeskleurige maillot) maakt op haar eentje danspasjes door de kamers, op de trappen en de kantelen van een burcht in de Beierse Alpen. Het monumentaal huis ligt er verlaten bij, de bergtoppen hangen in een dikke mist, een beetje Wagner mag niet ontbreken. De vrouw wordt met een verrekijker bespied door onzichtbare bewakers. Aleksandr Sokoerov laat weerom zijn enorm plastisch talent blijken, alsook zijn gevoel voor halsbrekende esthetische stunts. Maar na deze magistrale introductie krijgen we een theatrale vertoning rond een dagje uit het leven van Eva en haar “Adi”, te weten Eva Braun en Adolf Hitler. De geliefden ontvangen in hun nest in Berchtesgaden enkele nazi-kopstukken met wie er uitgebreid wordt getafeld. Het gaat er afwisselend gemoedelijk en grotesk toe, maar bovenal heerst een begrafenissfeer. Je blijft deze glaciale studie van de mens achter het monster gefascineerd uitkijken, zonder dat de uitbeelding van de tiran als een ingebeeld ziek, impotent en debiel oud mannetje ook maar enig inzicht schept in wat dan ook.
“The War Zone”, het regiedebuut van de Britse acteur Tim Roth verrast niet alleen door de sobere vertolkingen (Roth is immers zelf een overactingkampioen) maar ook door de zelfzekerheid van de soepele mise-en-scène, de beheersing van het Cinemascopeformaat – voor wat ten slotte toch een intimistisch gezinsdrama is op het platteland van Devon.
Roth ontvouwt zijn verhaal vanuit het perspectief van een adolescent die met zijn eigen ogen ontdekt dat zijn zus een gekwelde incestueuze verhouding heeft met zijn vader, en haar probeert te redden. De symboliek is soms zwaar op de hand (de verkrachting heeft plaats in een bunker op een rotsachtige kust).
SPEELSE KRONIEKEN
Wie nieuwe Hongkong-cinema zegt, denkt meteen aan broze maar ook speelse kronieken van ontheemde mensen ten prooi aan melancholie, verveling en – vaak onbestemde – hartstocht. Gevoelens die ook twee nieuwe debuutfilms overheersen.
Yu Lik-wai (32) die afstudeerde aan de Brusselse filmschool INSAS, toont in “Love Will Tear Us Apart” de belevenissen van vier Chinese immigranten op zoek naar een beter bestaan in “Dollar-City” Hongkong: een prostituee met een tijdelijk visum op zak, een vrouw die haar been verloor en in een restaurant een lift bedient, haar vriend die een pornovideo-zaak runt, een liftreparateur die vaak bordelen bezoekt. Hun levens geraken op verwarrende wijze verstrengeld in wat vooral ook een bespiegeling is over de identiteit van de gewezen Britse kroonkolonie, heen en weer geslingerd tussen integratie in de Chinese volksrepubliek en kapitalistische wildgroei.
De naar Azië uitgeweken Australiër Christopher Doyle is zeker geen onbekende in de Hongkong-cinema: al tien jaar lang is hij de vaste cameraman van Wong Kar-wai. Zijn solofilm “Away With Words” is een door elkaar gehaspeld dagboek over de veelal nachtelijke omzwervingen van een Japanner die op de sofa slaapt van een bar en de Ierse eigenaar van de zaak, een plezier zoekende homo die in een aanhoudende dronkemansroes verkeert. De beelden snellen kris kras in ijltempo voorbij en alle grillen, tics en effecten zijn gepermitteerd. Zo veel vrijheid met de camera dat je er duizelig van wordt.
“Ecran Total” van 30 juni tot 14 september in Arenberg-Galeries, Brussel.
Info: 02/511.65.15.
“Filmvondsten/Age d’Or Prijs” van 1 tot 15 juli in het Filmmuseum, Brussel.
Info: 02/507.83.70.
Patrick Duynslaegher