ZO RIJK ALS DE ZEE DIEP IS
In Oost-Azië proberen landen om een zo groot mogelijk deel van de zee in te pikken, op zoek naar rijke olie- en gasvelden. Minister Lai Shin-Yuan is in Taiwan verantwoordelijk voor de relaties met het grote China. Hoe gaat het kleine China om met de dreiging van de grote buur en met de spanning in de regio?
Wordt de volgende grote oorlog ge-voerd om het bezit van enkele kale rotsen in de Oost-Chinese Zee? De spanning in de maritieme zone voor de Chinese kust loopt bij momenten zó hoog op dat niet mag worden uitgesloten dat er uiteindelijk klappen vallen. China en Vietnam grepen trouwens al naar de wapens om een godverlaten eiland. Maar dat zijn bijlange niet de enige landen die daar rechten laten gelden op grote delen van de zee.
Het sluimerende conflict heeft vooral twee oorzaken. Er wordt, om te beginnen, vermoed dat de zeebodem tussen de eilanden rijk is aan olie en gas. Grondstoffen waarvan geen enkel land ooit genoeg heeft. Tegelijk probeert de Volksrepubliek om zijn invloedssfeer uit te breiden, en botst daarbij onvermijdelijk op die van de Verenigde Staten en hun bondgenoten in die hoek van de Stille Zuidzee – Zuid-Korea, Japan en Taiwan. De uitbouw van de Chinese marine baart die landen grote zorgen.
De positie van Taiwan, de Republiek China, in dat verhaal is bijzonder. Dat eiland maakt, volgens Peking, nog altijd deel uit van de grote Volksrepubliek, hoewel het al sinds 1949 wordt bestuurd door de Chinese nationalisten van wijlen Tsjang K’ai-sjek, die zich na de nederlaag in de burgeroorlog met de communisten van Mao Zedong op Taiwan terugtrokken – het eiland dat door de Portugezen ooit Formosa werd genoemd. Decennialang beloerden ze elkaar van de twee oevers van de Straat van Taiwan. Geregeld vlogen granaten en raketten over en weer.
Merkwaardig genoeg is de lucht tussen de twee, het grote en het kleine China, enigszins opgeklaard, sinds de Kwomintang, de partij van Tsjang K’ai-sjek, het in Taipei weer voor het zeggen heeft. De Kwomintang is namelijk niet van plan om het eiland ook formeel onafhankelijk te verklaren. Haar grote rivaal in de Taiwanese politiek, de Democratische Volkspartij, speelt wel met dat idee. Een geste waarmee Peking op dit moment nog altijd niet zou kunnen leven. Kwomintang-leider Ma Ying-jeou, die begin dit jaar werd herkozen tot president van het land, voert een status-quopolitiek: geen onafhankelijkheid, maar ook geen hereniging met China. Daar heeft ook Peking alsnog vrede mee – of hoe de grote vijand van vroeger nu als het ware een bondgenoot is geworden.
Dat verklaart mee waarom het water in de Straat van Taiwan tamelijk rustig blijft, ondanks de toegenomen spanning in de regio. Peking en Taiwan sloten twee jaar geleden een omvangrijk raamakkoord, de Economic Cooperation Framework Agreement (ECFA), om de economische betrekkingen tussen de twee te stroomlijnen. Een regeling was ook nodig: de Volksrepubliek is de belangrijkste handelspartner van Taiwan. Er zouden nu circa 75.000 Taiwanese bedrijven op het vasteland actief zijn, die samen 23 miljoen mensen aan het werk houden.
De minister die in Taiwan verantwoordelijk is voor de betrekkingen met het vasteland, Lai Shin-Yuan, was vorige week in Brussel voor ontmoetingen met de Europese Commissie en het Europees Parlement. Europa is de grootste investeerder in Taiwan, dat zichzelf graag promoot als een springplank naar de immense markt van de Volksrepubliek. Het democratische Taiwan biedt zakenlui de zekerheid die in het grote China soms ontbreekt. ‘De Chinapolitiek van president Ma heeft niet alleen de handelsrelaties met het vasteland verbeterd’, zei minister Lai tijdens een gesprek. ‘Er is als gevolg daarvan ook gezorgd voor vrede en stabiliteit in de Straat van Taiwan. Dat is niet alleen voor China en Taiwan belangrijk, maar voor de hele internationale gemeenschap. De zeestraat was niet zo lang geleden nog een brandhaard in de wereld. Nu is daar ten minste geen spanning meer, geen gevoel van confrontatie. Er is sprake van een normaal contact. Dat helpt niet alleen politici vooruit, maar ook gewone mensen.’
Diaoyu of Senkaku
Taiwan rekent er ook op dat het nieuwe Chinese leiderschap dat dit najaar aantreedt de politiek tegenover Taiwan voortzet. Lai: ‘Het Chinese systeem kent normaal gesproken leiderschappen die geleidelijk in elkaar overgaan. Waarom zouden ze met Taiwan niet verdergaan op de ingeslagen weg? Er is aangetoond dat continuïteit beide kanten goed uitkomt.’
Tegelijk, zegt ze, was het ECFA ook een signaal voor andere landen dat er met Taiwan zaken kunnen worden gedaan. ‘Er wordt met landen zoals Nieuw-Zeeland en Singapore over een vrijhandelsakkoord gepraat. Met Japan is een bilateraal investeringsakkoord ondertekend. Er is zo een grotere markt in de maak, en dat is goed voor iedereen. Het ECFA maakt zakendoen met China transparanter. Het is gemakkelijker werken. Taiwan had dat nodig, maar andere landen weten nu ook beter hoe ze zich kunnen gedragen.’
Lai voelde in Brussel waardering voor de omzichtige manier waarop Taiwan de problemen met de grote buur aanpakt – ‘Het is een politiek van blijven praten, van de dialoog gaande houden.’ Tegelijk wil Taipei graag meer participeren in internationale organisaties. Peking houdt de deur nog vaak dicht, voor wat het als een opstandige provincie blijft beschouwen. Europese steun is ook op dat vlak welkom. ‘We hebben recht op een volwaardige plaats in de internationale gemeenschap. We zijn er ook van overtuigd dat we altijd een rol kunnen spelen.’
Dat wil niet zeggen dat iedereen in Taiwan gelukkig is met de nauwere band met Peking. De oppositie waarschuwt nog altijd voor een sluipende annexatie door de Volksrepubliek. ‘Wij zeggen tegen de mensen: geef ons tijd’, zegt minister Lai. ‘Twee jaar geleden was het verzet tegen het ECFA groot. Bij de presidentsverkiezingen begin dit jaar zei zelfs de kandidaat van de oppositie dat zijn partij het raamakkoord zou accepteren. Taiwan is een democratie en in een democratie leven verschillende meningen. Wij houden rekening met de kritiek, zoals we er ook rekening mee houden dat de Chinese economie vertraagt en dat onze handel met het vasteland niet het cijfer zal laten zien waarop we hadden gehoopt – niet dat het daarom slecht zal zijn. Ondertussen werkt ook de oppositie aan een eigen politiek tegenover Peking. Ze ziet ook dat het beleid van de voorbije vier jaar een enorme impact heeft op de hele samenleving.’
Toch is ook niet alles rozengeur en maneschijn. Taiwan maakt zich zeker zorgen om het machtsvertoon in de Oost-Chinese Zee om de eilandjes daar, die zowel door China als door Japan en Taiwan worden geclaimd. President Ma stelde enkele weken geleden een East China Sea Peace Initiative voor, om het dispuut in der minne te regelen. Moedig, vond Lai Shin-Yuan vorige week in Brussel. ‘Hij riep alle partijen op om zich terughoudend te tonen. Het idee is dat we beter samenwerken om te onderzoeken hoe rijk de zeebodem echt is. Het gaat om het principe: wij weten niet wat er onder water zit, niemand weet het. Ma laat de wereld met dit initiatief zien dat een klein land verantwoordelijk kan optreden. Zo willen we door de wereld gezien worden.’
Het antwoord van China en Japan was alsnog weinig bemoedigend. Peking reageerde gewoonweg niet – maar het maakte Taiwan ook geen verwijten. Dat vindt Lai al een goed teken: per slot van rekening is China nog altijd van mening dat heel Taiwan een deel is van zijn grondgebied. Japan van zijn kant keek eerst de kat uit de boom, en kocht de omstreden Diaoyu-archipel (die de Japanners kennen als Senkaku) vervolgens zonder omhaal voor ruim 20 miljoen euro van de Japanse familie die er de eigenaar van was. Een signaal dat moeilijk verkeerd kan worden begrepen. Taiwan heeft geen andere keuze dan te proberen het laken met een positieve benadering en met veel diplomatie naar zijn kant te trekken. Het is niet zeker of het daarmee ook altijd wint.
DOOR HUBERT VAN HUMBEECK
Het democratische Taiwan biedt zakenlui de zekerheid die in het grote China soms ontbreekt.