Voor Imre Kertész is de voorzienigheid alleen maar kitsch.

Kan literatuur een wending aan je leven geven? Imre Kertész (1929) twijfelt er niet aan. In Dossier K. , een autobiografie in de vorm van een (gefingeerd?) interview, heeft de Hongaarse schrijver en Nobelprijswinnaar voor de Literatuur (2002) het over de schok die een novelle van Thomas Mann in zijn leven veroorzaakte: ‘Want door Dood in Venetië heb ik voor altijd begrepen wat literatuur is: hevige ontregeling, een ongeneeslijke aanslag op het hart, een elementaire moed en bemoediging, en tegelijkertijd toch ook zoiets als een dodelijke ziekte.’ Van Thomas Mann en Albert Camus zegt Imre Kertész dat ze ‘een catastrofe’, letterlijk een omwenteling veroorzaakten die zijn leven helemaal ondersteboven haalde.

In 1960, enkele jaren na die literaire en existentiële blikseminslag, begon Kertész in het stalinistische Hongarije zelf te schrijven aan zo’n ontregelende roman waarvan hij dacht dat hij in een paar weken klaar zou zijn. Het duurde dertien jaar voor hij zijn Auschwitzroman Onbepaald door het lot (1973) voltooide. Waarom duurde het zo lang? Kertész wou vermijden dat hij het zoveelste boek zou toevoegen aan wat hij misprijzend de eindeloze reeks Holocaustboeken met hun zeurende en kitscherige anekdotes noemt. Dat was zeker geen sinecure, omdat Onbepaald door het lot een verhaal is over een Joods jongetje dat ongeveer hetzelfde beleeft als wat de schrijver is overkomen: net als zijn Joodse personage György Köves werd Kertész op zijn veertiende in de periferie van Boedapest opgepakt door de Hongaarse politie. Hij kwam in het concentratiekamp Auschwitz terecht, waar hij ternauwernood overleefde. De jongen had geen flauw benul van wat hem in het kamp te wachten stond. In Onbepaald door het lot blijft Kertész dat argeloze perspectief van de jonge Köves (wat brengt de dag van morgen in Auschwitz?) volhouden. Het lijkt alsof de auteur de lezer dwingt om zijn historische kennis over de concentratiekampen los te laten, zodat die lezer Köves’ verblijf in Auschwitz gaat ervaren als iets wat hijzelf samen met het jongetje uit de eerste hand beleeft. Köves heeft geen idee van welk ‘spel’ hij in Auschwitz de inzet is. In Dossier K. zegt Kertész achteraf over die groteske situatie: ‘Zoals gezegd kende ik mijn eigen probleem niet, dat ik nu met een groot woord het internaliseren van de Joodse kwestie zou noemen, in het halffascistische Hongarije.’

In Dossier K. wordt nog eens benadrukt wat voor een paradoxale belevenis het ontstaan van Onbepaald door het lot voor Kertész betekende. Om de ontwikkelingsgang van zijn held in al zijn precisie te kunnen beschrijven, moest Kertész onderzoek doen naar historische achtergronden die hij in zijn roman niet kon gebruiken zonder aan zijn opzet afbreuk te doen. Bovendien was dat onderzoek uiterst moeilijk omdat het tijdens de dictatuur van Janos Kadar vrijwel onmogelijk was om materiaal te verzamelen over het Hongaarse aandeel in de nazicollaboratie en de Holocaust. Voorts worstelde de schrijver Kertész met zijn eigen creatieve programma: de roman mocht in geen geval een sentimenteel verslag van anekdoten worden. Dat zijn romanpersonage Auschwitz overleeft, is voor de schrijver slechts een van die vele absurditeiten die achteraf voorgesteld dreigden te worden als een ingreep van de voorzienigheid. Kertész waarschuwt in Dossier K. de hele tijd voor zo’n interpretatie. Vandaar dat de schrijver, die geen zweem sentimentaliteit verdraagt, het overleven van zijn jonge romanheld liever voorstelt als een incident: ‘De overlevende is een uitzondering, zijn bestaan is in feite het resultaat van een bedrijfsongeluk in de machinerie van de dood.’

Die machinerie heeft Imre Kertész onafgebroken geanalyseerd in de vele romans en essays die hij later schreef. Kertész onderscheidde zich van de makers van Auschwitzkitsch (Steven Spielberg, bijvoorbeeld, en ook wel Elie Wiesel) door de vraag op te werpen naar de actualiteit en de mogelijke herhaalbaarheid van Auschwitz in een maatschappelijk systeem dat sindsdien niet wezenlijk veranderd is. Want als massamoord ondanks het mozaïsche verbod om te doden en ondanks het bestaan van de Europese cultuur toch ‘dagelijks werk’ kon worden, ‘dan moet worden uitgemaakt of die cultuur nog geldigheid heeft, die hier in Europa ons allemaal, moordenaars en slachtoffers, vanaf de lagere school is bijgebracht met haar illusoire waardesysteem.’

IMRE KERTéSZ, DOSSIER K. , UIT HET HONGAARS VERTAALD DOOR MARI ALFöLDY, DE BEZIGE BIJ, AMSTERDAM, 223 BLZ., 17,90 EURO.

DOOR piet de moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content