Het moest een feestelijk najaar worden voor de nagedachtenis van Willy Vandersteen. Suske en Wiske, zijn bekendste geesteskinderen, bestaan precies 65 jaar. De verjaardag blijft even feestelijk, maar er zit een zwart randje aan. Willy Vandersteen blijkt tijdensde Tweede Wereldoorlog antisemitische strips en tekeningen te hebben gemaakt. Een exclusief gesprek met dochters Leen, Christiane en Lolo Vandersteen over hun vader.
In stripkringen circuleerden al sinds de jaren zeventig geruchten over een vermeend oorlogsverleden van Vandersteen. Alles draaide rond een boekje uit 1942 (Vandersteen was toen 29), Zóó zag Brussel de Dietsche Militanten, met een tekst van dichter Bert Peleman. Die was op dat moment hoofd stijl en vorming van de Dietsche Militie – Zwarte Brigade. Dat was het officieuze partijleger van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV), een fascistische, antidemocratische beweging geleid door Staf de Clercq en later Hendrik Elias, die een prominente rol speelde binnen de Vlaamse collaboratie. De tekeningen in het boekje waren ondertekend door een zekere Kaproen, die een stijl hanteerde die dicht aanleunde bij wat Vandersteen in die tijd maakte. Toen het boekje later boven water kwam, was de link gauw gelegd, al ontkende Vandersteen formeel tegenover zowel Jan Smet (toen hoofdredacteur van Stripgids) als zijn latere biograaf Peter Van Hooydonk.
Het stripinformatieblad Brabant Strip schreef de tekeningen in 1998 met grote stelligheid aan Vandersteen toe. Ook Peter Van Hooydonk, die in zijn biografie uit 1994 de Kaproen-story onvermeld liet, verklaarde later formeel dat Kaproen een pseudoniem van Vandersteen was. Dat Vandersteen tijdens de bezettingsjaren strips en illustraties tekende voor diverse bladen, was al genoegzaam bekend. Collaborerende bladen, uiteraard, want in die jaren waren er (illegaleverzetsbladen niet te na gesproken) geen andere. Maar het ging dan vooral om onschuldige strips en tekeningen.
De kinderen van Vandersteen wilden duidelijkheid, en bestelden op eigen kosten een historisch onderzoek naar de oorlogsjaren van hun vader. Een onderzoek dat aanvankelijk weinig aan het licht bracht, tot enkele historici van de organisatie Geheugen Collectief onlangs een smoking gun vonden. In het naoorlogse gerechtelijk dossier over de collaboratiekrant Volk en Staat vonden ze een namenlijst waaruit blijkt dat Vandersteen inderdaad Kaproen was. Ook werd een betaling van 250 frank aan Vandersteen getraceerd. Een klap voor de dochters van Vandersteen.
‘Wij wilden niet liever dan dat er definitief duidelijkheid kwam’, zegt Leen Vandersteen, de oudste dochter van de tekenaar. ‘Al doet het natuurlijk wel veel pijn nu de kaarten allemaal op tafel liggen. De feiten zijn wat ze zijn, maar ik herken mijn vader er niet in. Ik heb hem nooit iemand onrecht weten aandoen, en dat hebben wij thuis ook altijd meegekregen. Ook in zijn strips zie ik het niet: zijn personages kiezen altijd de kant van de zwakkere. Het is niet onze bedoeling om op wat voor manier ook de prenten die mijn vader onder de naam Kaproen heeft getekend te vergoelijken of te bagatelliseren. Of om naïviteit of jeugdige onbezonnenheid als excuus in te roepen. Het is wat het is. We weten nu jammer genoeg dat die tekeningen ook onderdeel van zijn werk uitmaken, het heeft geen zin dat onder de mat te vegen. Daarom ook hebben we aan Standaard Uitgeverij gevraagd om het leven van mijn vader tijdens de oorlogsjaren te boek te stellen. De mensen van het Geheugen Collectief, die het onderzoek hebben gevoerd, zullen daarin opening van zaken geven en de context schetsen. Eind volgend jaar moet het boek verschijnen.’
Een van de sporen die daarin zullen worden gevolgd is amper een week oud. Historicus Bruno De Wever zei in Humo van 5 oktober 2010 dat achter Kaproen een duo schuilging: Willy Vandersteen en Gard Van Mechelen, een illustrator die vaker voor publicaties en organisaties rond het VNV werkte. Hij zou in Zóó zag Brussel de Dietsche Militanten de tekeningen van de militieleden voor zijn rekening hebben genomen, Vandersteen de andere figuren. De Wever verwijst naar Vandersteens voormalige secretaris Luc De Meyer als bron. Wordt ongetwijfeld vervolgd.
Vier kinderen had de tekenaar. Leen (°1938) kwam als eerste, op de voet gevolgd door de enige zoon, Bob (1940-2008). Nadat hun vader zijn naam als tekenaar gevestigd had, volgden nog Christiane (°1949) en Lolo (°1954). Ze groeiden op in Brussel, de twee jongsten verhuisden later nog met hun ouders mee naar Heide-Kalmthout, waar de familie Vandersteen een definitieve thuis vond. Een beetje tot hun eigen verbazing werden ze na het overlijden van hun vader aangesteld als zijn erfgenamen én beheerders van zijn artistieke nalatenschap. Een legaat dat welstand bracht, maar ook kopzorgen en verantwoordelijkheid. Met uiteindelijk als resultaat dat de dochters van de tekenaar in 2002 het roer van de tekenstudio van hun vader in handen namen. En dat hebben de drie zussen nog steeds stevig vast.
Toen jij opgroeide, Leen, was dat in een allesbehalve welvarend gezin. Merkte je dat zelf?
Leen Vandersteen: Ik stond er in ieder geval niet bij stil. Je wordt daarin geboren, en vindt alles vanzelfsprekend. Bovendien groeiden mijn broer en ik op tijdens de oorlog. Rantsoeneringsbonnen maakten voor iedereen deel uit van het leven van elke dag. Ik had nooit het gevoel dat ik iets te kort kwam.
Christiane en Lolo, jullie kwamen zoveel jaar later in een heel ander, veel welvarender gezin terecht.
Christiane Vandersteen: Ik heb in elk geval een prachtige jeugd gehad. Er waren altijd vriendinnetjes in huis, die mochten blijven slapen en zelfs mee op vakantie gingen…
Lolo Vandersteen: Moeder was altijd het centrum, alles draaide rond haar. Ze had niets liever dan dat ze omringd werd door kinderen, en daar deed ze veel voor. En alle kinderen waren ook gek op haar.
Leen: Uiteindelijk heeft dat ook een grote invloed op mijn vader uitgeoefend. Hij deed daar zelf niet écht uitbundig aan mee, maar hij was het wel gewoon om altijd door mensen omringd te zijn. Als wij in de zomer voor een maand naar zee trokken, bleef hij thuis om te werken. Maar na twee dagen stond hij daar bij ons voor de deur, met zijn werk onder zijn arm. Hij miste al die drukte.
Moesten jullie dan stil zijn? ‘Zwijg, papa is aan het werk.’
Leen: Nee, dat was onmogelijk met zo’n bende.
Lolo: Hij zat ook altijd apart. In Brussel had hij een atelier boven in huis, in Heide was de studio zelfs helemaal apart.
Leen: In mijn kindertijd werkte hij nog in de woonkamer. Toen mochten er ook nog niet zoveel vriendjes en vriendinnetjes over de vloer komen als later.
Christiane: Eduard De Rop, een medewerker van vader, werkte bij ons thuis op de tweede verdieping. Wij vielen daar te pas en te onpas binnen. Zogezegd speelde hij dan met ons cowboy en indiaantje, maar dat was vooral een excuus om ons te kunnen vastbinden aan een tafelpoot. En dan waren we tenminste braaf.
Hadden jullie veel contact met de medewerkers van de Studio?
Christiane: Toch zeker genoeg, anders hadden ze ons nooit aan een tafelpoot vastgebonden. (lacht) ’s Middags kwamen ze allemaal naar beneden voor een kop koffie. Wij gingen er graag bij zitten, dus ja: wij kenden hen vrij goed.
Hebben jullie een strenge opvoeding gekregen?
Leen: In ieder geval een conservatieve opvoeding.
Christiane: Rechtop zitten aan tafel!
Lolo: En turnen!
Turnen?
Leen: Vader was een fervent turner. Hij heeft zelfs een tijdje geworsteld omdat hij zichzelf wat te klein vond en graag wat meer carrure had.
Christiane: En geschermd heeft hij ook.
Leen: Ja, maar toen was ik al een jaar of veertien. In al de jaren daarvoor werd er geturnd als er ergens een momentje vrij was. Dat vond hij erg belangrijk. Hij was van het type dat een borstelsteel achter je rug bond opdat je rechtop zou zitten. Dat heb ik toch een paar keer meegemaakt. Algemeen beschouwd kun je zeggen dat papa conservatief was in zijn opvattingen. De rol van de man en van de vrouw, dat lag voor hem allemaal vast.
Lolo: Kleding was ook heel belangrijk. Hij droeg zelf altijd een pak. Je moest goed voor de dag komen.
Leen: De manier waarop je naar buiten trad, vond hij erg belangrijk. Die kledingrichtlijn trok hij later ook door voor de medewerkers van de Studio. Wat je achter de schermen deed, dat was een ander verhaal. Daar tolereerde hij vrij veel.
Had dat iets met zijn persoonlijke ambitie te maken? Het jongetje uit de Seefhoek dat de wijde wereld intrekt…
Lolo: Ik denk het wel. Hij was hoog opgeklommen op de sociale ladder…
Leen:… en daar hoorden manieren bij. Ook voor zijn kinderen.
Christiane: Hij was ook heel trots op zichzelf. In de zomer droeg hij altijd smetteloos wit. En debardeurs! Die droeg hij altijd. En weet je waarom? Hij heeft me ooit gezegd dat hij dat deed omdat Walt Disney die ook droeg. Ik heb er later eens op gelet, en inderdaad, op veel foto’s draagt Walt Disney een debardeur.
Herkennen jullie jezelf in sommige van zijn personages?
Leen: Papa heeft altijd gezegd dat Wiske op mij geïnspireerd is. Dat zou kunnen: ik was bijna zeven jaar toen hij haar verzonnen heeft. Bovendien had hij geen neefjes of nichtjes, omdat hij geen broers of zusters had. Ik ben het eerste meisje van heel jonge leeftijd geweest met wie hij in aanraking kwam.
Hebben jullie ooit voor hem geposeerd?
Leen: Ik wel. Dat was voor ‘Tijl Uilenspiegel’, een strip die hij voor het weekblad Kuifje maakte. Daar lag de lat veel hoger, en dan moest het plots allemaal correct zijn. Dan maakte hij met een camera beelden van mij en mijn broer. Ik moest model staan voor Nele. Die droeg toen een lange jurk, en hij wilde weten hoe de plooien van zo’n jurk vielen. Daar stond ik dan, in mijn onderrok van mijn communiejurk. Bob en ik moesten dan allerhande poses aannemen, door een straat lopen, en die beelden gebruikte hij dan later als hij aan zijn tekentafel zat.
Beseften jullie toen dat jullie vader op een niet-alledaagse manier zijn brood verdiende?
Lolo: Ik vond het nooit echt leuk daarop aangesproken te worden. Toen hij naar Japan reisde met schrijfster Maria Rosseels, en daar in de krant over werd bericht, moest ik in de klas naar voren komen om over mijn vader te vertellen. Dat vond ik verschrikkelijk. Je kreeg altijd het gevoel dat je anders was, dat je op de een of andere manier iets speciaals was.
Christiane: Dat heb ik eigenlijk nooit gehad. Wanneer ons in de klas werd gevraagd naar het beroep van vader of moeder, dan was de vader van het ene kind bankdirecteur en van het andere slager. Mijn papa tekende mannekes. Punt.
Leen: In mijn kindertijd wisten de andere kinderen in mijn klas wel wat mijn vader deed, maar er werd niet zo zwaar aan getild. Al moest ik wel vertellen wat er ’s anderendaags in de strip ging gebeuren. Op dat moment was hij nog geen Bekende Vlaming. Nu zou dat wellicht veel meer spelen. Hij stond al eens met een foto in het weekblad Kuifje, maar dat was het zo’n beetje. Televisie bestond ook nog niet.
Het moet moeilijk geweest zijn toen jullie moeder overleed, en dat heel hechte gezin plots uit elkaar spatte. Jullie vader is erg snel hertrouwd.
Christiane: Dat was een verschrikkelijke tijd.
Leen: Mijn vader was van geen kleintje vervaard, maar hij is wél altijd heel sterk aan zijn thuis blijven vasthouden, aan het warme nest dat door mijn moeder bestierd werd. Zijn wereld stortte in. Hij kon het zich niet voorstellen om alleen in dat huis te zijn. Zijn motto was: ‘Voor die paar jaar die mij nog resten…’
Maakte hij zich dan zorgen om zijn gezondheid?
Lolo: Als dat al zo was, dan sprak hij er in ieder geval nooit over.
Christiane: Ik heb mijn vader ook nooit ziek geweten, hij had amper een verkoudheid. Pas een jaar voor hij stierf is hij voor het eerst echt ziek geworden.
Leen: Eerst werd hij geopereerd voor een beginnende maagkanker.
Lolo: Daarna is hij steeds meer beginnen te sukkelen, er is een en ander fout gelopen, hij moest drie keer kort na elkaar geopereerd worden…
Leen:… en dat alles heeft hij niet overleefd.
Hoe was jullie relatie met jullie vader na de dood van jullie moeder?
Christiane: Moeilijk. Alles was weg. Plots was er niets meer.
Leen: Met die hele bende die daar elk weekend binnenviel, waren wij plots niet meer welkom. Je mag gerust zeggen dat wij daarvóór met z’n allen elk weekend in Kalmthout woonden. Wij trokken de kasten open, alles was van iedereen. Dat was allemaal voorbij, van de ene dag op de andere. Hij heeft zich ook nooit tegen de wensen van zijn tweede vrouw verzet.
Lolo: Voor hem was het een drastische nieuwe start. Hij was gewoon opnieuw begonnen. Met iemand anders. Punt.
Ging dat in de loop der jaren beter?
Leen: Eigenlijk is er pas verandering in gekomen toen hij ziek werd. Zeker toen hij in het ziekenhuis lag, konden wij daar langslopen zoveel we wilden. Nadat hij hertrouwd was, moesten wij een afspraak maken als we hem wilden zien. Zijn tweede vrouw wilde papa’s eerste gezin zoveel mogelijk vergeten.
Lolo: Het klikte niet echt.
Leen: De laatste maand zijn wij er denk ik allemaal dagelijks geweest. Gelukkig.
Uiteindelijk heeft hij jullie wel het vertrouwen gegeven. Hij heeft de verantwoordelijkheid voor de Studio aan jullie overgedragen.
Lolo: Dat hebben wij pas achteraf vernomen.
Christiane: Daar had hij met ons nooit over gesproken.
In een interview in de jaren tachtig had hij nochtans gezegd dat hij de Studio in handen van zijn medewerkers zou geven.
Leen: Dat heeft hij op inhoudelijk vlak ook gedaan. Hij had Paul Geerts aangesteld als zijn opvolger. Hij had het zo geregeld dat zijn kinderen aan het eind van het jaar een afrekening zouden krijgen, en daar wel bij zouden varen. Ik denk dat hij van oordeel was dat hij daarmee tegenover ons meer dan zijn plicht had gedaan. Hij wou ook niet dat zijn reeksen werden stopgezet, daar hingen te veel jobs van af. Maar ik denk niet dat hij er ooit rekening mee heeft gehouden dat wij zelf de Studio zouden gaan leiden, zoals we vandaag doen.
Pas in 2002 namen jullie het heft in handen.
Leen: In wezen ging het daarvoor zo goed dat het niet nodig was om dat allemaal nauwgezet in de gaten te houden. Ook mijn vader heeft zich daar overigens nooit mee beziggehouden. De zaak draaide, dat was voor hem genoeg. Voor hem was het simpel: het geld kwam binnen en het ging ook weer buiten.
Een hardnekkig verhaal wil dat hij bij zijn overlijden zelfs een hoop schulden achterliet.
Leen: Hij heeft nooit gerekend en geteld, en heeft daardoor vaak meer uitgegeven dan er binnenkwam. Cijferwerk of papieren, dat interesseerde hem niet. Brieven lagen vaak ongeopend op zijn bureau en als het te veel werd, kieperde hij die hele stapel in de papiermand. Dan was het gedaan. Opgelost! Vervolgens kreeg hij natuurlijk boete na boete, en dan moest de boekhouder het later maar proberen op te lossen. Als je op die manier werkt, eindig je natuurlijk met een put. Achteraf gezien is het ook ongelooflijk dat hij zich nooit heeft laten bijstaan door een financieel directeur of iets dergelijks.
Lolo: Met de originele tekenplaten is het net zo gegaan. Hij heeft die verkocht voor een appel en een ei. Had hij zich door iemand laten bijstaan, dan had hij geweten dat die veel meer waard waren. Maar daar stond hij allemaal niet bij stil. Zijn devies was: ‘Doe maar!’
Leen: Hij was van een probleem verlost, vond hij. Zo hoefde hij geen opslagplaats te zoeken voor al dat papier.
DE INTEGRALE VERSIE VAN DIT INTERVIEW VINDT U IN DE KNACK SPECIAL WILLY VANDERSTEEN DIE U OP DIT MOMENT IN DE KRANTENWINKEL VINDT.
DOOR RONALD GROSSEY EN TOON HORSTEN
‘Het is niet onze bedoeling om de prenten die vader onder de naam Kaproen heeft getekend te vergoelijken of te bagatelliseren.’