‘ZIJN ACHTERBAN WIL HET NIET HOREN, MAAR BART DE WEVER HEEFT CHRISTENDEMOCRATISCH LEREN SPREKEN’
Het is niet ongewoon dat de grootste politieke partijen van een land verwikkeld raken in een felle tweestrijd. Wat Vlaanderen vandaag meemaakt, is al eigenaardiger: N-VA en CD&V profileren zich tégen elkaar, maar doen dat met een grotendeels vergelijkbaar programma. Met gelijksoortig politiek personeel mikken ze op grotendeels dezelfde kiezers. Pol Van Den Driessche, ex-VU, ex-CD&V en nu N-VA: ‘We vissen inderdaad deels in dezelfde vijver.’
Het was vorige zondagavond zowaar ‘belangrijk nieuws’: na de loopwedstrijd Dwars door Mechelen bleek Kris Peeters welgeteld één seconde sneller dan Bart De Wever en Hilde Crevits, die even sterk uit de hoek kwam als beide mannetjesputters. Na de aankomst stonden ze samen te glunderen op de foto. Het beeld is een spiegel van de realiteit: in de wedloop naar de verkiezingen houden CD&V en N-VA ook nog een aparte wedstrijd tegen elkaar: de tweekamp voor het politieke leiderschap in Vlaanderen. Het is de electorale strijd om ‘de Vlaamse grondstroom’. Hoewel die grondstroom een recent politiek begrip is, wordt het al gebruikt alsof het tot het Vlaamse erfgoed behoort.
Maar ook erfgoed is onderhevig aan veranderingen. Een jaar of veertig geleden schreef een aantal linkse journalisten een berucht boek: De CVP-staat. Zo werd dit land toen aangevoeld: als het wingewest van één partij. En eigenlijk zag de Christelijke Volkspartij (CVP) zichzelf ook zo. In het kerstprogramma van 1945 stond het zwart op wit: ‘België moet heropgebouwd worden. Wie zal de bouwmeester zijn? De CVP.’
Die CVP was de volgende decennia goed voor 40 procent van de Vlaamse kiezers. Dat was nog altijd kleiner dan ze had willen zijn. De CVP had namelijk de stichting van de Volksunie (VU) niet kunnen verhinderen, de eerste echte Vlaams-nationalistische partij na de oorlog. CVP heet vandaag CD&V – de ‘V’ staat niet meer voor ‘Volks’ maar voor ‘Vlaams’ -, en op de werf van de Vlaamse politiek hebben zich ook andere bouwmeesters gemeld. Bij de verkiezingen van 2010 en 2012 werd N-VA tot grote winnaar uitgeroepen. Zeker vorig jaar kreeg men door de Antwerpse triomf van Bart De Wever de indruk dat er zich een landslide had voltrokken. Maar eens het stof was gaan liggen, bleek dat CD&V taaier was dan verwacht. Vandaag leveren de christendemocraten nog altijd 132 burgemeesters, tegen 47 N-VA’ers.
Hugo De Ridder, jarenlang een fellow traveller van de christendemocratie, schetste onlangs in Knack het beeld van die nieuwe concurrenten: ‘De meeste nieuwe N-VA-burgemeesters zouden vroeger CVP’ers geweest zijn: het zijn in wezen dezelfde mensen. Velen van hen zijn trouwens van partij veranderd, en meestal om futiele redenen. Ze zijn gegroeid uit dezelfde humus. Ze zijn behoudsgezind, zonder echt rechts te zijn.’
Niet alleen het politieke personeel van CD&V en N-VA overlapt. Ook de kiezers waarop CD&V en N-VA mikken, hebben eenzelfde profiel. Pol Van Den Driessche (ex-VU, ex-CD&V en nu N-VA) beaamt dat: ‘We mikken deels op hetzelfde publiek. Noem het “de klassieke Vlaming”, of toch zoals die zichzelf ziet: iemand die hard werkt maar tegelijk van het goede leven houdt, die het beste wil voor zijn gezin en die tijd vrijmaakt voor clubs en verenigingen. Gemeenschapsvorming en verantwoordelijkheid zijn in beide partijen fundamenteel en belangrijk. Zeker bij de oudere mensen is er weinig verschil tussen potentiële CD&V- en N-VA-kiezers.’
Toch ziet Van Den Driessche ook twee aparte en onderling erg onverzoenbare stukken kiespubliek: ‘Echte ACW’ers zullen niet snel op N-VA stemmen. En er zijn hardcore nationalisten die al eczeem krijgen van het idee om op de christendemocratie te stemmen. Omdat CVP’ers in hun ogen de eeuwige “verraders van Vlaanderen” zijn. En er zijn ook ex-VU’ers die principieel tegen CD&V zijn omdat ze altijd tegen de verzuiling hebben gestreden.’
Vooroorlogs kartel
Maar over het algemeen zijn Vlaamse christendemocraten en Vlaams-nationalisten twee loten van dezelfde boom. Die Vlaams-christelijke symbiose werd het best verzinnebeeld door de beroemde AVV-VVK-slogan van de IJzertoren: ‘Alles voor Vlaanderen. Vlaanderen voor Kristus’. Want wie Vlaams was, was doorgaans christelijk. Katholieke en Vlaamse politici liepen school in dezelfde colleges, lazen boeken van hetzelfde Davidsfonds, sloten zich aan bij studentenorganisaties als het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond (KVHV). Pas nadien liepen de wegen uiteen, een stukje toch. De scheidingslijn ging vaak dwars door families. Robert Vandekerckhove was in de jaren zestig en zeventig een zwaargewicht bij de CVP: hij werd de eerste Vlaamse vleugelvoorzitter van die partij, minister van Institutionele Hervormingen en de eerste voorzitter van de Vlaamse cultuurraad. Zijn halfbroer Rik Vandekerckhove werd in 1977 ook minister, van Wetenschapsbeleid. Hij hoorde tot de allereerste lichting ministers ooit… van de Volksunie.
Vandaar ook dat de onderlinge relatie er een is van eeuwig aantrekken en afstoten. Al in 1936 hadden topdelegaties van de Katholieke Vlaamse Volkspartij (de voorganger van CVP) en het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) een kartelakkoord avant la lettre ondertekend: samen wilde men tot een ‘Vlaamse Concentratie’ komen. Daar is in werkelijkheid nooit iets van gekomen, maar het neemt niet weg dat de ondertekenaars zwaargewichten waren, met de latere premier Gaston Eyskens op kop.
Die vooroorlogse poging tot kartelhad trouwens al een aantal kenmerken die er nog altijd waren in 2004, toen Eyskens’ opvolger Yves Leterme zijn ‘Vlaams kartel’ smeedde. Ook in 1936 waren er al grote reserves bij het ACW, terwijl ook de radicale flaminganten tot weinig toegevingen bereid bleken. Toch, zo noteerde historica Griet van Haver, verheugde iedereen zich om de Franstalige ontvangst van hun initiatief: ‘Boze reacties uit Wallonië en Brussel werden triomfantelijk weergegeven. Die hadden geen vat meer op het Vlaamse land.’
Daarna kwam de Tweede Wereldoorlog, waarbij de CVP buiten de collaboratie bleef, in tegenstelling tot het VNV. Een verre echo van die tegenstelling zinderde nadien door in de tweespalt tussen de Volksunie en N-VA enerzijds en Vlaams Blok/Vlaams Belang anderzijds.
Na de bevrijding was de CVP de eerste partij die haar rangen openstelde voor voormalige VNV’ers. Ex-VNV’er Victor Leemans werd bijvoorbeeld in 1949 als ‘verruimingskandidaat’ provinciaal senator voor Antwerpen, en zou het later zelfs tot voorzitter van het Europees Parlement brengen. Zo zorgde de CVP ervoor dat de Vlaams-nationalisten weer toegang kregen tot de Wetstraat.
Dat manoeuvre wordt doorgaans uitgelegd in puur electorale termen: de CVP aasde op het vroegere VNV-electoraat. Maar eigenlijk waren de CVP’ers toen een stuk rechts-conservatiever dan vandaag wordt vermoed. Dat geldt ook voor de christelijke arbeidersbeweging. Eén (erg kras) voorbeeld: nog in 1946 publiceerde het gezaghebbende ACW-tijdschrift De Gids op Maatschappelijk Gebied een merkwaardig artikel: ‘Het Jodenvraagstuk’. Op het ogenblik dat de publieke opinie tijdens de processen van Nürnberg de eerste harde bewijzen van de Holocaust zag, schreef het ACW-blad: ‘Wie kent niet de Jood met de vochtige glans in de ogen, met zijn doordringende blik, zijn hartstochtelijk lispelend stemgeluid dat ons zo dikwijls afstoot?’
Tindemans vs. PS
Toen de Vlaamse Beweging vanaf de jaren vijftig weer aan kracht won, werd de roep naar een zelfstandige Vlaamse partij te sterk. In 1954 werd de Volksunie opgericht. Het was een teken van een tijdgeest waarin ook in katholieke kringen het flamingantisme opgang maakte. Ook de jonge Wilfried Martens was actief in de Vlaamse Volksbeweging. In zijn Memoires wijdt hij een heel hoofdstuk aan die tijd: ‘Ik was een Vlaams militant’. Daarin beschreef hoe hij in 1963, als de Ben Weyts van die dagen, tijdens een betoging scherp uithaalde naar de verfransing van de Vlaamse Rand rond Brussel: ‘Als de samenzwering tegen Vlaanderen toch slaagt, dan moeten de Walen en de Brusselaars weten dat er een definitieve Mars op Brussel komt, met als doel de omverwerping van het unitaire en kapitalistische België.’
Niet veel later begon aan de katholieke universiteit van Leuven de strijd om ‘Leuven Vlaams’. Uiteindelijk bracht een CVP-volksvertegenwoordiger, Jan Verroken, de regering-Vanden Boeynants ten val. Het gevolg was dat eerst Leuven splitste en dan ook zijn partij in tweeën brak: CVP en PSC werden twee aparte partijen.
Le nouveau CVP was uitgesproken Vlaams. Vanaf het begin werden partijcongressen afgesloten met De Vlaamse Leeuw. Zelfs de niet-flamin-gantische vleugel profileerde zich feitelijk als Vlaams. In 1974 behaalde de communautair erg gematigde CVP’er Leo Tindemans een monsterscore met zijn beroemde slogan: ‘Met deze man wordt het anders.’ De bijzin luidde: ‘Een andere politiek. Een andere samenleving.’
In de context van toen was Tindemans’ CVP-campagne een vroege voorloper van de N-VA-campagnes van 2010 en 2012. Zowel Tindemans als De Wever zetten zich af tegen de PS, en vooral tegen de premier: toen Edmond Leburton, later Elio Di Rupo. Beiden beloofden een copernicaanse revolutie. Met die aanpak verpletterden beiden vanuit Antwerpen alle andere Vlaamse partijen. Net als De Wever viseerde Tindemans toen al een even afwezige als alomtegenwoordige opponent: de Franstalige socialisten, het zieke Belgische bestuur.
Intussen was ook de Volksunie een sterke partij geworden, zij het dat vanaf de jaren zeventig de groei stagneerde. Dat werd toegeschreven aan de meer gematigde lijn van VU-voorzitter Hugo Schiltz. Toen in de kranten uitlekte dat hij geheime besprekingen voerde met een aantal CVP-leiders met het oog op een staatshervorming, bracht dat niet de CVP’ers in de problemen, wel de VU’er. In een officiële motie ‘betreurt’ het VU-partijbestuur dat er ‘gesprekken hebben plaatsgehad die bij het publiek de indruk hebben verwekt dat er onderhandeld werd, dan wanneer de huidige regering in Vlaams opzicht niets te bieden heeft en onverbiddelijk moet worden bestreden’.
Het is een perfecte illustratie van de gelijkenissen en de verschillen tussen Vlaamse christendemocraten en Vlaams-nationalisten. Beide willen staatshervormingen die Vlaanderen meer bevoegdheden geven, maar de Vlaams-nationalisten willen er nog meer, ze willen ze nog sneller en tegen een lagere prijs – er valt dus eigenlijk niet zo veel te “onderhandelen”.’
Samen zwak
Tegelijk mikten en mikken ze op dezelfde kiezers. Een fraai voorbeeld daarvan gaf de jonge VU-politicus Jaak Gabriels in 1976 bij de gemeenteraadsverkiezingen in het Limburgse Bree. De lijst van Gabriels, zoon van een ACV-militant, was weliswaar gebouwd rond een VU-kern maar heette ‘Verjonging’. Een bewuste zet, zo staat beschreven in Van binnenuit bekeken, de memoires van oud-VU’er en historicus Evrard Raskin over zijn eigen partij: ‘Gabriels was erin geslaagd een grote invloed in het verenigingsleven te verwerven, zowel op het gemeentelijke als op het parochiale vlak.’ Van Verjonging ‘kon worden gezegd dat zij een betere CVP-lijst was dan die van de officiële CVP’.
Resultaat: door zich niet op te sluiten in zijn Vlaams-nationale kring maar zich expliciet te richten naar de christendemocratische kiezers behaalde Gabriels in één klap 51,6 procent van de stemmen. Het was de electorale basis om nog 36 jaar burgemeester van Bree te blijven.
Net omdat hun doelpublieken elkaar zo overlapten, waren er stilaan ook pogingen voor een gemeenschappelijke lijst. De rode draad was echter: dat lukte maar wanneer zowel CVP/CD&V als VU/N-VA zich niet echt sterk voelde. Hugo Schiltz werd in 1994 in Antwerpen schepen van Financiën nadat hij verkozen was op de lijst Antwerpen ’93, een kartel tussen CVP, VU en enkele onafhankelijken als Eric Antonis. Beide partijen waren toen aan het wegdeemsteren in de grootsteden, vooral door de opkomst van het VB. Een kartel was een vroege maar niet echt succesvolle poging om politiek belangrijk te blijven.
In 2003-2004 stond zowel CD&V als N-VA het water aan de lippen. Bij de federale verkiezingen van 2003 had de N-VA met Geert Bourgeois nog maar één parlementslid over. Tegelijk was CD&V teruggezakt tot de derde partij van Vlaanderen, na de VLD maar ook na het kartel SP.A/Spirit. Steve Stevaert blijft ervan overtuigd dat de steun van progressieve Vlaams-nationalisten heeft bijgedragen tot dat succes: ineens hadden ook de Vlaamse socialisten toegang tot een stukje ‘grondstroom’.
Maar het kartel CD&V/N-VA was meer dan zomaar een verbond van verliezers. De christendemocraten waren al langer aan het radicaliseren rond communautaire kwesties. Jean-Luc Dehaene had die Vlaamse vleugel onder de knoet weten te houden. Dat nam niet weg dat de uitgesproken Vlaamse lijn van Luc Van den Brande, de eerste Vlaamse regeringsleider die zich ‘minister-president’ noemde, wellicht beter uitdrukte wat de meeste CVP’ers dachten en wilden.
Leterme pakte in 2004 die draad weer op, en dat legde het Vlaams kartel geen windeieren. Amper één jaar na de zege van Stevaert had Paars in Vlaanderen geen meerderheid meer en werd Leterme minister-president van de nieuwe Vlaamse regering. En amper één jaar na de bijnadoodervaring van N-VA was Geert Bourgeois ineens niet meer het enige parlementslid van zijn partij, maar werd hij de eerste N-VA-minister ooit.
Voor het kartel waren het absolute hoogdagen. Er zat welgeteld één kink in de kabel: CD&V pikte het in 2006 niet dat N-VA Jean-Marie Dedecker aan boord wilde nemen. Diens ‘rechts voor de raap’-aanpak was de christendemocraten een brug te ver. Bart De Wever liet zijn partij Dedecker dumpen. Dat had in wezen natuurlijk te maken met strategische redenen: N-VA stond nog te zwak om op eigen benen door te kunnen gaan. Maar het werd hem gemakkelijk gemaakt toen Dedecker zichzelf voorstelde voor een zaal N-VA’ers: ‘Hij zei voortdurend: ik, ik, ik. Het woord wij werd vergeten. Ik ben jullie garantie op olympisch goud – dat is geen N-VA-taal.’ Het illustreerde hoe dicht de cultuur van N-VA’ers en CD&V’ers bij elkaar aanleunt. N-VA staat rechts van CD&V, maar het ene rechts is het andere niet. Het is het verschil tussen het geïndividualiseerde, libertaire rechts en een rechts-conservatisme dat vertrekt van een discours van gemeenschap en verantwoordelijkheid.
De knal
Vandaar dat beide kartelpartners tussen 2004 en 2007 over het algemeen optimaal samenwerkten. Intussen smeedde Yves Leterme de Vlaamse regering om tot een oorlogsmachine tegen de federale (paarse) regering-Verhofstadt II. De retoriek werd hard en confronterend. ‘De splitsing van B-H-V’ werd het communautaire symbooldossier: Paars werkte niet meer. En passant werd het bestaande Belgische systeem zo goed als failliet verklaard – ook door CD&V, die ooit zo staatsdragende partij. Die boodschap bleek electoraal aan te slaan, want in 2007 behaalde het Vlaams kartel van CD&V/N-VA een nog grotere overwinning.
Merkwaardig eendrachtig waren er al gezamenlijke ‘onderhandelingsfiches’ opgesteld voor bij de regeringsonderhandelingen. In Hertoginnedal bleken CD&V’ers als Pieter De Crem het merkwaardig goed te vinden met N-VA’ers als Theo Francken, ook over niet-communautaire thema’s als migratie. Maar een snel regeerakkoord, zoals het kartel wenste, botste op de stugge onwil van de coalitiepartners: Franstaligen zowel als Vlamingen.
Toen deed zich een merkwaardig fenomeen voor. Leterme had ontslag genomen als Vlaams minister-president om federaal premier te worden – wat pas veel later met grote moeite zou lukken. Hij werd opgevolgd door ‘zijn’ Vlaams minister van Economie, Kris Peeters. Maar de geest was uit de fles: de relatie tussen premier Leterme en minister-president Peeters deed niet meer denken aan die tussen premier Dehaene en minister-president Van den Brande, of aan die tussen premier Verhofstadt en ministers-presidenten Patrick Dewael en Bart Somers. Peeters gedroeg zich tegenover partijgenoot Leterme zoals Leterme het hem had voorgedaan tegenover Verhofstadt: de leider van de Vlaamse regering laat zich door niemand de les spellen, en zeker niet door de Belgische premier.
In een klimaat van groeiende en oncontroleerbare communautaire spanningen sprong ook het kartel. Dat zou niet alleen de electorale kaart hertekenen, het betekende vooral het einde van een niet eens onlogisch politiek project. Zoals Yves Leterme het later in Knack verwoordde: ‘Ik zou zeker opnieuw voor dat kartel kiezen. De basis ervan was goed. Ik ben ervan overtuigd dat nog altijd een meerderheid van Vlamingen zich kan herkennen in een politiek discours dat economisch initiatief koppelt aan sociale cohesie en solidariteit, dat rechten en plichten in evenwicht brengt, en dat een volwassen houding aanneemt in de communautaire dossiers. Die cluster blijft de Vlaming aanspreken.’
Op die manier riep het herwonnen Vlaams-radicalisme, na de eerste triomf, vooral tragiek af over CD&V. De ‘federale’ CD&V’ers konden tussen 2007 en 2010 niet over de lat die de Vlaamse CD&V’ers zelf zo hoog hadden gelegd. En toen uitgerekend dat onvermogen nog eens de inzet van de verkiezingen werd, draaide dat uit op een ramp voor CD&V. De kartelkiezer van 2004 en 2007 stemde in 2010 voor de echte erfgenaam van het kartel: N-VA. Het politieke genie van Bart De Wever deed de rest.
Dat genie beperkte zich niet tot een spectaculaire reeks optredens in De slimste mens ter wereld, waar een grondstroom aan kijkers zich avond na avond bescheurde met de hilarische tussenkomsten van de ineens erg sympathieke N-VA-voorzitter. De N-VA dankte haar groei in de eerste plaats aan het strategische inzicht van De Wever: hij zocht en vond een boodschap en een toon om ook niet-flaminganten aan te spreken – anders had N-VA nooit de grens van de 30 procent bereikt. Zijn boeken kregen bijvoorbeeld titels mee die bijzonder christendemocratisch klinken: Het kostbare weefsel, of Werkbare waarden. Dat is zelfs beduidend minder hard dan Voor wat, hoort wat van zijn socialistische opponent Patrick Janssens.
Na-ijver
Dat bleek opnieuw toen Bart De Wever vorig jaar zijn spectaculaire aanval inzette op de hervormingsplannen van het secundair onderwijs van Pascal Smet (SP.A). Hij deed dat in de wetenschap dat hij vertolkte wat zo veel Vlamingen denken en willen, inclusief het gros van de vele tienduizenden leerkrachten in dit land. Hugo De Ridder zuchtte toen: ‘De Wever vond de woorden die veel christendemocraten wilden horen.’
Het is een compliment dat zijn achterban niet wil horen, maar het klopt wel: Bart De Wever heeft christendemocratisch leren spreken. Dat is iets anders dan tjeverig ‘enerzijds-anderzijdsen’. Het gaat om een duidelijke boodschap die zich richt op de middengroepen. Zeker, N-VA heeft concurrentie op rechts, en dat straalt bijwijlen af op zijn discours. Maar verschillen de inzichten van De Wever fundamenteel echt zo veel van die van Kris Peeters of van Pieter De Crem?
Wellicht niet. Tegenover partijgenoten heeft Ingrid Lieten, de viceminister-president namens SP.A, al meer dan eens te verstaan gegeven dat ze het niet onder de markt heeft tijdens vergaderingen van ‘de Vlaamse kern’: ‘Daar is het vaak twee tegen één, ikzelf tegen het front Kris Peeters en Philippe Muyters. Pas in de voltallige Vlaamse regering komt er af en toe wat steun van ACW’er Jo Vandeurzen.’
Waarom zou Bart De Wever trouwens een fundamenteel ander verhaal brengen dan zijn CD&V-collega Wouter Beke? Als student waren ze allebei lid van het KVHV, zij het dat Beke naar eigen zeggen slechts ‘passief lid’ was. Maar na zijn studententijd zou De Wever zijn eerste politieke leermeester herkennen in Hugo Schiltz. Diezelfde Schiltz was ook de man die Beke inspireerde: na lectuur van diens boekje Gedaan met zeuren en treuren sloot de jonge academicus Beke zich aan bij Schiltz’ denkgemeenschap ‘Vlaanderen morgen’. Zeker, verbaal hakt de ene in op de koers van de andere: voor CD&V zijn de N-VA’ers een zootje roepers dat elke verantwoordelijkheid vlucht, voor N-VA zijn de CD&V’ers knechtjes van de PS, of erger nog: collaborateurs van de Belgische zaak. Want zoals dat zo vaak gaat: juist omdat ze zo veel op elkaar lijken, kan de spanning soms ongenadig hoog oplopen. Na de electorale nederlaag van 2010 stapten er best wat CD&V’ers over naar N-VA. Huub Broers, bijvoorbeeld, de burgemeester van Voeren, die door N-VA in de senaat gecoöpteerd werd. Jarenlang werkte de man op Vlaamse CD&V-kabinetten, nu stuurt hij met grote regelmatig tweets rond met bittere opmerkingen over de partij waarvan hij zo veel jaren lid was.
De omgekeerde na-ijver bestaat ook. Pol Van Den Driessche is al een paar jaar woordvoerder van Cercle Brugge. Nadat hij CD&V voor N-VA had verlaten, werd de Cercle-voorzitter tijdens een receptie aangesproken door een CD&V-schepen: of het wel kon dat een politiek gekleurd man als Van Den Driessche het gezicht bleef van “De Vereniging”? Antwoord van de Cercle-baas: ‘Maar dat was voor jullie toch geen probleem toen Pol nog CD&V’er was?’
Wat is eigenlijk het verschil? Staat Pol Van Den Driessche anders in het leven nu hij N-VA’er is? Werd Johan Sauwens een ander politicus en vooral een ‘slechtere Vlaming’ omdat hij destijds niet voor N-VA maar voor CD&V koos?
Juist omdat de verschillen zo klein zijn, volgen CD&V’ers en N-VA’ers elkaar vol argwaan in de rekrutering van hun politieke personeel. Vandaar dat de laatste weken nadrukkelijk het verhaal de ronde doet dat Bart De Wever Unizo-topman Karel Van Eetvelt aangezocht heeft om in 2014 eventueel namens N-VA in de federale regering te zitten – wie weet als kandidaat-premier, een straffere variant van de aanstelling van Philippe Muyters als Vlaams minister, of Jan Briers als Oost-Vlaams gouverneur. Dat Karel Van Eetvelt de zoon is van voormalig CVP-parlementslid en een sociale orga- nisatie leidt met historische banden met de christendemocratie, is zelfs een pluspunt.
Van Eetvelt zelf ontkent het verhaal formeel, en met klem: ‘Als De Wever mij dat ooit zou hebben gevraagd, was ik zelf niet aanwezig bij dat gesprek. Néé dus. Het is een kwakkel.’ Maar het feit alleen dat een brede kring het spoor-Van Eetvelt aannemelijk acht, zelfs al klopt er geen letter van, illustreert nogmaals hoe dicht ook voor de buitenwereld CD&V’ers en N-VA’ers bij elkaar liggen. Karel Van Eetvelt als N-VA-minister: het is even plausibel als van Karel Van Eetvelt als potentieel CD&V-minister. Want ook dat wordt op dezelfde fluistertoon verteld.
Ondanks de bestaande verschillen is er dus niemand die meer lijkt op een gemiddelde CD&V’er dan een gemiddelde N-VA’er, en omgekeerd. De eerste zal wat compromisbereider zijn, de anderen wat principiëler, en allebei vinden ze zich daarom dapperder dan de ander.
Vandaar ook dat er geen CD&V’er is die feller op N-VA inhakt dan Eric Van Rompuy. De jongste Van Rompuy is nochtans cultureel-conservatief (hij riep ooit op tot een Vlaamse Kulturkampf tegen het ‘nihilisme’ dat gepropageerd zou worden door bladen als Humo), uitgesproken Vlaamsgezind (hij was de man van de Gordel en van de eis om B-H-V te splitsen) en economisch centrumrechts tot rechts (als CVP-fractieleider in de Kamer was hij berucht om zijn harde uitvallen tegen de PS: dat die partij een coalitiepartner was, maakte hem niets uit.) En hij is bepaald geen rond de pot draaiende tjeef, maar iemand die het felle debat opzoekt. De logische conclusie is dus dat zelfs een über-CD&V’er als Eric Van Rompuy kan beantwoorden aan het ideale N-VA-profiel. Maar zeg hem dat vooral niet zelf.
DOOR WALTER PAULI
‘De relatie tussen CD&V en N-VA is er een van eeuwig aantrekken en afstoten. Al in 1936 werd er een kartelakkoord avant la lettre ondertekend.’
‘Dehaene hield de Vlaamse vleugel onder de knoet. Van den Brande drukte wellicht beter uit wat de meeste CVP’ers dachten.’