De Italiaanse Banco Ambrosiano ging in 1982 frauduleus failliet. In de tumultueuze zaak, gekruid met moord, corruptie en oplichting, bleken de maffia, vrijmetselaars en het Vaticaan hand in hand te gaan.

Op vrijdag 18 juni 1982 hangt er een dode aan een oranje touw onder de Londense Blackfriars-brug. Zestiger, grijs maatpak, paspoort op naam van Roberto Calvini. Bij de fouillering ter plaatse vinden verbaasde politieagenten in zijn zakken vier brillen, vijf kilo stenen en kiezels plus omgerekend 570.000 frank cash. Vier uur later is de dode geïdentificeerd: Roberto Calvi, hoofd van de Milanese Banco Ambrosiano.

Zelfmoord, zeggen forensische experts bij de eerste autopsie. Pas jaren en vier onderzoeken verder komen er barsten in de zelfmoordthesis. Calvi zou gewoon vermoord zijn, maar de onzekerheid over de opdrachtgevers blijft tot vandaag voortduren. De dood van Calvi betekent in 1982 wel het voorlopige orgelpunt van een van de grootste bankschandalen ooit. Een affaire waaraan vrijmetselaars en het Vaticaan, de maffia, coryfeeën uit de Italiaanse politiek en schimmige fascisten hun vingers zwaar verbrandden.

DE VETPOTTEN VAN DE PAUS

De wortels van het verhaal gaan terug tot in 1942. Dan richt paus Pius XII het Istituto per le Opere Religiose (IOR) op. Het Instituut voor Religieuze Werken moet vooral de fondsen beheren die voortkomen uit het fameuze Lateraans Verdrag. In 1929 sluit dictator Benito Mussolini een deal met het Vaticaan. Om de kerk uit het politieke leven te houden, heeft Il Duce veel over: erkenning van het katholicisme als staatsgodsdienst, soevereiniteit voor het Vaticaanse grondgebied en omgerekend zo’n kleine vier miljard frank (in geld van toen) als compensatie voor vroegere confiscaties van kerkelijke goederen.

Dat geld blijft lang ongebruikt liggen. Tot Pius XII in 1942 het IOR opricht en een geslepen bankier aan het hoofd van de instelling zet. Deze Bernardino Nogara speelt op de kleine lettertjes uit het verdrag: fiscale vrijstellingen op investeringen en geen controle door de Nationale Bank op operaties van de Banco Vaticano, alias het IOR. Nogara leidt de bank de wereld van de haute-finance binnen. Er komen allianties met huizen zoals het Crédit Suisse of de Chase Manhattan en wereldwijde investeringen in bedrijven. Begin jaren zestig moet de portefeuille van het IOR verschillende tientallen miljarden wegen.

Een van de partners van het Vaticaan bij al de financiële operaties is een kleine bank, de Banca Privata Finanziaria. Eigenaar: Michele Sindona, ex-smokkelaar, een Siciliaanse ritselaar die zich in Milaan ontpopt heeft tot respectabel zakenman. Zijn duister verleden noch zijn onmiskenbare maffiabanden staan zijn vriendschap met paus Paulus VI – de vroegere aartsbisschop van Milaan – in de weg.

Einde jaren zestig lekt uit dat het Vaticaan nogal onethisch heeft belegd: in ‘foute’ landen, maar ook in ‘foute’ bedrijven die condooms of de pil produceren, wat niet direct te rijmen valt met de kerkelijke leer over seksualiteit. Het debat daarover loopt uit de hand en opnieuw ontstaat een politieke discussie over de voorkeurbehandeling die het IOR krijgt. Opnieuw, want eerdere pogingen om de vetpotten van de paus aan een gewone fiscale behandeling en controle te onderwerpen – onder andere door de vermoorde, christen-democratische premier Aldo Moro – liepen op niks uit.

Dan komt Sindona met een plan om dit soort discussies voortaan te vermijden: breng alle fondsen van het Vaticaan in het buitenland onder. Het geld weghalen en onderbrengen, moet via offshorekanalen en financiële spitstechnologie gebeuren. De beheerders van het IOR reageren niet onthutst, maar enthousiast. Sindona wordt prompt opgenomen in de adviesraad van het IOR, waarin alleen uomini di fiducia zitting hebben. Deze mannen van vertrouwen vormen de echte bestuurders van de bank, want het Vaticaan zelf zit niet breed in de financieel experts.

ONS KENT ONS

Sindona (‘Zelfs God heeft geld nodig’) begint massaal geld van het IOR te exporteren. Naar offshorebedrijven, schimmige vennootschappen in bananenrepublieken en fiscale paradijzen. Hij houdt de miljardencarrousel niet alleen op toeren via zijn eigen kanalen want daar heb je tenslotte vrienden voor. Eentje van hen heet Roberto Calvi, het nummer één van Banco Ambrosiano, een degelijk huis van (katholiek) vertrouwen. Sindona werpt zich op als peetvader van Calvi en onder hun tweetjes mesten zij ogenschijnlijk het Vaticaan, hun banken, vrienden en zichzelf vet.

Bankwetten, beperkingen op wisseloperaties, externe controle, het blijkt voor hen niet te bestaan. Ze omzeilen wettelijke verplichtingen dankzij de fiscale en administratieve prerogatieven van het IOR. En als het moet: volstrekt illegale transacties kunnen even goed. Hun Vaticaanse broodheren laten de wonderbankiers betijen. Maar naast het Vaticaan kennen Sindona en Calvi nog andere interessante klanten. Bijvoorbeeld de maffia. Hele families, tot Amerikaanse clans toe, gebruiken de netwerken voor het massaal witwassen van hun inkomsten. En zo tollen de miljarden van de paus en de capi naast elkaar – dikwijls zelfs met elkaar, via dezelfde rekeningen en constructies – de wereld rond.

Het systeem kan alleen overeind blijven dankzij politieke rugdekking. En daar zorgt Licio Gelli voor. Het maatje van Sindona en Calvi is een vreemde vogel: zwarthemd onder Mussolini, officier van de SS, aan de verkeerde kant gevochten in Spanje, wapenhandelaar en financier van extreem-rechts in Italië (‘Wat is rechts? Is het een toeval dat alle bankkluizen naar rechts opendraaien?’ Gelli). Hij is bijvoorbeeld een van de bedenkers van Gladio, het geheime Europese netwerk dat vijfde colonnes op gang moet brengen als de Russen Europa onder de voet lopen. Gelli zit ook achter de levering van de fameuze Exocet-raketten aan Argentinië, dat de tuigen in de Falkland-oorlog gebruikt.

Maar Licio Gelli is vooral de baas van de vrijmetselaarsloge Propaganda Due (kort P2) waarvan hij ook afdelingen in Zuid-Amerika sticht. Hij brengt in de club de fine fleur van het Italiaanse establishment bij elkaar. Magistraten, politici en zakenlui (onder wie Silvio Berlusconi) laten zich door chantage, corruptie of eigen winstbejag tot lidmaatschap verleiden. In een sfeer van ons-kent-ons doen de heren niet alleen zaken. Later zal P2 namelijk gelinkt worden aan bom- en moordaanslagen om de staat te ondermijnen en een Duce-kloon aan de macht te brengen. P2 werkt als een staat in de staat, met eigen codes en wetten. Op eigengereide rechters en de actie Mani pulite is het dan nog twee decennia wachten.

Geld en macht houden het op zich bizarre trio van de katholieke bankier (Calvi), de maffioso (Sindona) en extreem-rechts (Gelli) bijeen. Het trio wordt zelfs een kwartet. In 1971 benoemt Paulus VI een volslagen outsider tot baas van het IOR: de Amerikaan Paul Marcinkus, voormalige reisplanner en bodyguard van de paus. Uit dat vorig leven dankt hij zijn bijnaam: de gorilla. Marcinkus heeft van bankzaken geen verstand maar leert snel en debiteert binnen de kortste keren de wijsheid dat je een kerk niet alleen op Ave Maria’s draaiend houdt.

DE DURE BORGTOCHT

Het viertal jongleert met de miljarden. De schema’s die zij gebruiken, zijn zo ingewikkeld – zo blijkt later – dat zij er zelf soms de draad bij verliezen. Maar niemand let erop. Zo lang hun klanten – Vaticaan, maffia en P2-leden – goed bediend blijven: niks aan de hand. In 1974 overspeelt Sindona echter zijn hand. Als eigenaar van de Amerikaanse Franklin National Bank mispakt hij zich zwaar aan valutaspeculaties. Bijna tegelijkertijd verliest de Banca Privata enorme bedragen met futures die gericht zijn tegen de Italiaanse lire. De Italiaanse bank zal de klap nooit meer te boven komen.

In beide gevallen wendt Sindona zich te elfder ure tot Roberto Calvi om de putten te dempen. Calvi en zijn Banco Ambrosiano laten Sindona in de steek en weigeren geld op te hoesten om de twee financiële instellingen te redden. Ook het Vaticaan laat de bankier vallen als een baksteen. Marcinkus beweert doodleuk geen Sindona te kennen. Verliezen van het Vaticaan met beurs- en valutaspeculaties? Niks mee te maken. In werkelijkheid verspeelt het IOR in de Privata-affaire naar schatting 1,2 miljard frank. En als even later de Franklin National over kop gaat, moet Marcinkus liefst 10,5 miljard frank aan verliezen doorslikken.

Terwijl de Amerikaanse autoriteiten op de voortvluchtige Sindona jagen, probeert Calvi de winkel van zijn leermeester over te nemen. In 1976 heeft hij de brokken enigszins gelijmd. Calvi zweert onder andere bij een systeem dat Sindona hem heeft geleerd. Aandelen van de Banco Ambrosiano of dochters verlapt hij hoog boven beurskoers of echte waarde, aan bedrijven op de achtergrond. Bij elke operatie stijgen de Ambrosiano-effecten in waarde. Goed voor de bank, maar ook voor de eigenaars van het papier. Die kunnen voor de soms tot 15 keer overgewaardeerde aandelen massa’s kredieten krijgen. Dat geld vertrekt dan weer naar alle richtingen: als belegging in serieuze ondernemingen of smeergeld.

Maar Calvi begaat de fout Sindona nog eens te verraden. De Amerikaanse politie pakt Sindona op en die krijgt meteen 65 aanklachten onder zijn neus: van oplichting over bedrieglijke bankbreuk tot fraude. Als een rechtbank beslist om de verdachte op borgtocht vrij te laten, vraagt hij Calvi dat geld even voor te schieten. Calvi weigert.

De baas van de Ambrosiano lijkt op dat ogenblik, einde jaren zeventig, op het hoogtepunt van zijn macht. Hij controleert een onwaarschijnlijk kluwen met binnenkomende geldstromen die nooit opdrogen. Politiek zit hij gebeiteld want Gelli regeert (bijna) Italië. Die mobiliseert P2 bijvoorbeeld tegen een regering gesteund door de communisten. Hij laat een waterdrager, de christen-democraat Giulio Andreotti, de coalitie in enkele dagen tijd onderuit halen. Leden van Gelli’s kongsi blijken betrokken bij aanslagen, zoals de bom in het station van Bologna waar 85 doden vallen. Dit is de periode waarin dictators zoals Anastasio Somoza – en later de Nicaraguaanse contra’s – of Lech Walesa’s vakbeweging Solidariteit in de Italiaanse fondsen zwemmen. Die financiering blijkt heel dikwijls via de kanalen van de Banco Ambrosiano en de netwerken van Gelli – die overigens altijd pronkt met zijn CIA-relaties – te lopen.

BRIEVEN VOOR DE VRIENDEN

Even lijkt de machine te gaan stokken. Na de dood van Paulus VI doet Johannes Paulus I zijn intrede in het Vaticaan. Hij wil meteen de stal van het IOR laten uitmesten. Dat komt er niet van. Johannes Paulus ligt amper een maand later dood op zijn bed en zijn opvolger, de Pool Karol Wojtyla, bevestigt de IOR-baas gewoon in zijn functie. Loos alarm, dus.

Maar toch komt er meer en meer zand in het raderwerk. Enige tijd na de weigering van Calvi om Sindona’s borgtocht af te dokken, beginnen allerhande details uit te lekken over deals van Banco Ambrosiano, het IOR en andere partners. Dat gebeurt zowel in Amerikaanse als Italiaanse media, maar ook gewoon op straat. ’s Nachts plakken onbekenden in Milaan vlugschriften tegen muren met pittige verhalen over Calvi’s handel en wandel die meestal nog blijken te kloppen ook. Enkele van Calvi’s offshorecircuits worden halsoverkop begraven. Een parlementaire onderzoekscommissie begint in Rome de netwerken van Sindona bloot te leggen.

De druk op Calvi neemt toe naarmate de berg onthullingen groeit. Er gaan verhalen over totaal verkeerde investeringen en speculaties, over leningen die niet terugbetaald geraken, maffiageld dat verdwenen zou zijn. Roberto Calvi roept daarop de hulp in van twee vrienden. De eerste: Flavio Carboni, een capo die de boodschap verspreidt dat wie Calvi raakt, hem raakt. En zo kogelt een maffioso een lid van de raad van bestuur van de Banco Ambrosiano gewoon op straat neer.

Vriend nummer twee: aartsbisschop Marcinkus. Die bezorgt Calvi zogenaamde patronagebrieven. Het IOR erkent daarin dat het samen met de Banco Ambrosiano een aantal in moeilijkheden en in opspraak geraakte bedrijven bezit en stelt zich borg voor al hun schulden. De belaagde Calvi meldt daarna iedereen dat er niks aan de hand is. Achter alles wat de bank doet, staat het Vaticaan en daarachter de paus zelf. De brieven lijken vreemd want in hetzelfde jaar veroordeelt een Romeinse rechtbank Calvi wegens illegale valutahandel. Hij blijft echter op post, ook omdat heel politiek Italië – de socialistische premier Bettino Craxi op kop – Calvi bij wijze van spreken de communie geeft.

Maar als de patronagebrieven aflopen, krijgen Calvi en zijn bank het moeilijker. Hij doet nog eens een beroep op Marcinkus, maar die houdt zich nu gedeisd. Schrijfsels naar de paus, waarin de bankier duidelijk te verstaan geeft dat bij een mogelijk debacle van zijn bank ook het IOR en het Vaticaan in de wind zullen staan, blijven onbeantwoord. IOR-baas Marcinkus krijgt het benauwd. Een van de partijen die de Banco Ambrosiano met alles wat daar rond hangt graag wil overnemen, is namelijk Opus Dei. Als het ooit zover komt, kan Marcinkus het wel schudden als de grote pief van het IOR.

DE KGB KRIJGT KLAPPEN

In juni 1982 is de situatie hopeloos. De Banco Ambrosiano Andino, een Peruaanse dochter, kan haar schulden niet meer betalen en eist een achterstallige lening aan het moederbedrijf op. De raad van bestuur van de Milanese bank zet Roberto Calvi op non-actief. Zijn secretaresse springt door het raam en belandt dood op de straatstenen. Calvi zelf vlucht ’s anderendaags met zijn maffiamaat Flavio Carboni naar Londen. Het valse paspoort krijgt hij van een ander maffiakopstuk, drugshandelaar Giulio Lena. Terwijl Carboni naar eigen zeggen op zoek gaat naar een deftig onderkomen – de flat in Chelsea waar de twee belanden, lijkt de bankier maar niks – trekt Roberto Calvi de stad in. Hij wandelt zijn dood tegemoet.

Twee maanden later gaat de Banco Ambrosiano over de kop. De ramp is zo groot dat heel het Italiaanse financiewezen op de helling staat. De regering vindt na veel soebatten en nog meer financiële beloften zeven banken bereid om de puinhoop op te ruimen. Het Vaticaan, dat zich in een slachtofferrol wringt, schiet er omgerekend ruim 52 miljard frank bij in. Ook Belgische banken zoals de ASLK, de Generale en de Bank Brussel Lambert scheuren hun broek. Van de hardste klappen krijgt de Kredietbank, notoir aandeelhouder van de Banco Ambrosiano.

Netwerken van corruptie, chantage, occulte financiering en gewone oplichting komen boven. Politieke kopstukken sneuvelen. Andreotti krijgt een proces wegens maffiabanden en corruptie. Zijn collega Craxi wacht daar niet op en vlucht naar Tunesië. Paul Marcinkus moet jarenlang asiel zoeken in het Vaticaan dat hem niet aan Italië wil uitleveren. Tot de havanna-roker op een vlucht naar de Verenigde Staten wordt gezet om van zijn pensioen te genieten. Als het stof rond de hele zaak enigszins gaat liggen, blijkt bijna 50 miljard frank in rook opgegaan in de onontwarbare Ambrosiano-chaos.

Tot diep in de jaren negentig krijgt de zaak allerhande uitlopers. Zoals in 1993 als Giulio Lena, Flavio Carboni en de Tsjechische bisschop Pavel Hnilica veroordeeld worden wegens oplichting en heling. Carboni, letterlijk Calvi’s laatste toeverlaat, blijkt op mysterieuze manier in het bezit geraakt van een aktetas die de bankier in Londen bij zich had. Daarin zitten voor het Vaticaan compromitterende stukken. Carboni biedt ze aan het Vaticaan aan en krijgt via bemiddeling van Lena 128 miljoen frank los van curielid Hnilica. Als de zaak uitlekt, spelen de opvolgers van Marcinkus en hun broodheren opnieuw de vermoorde onschuld. Net zoals Marcinkus zelf. Hij weigert voortaan nog met één woord over de zaak te reppen want: ‘Ik moet mij alleen voor God verantwoorden.’ Die twee hebben elkaar heel wat te vertellen.

Dit was het laatste verhaal in onze zomerserie over schandalen in de twintigste eeuw.

Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content