Ooit trokken ze met paard en houten kar door het land. Om te leuren met oud ijzer. En riep iedereen: ‘Daar zijn de brakkenmannen.’ Vandaag staan ze stil en volgen ze cursussen mediatraining. Samen met de grote politici en de bedrijfsleiders van dit land. Hier zijn de nieuwe woonwagenbewoners.
‘Bereid het interview voor. Praat met die journalist over vandaag. Hij zal vragen naar anekdotes van vroeger- zoals hij altijd doet. Hij zal ze opschrijven. Zijn lezers zullen ze lezen, wat meewarig glimlachen misschien. En de bladzijde omslaan.
Zeg tegen die journalist: “Mijnheer de journalist, vroeger, dat is allang voorbij. Daar praten wij niet meer over. Wij praten over nu. Over feiten. En als u wil: we hebben ook nog cijfers.” ‘
E r stonden de laatste weken een paar kleine berichten in de krant. Op de regiopagina van Gazet van Antwerpen, editie Waas: ‘Bewoners De Klinge verzetten zich tegen woonwagenpark.’ En op de regiopagina’s van Het Laatste Nieuws, editie Waas. ‘Woonwagens niet meer welkom in ’t Congoken’.
… ’t Congoken. Er bestaan niet veel legendarische pleinen in België, maar ’t Congoken in Beveren is er zeker één van. Omdat het plein wat op de brousse leek. Het begrip ‘ruimtelijke ordening’ er nog niet uitgevonden was. Het leven er altijd morsig en wild was. Maar vooral omdat de jongens er altijd voetbalden. De hele nacht door, vaak. Tussendoor schepten ze tegen elkaar op: dat ze ooit ’t Congoken zouden verlaten. Om wereldvoetballer te worden.
De broers Pfaff maakten er ook ooit veel lawaai. ’t Congoken, dat was de plaats waar Jean-Marie zijn eerste strafschop stopte (getrapt door zijn broer François). Een paar honderd meter verderop, in de Bijlstraat, stond de houten woonwagen van vader en moeder Pfaff. Tapijtleurders.
Toen vader Pfaff in 1965 stierf, reden er honderden van die houten wagens door het centrum van Beveren. ‘De Lange is dood’, zeiden ze in Beveren. ‘De brakkenmannen zijn in rouw.’
Pfaff praat in interviews allang niet meer over zijn woonwagenverleden. Eén anekdote vertelde hij vroeger soms wel. Over Dikke Ronny. Die op ’t Congoken op zijn smoel gemept had en had geroepen: ‘Jean, ge zijt een brakkenman, en ge zult altijd een brakkenman blijven.’
In zijn autobiografie Ik, Jean-Marie uit 1986 schrijft hij: ‘De meeste Belgen hebben een totaal verkeerd beeld van woonwagenbewoners. Vergelijk het met de grote sterren, die in een boot willen gaan wonen.’
Eén ding moet je Pfaff nageven: hij kan het uitleggen. En dat is geen toeval. Het zit in het bloed. Pfaff is een Voyageur, zoals de meeste woonwagenbewoners. Het zijn Belgen die honger en kou hadden in de 19e eeuw. En uit noodzaak gingen rondtrekken. Eerst te voet, later met paard en houten wagens. Onderweg leurden ze om den brode met oud ijzer. Lapten ketels op. Vijlden messen. Of zochten, na de oorlog, naar lijken. Om beenderen te verzamelen, die ze aan de zeepindustrie konden verkopen. Ze moesten het wel kunnen uitleggen.
Intussen zijn de woonwagenbewoners in 2007 aangekomen. Ze zijn nog met een stuk of achtduizend. Maar van het romantische beeld van ‘de rondtrekkende woonwagenbewoner’ klopt niets meer. Ze leuren en trekken allang niet meer. Dat heeft sinds de uitvinding van de kringloopwinkel ook weinig zin.
Alleen in de zomer rijden ze soms nog, als de zon schijnt. For old times’ sake, weet u wel .
De rest van het jaar staan ze stil. Maar veel plaats is daar niet voor: er zijn 426 vaste standplaatsen voor 841 woonwagengezinnen. Minister Marino Keulen belooft dat hij plaats zal maken. Maar dat hangt, zegt hij, ook af van de gemeentebesturen. En die…
Een mens wordt daar ambetant van op den duur. Van die beloftes, van al dat wachten.
Dat vindt ook pater Bob. Hij is al eeuwen de pater van de woonwagenbewoners. 75 is hij, maar nog elke dag op de baan. Om bij ‘zijn mensen’ te zijn. ‘Vooral in West-Vlaanderen is de situatie dramatisch’, zegt hij. ‘Geen enkel gemeentebestuur wil daar een terrein met woonwagenbewoners in hun dorp. De Voyageurs moeten noodgedwongen in huizen gaan wonen, kunnen dat niet betalen, raken het niet gewoon… Het resultaat: veel armoede, veel emotionele drama’s.’
Pater Bob heeft ‘een stoute brief’ naar ‘alle hoge mannen van dit land’ gestuurd. ‘Ze nemen daar allemaal beslissingen achter hun bureaus,’ zegt hij, ‘maar ze hebben nog nooit een woonwagenpark van dichtbij gezien. Allez, vorig jaar beslisten ze om al hun geld te spenderen aan terreinen voor doortrekkers. Terwijl het overgrote deel van de woonwagenbewoners al jaren stilstaat. Onvoorstelbaar. Niemand kent ze, dat is het grote probleem. Ik herinner me nog heel goed mijn eerste bedevaart. We waren nog niet weg of de politie stond er al met honden. “Pater, er zijn duidelijke aanwijzingen dat de woonwagenbewoners verantwoordelijk zijn voor een paar diefstallen”, zei de commissaris. De honden maar snuffelen, maar ze vonden niets. Een paar uur later: weer controle. Pure intimidatie. Ik was woest. Riep tegen de commissaris: “Ik denk dat gij onder ezels rekruteert. ” Hij zei: “Pater, als ge niet oplet, steken we u in de bak. ” “Awel ja, doe dat. Ik ken Siegfried Bracke. Iedereen zal ’t weten. ” Mijn mensen zagen dat allemaal. De tamtam deed de rest. In heel het land wisten alle woonwagenbewoners op slag wie pater Bob was.’ (lachje)
‘Maar ik wist ook wie zij waren. Ze hebben een enorm sterke verbondenheid met elkaar. Waag het niet om iets slechts te zeggen over iemand van de groep. Eigenlijk is dat nogal wiedes. Als je altijd met uitsluiting geconfronteerd wordt, met mensen die zeggen “je bent niets”, ontwikkel je vanzelf een groepsgevoel. “Wij zijn wél iets. ” Dat is zelfs te merken in hun taal. Als Voyageurs over ons, burgers, spreken, hebben ze het over “kaffers”. Of over “boeren”. Ik kom al twintig jaar elke dag bij hen over de vloer, maar ik ben nog altijd een boer. En soms een kaffer.’
Hij lacht. Zegt dat hij veel bewondering heeft voor zijn mensen. Omdat ze, ondanks alles, blijven zweren bij hun tradities. Bij hun groepsgevoel, bij hun woonwagen. Natuurlijk: pater Bob weet ook dat aan alles vroeg of laat een eind komt. Maar zij stellen dat moment vooralsnog met veel overtuiging en talent uit. ‘Ze wonen vlak bij de natuur. Dat scheelt’, zegt pater Bob. ‘Alsof ze de tijd ruiken… Ga maar kijken.’
Doen we. In Genk. Op een grasveld in de Stuifzandstraat staan een paar woonwagens. In een van die woonwagens zitten Sandra, Carina en Julia. Drie hartelijke woonwagenbewoonsters met het hart op de tong. Ze hebben koeken en speculaas gekocht. ‘Hebt ge geen honger?’ vraagt Sandra. Ze woont hier illegaal, bij gebrek aan plaats. ‘Op elk moment kan ik verjaagd worden.’
Sandra kende het terrein op de Stuifzandstraat nog vroeger. Heeft er nog even stilgestaan, toen ze nog trokken. Toen was het al geen paradijs en nu nog niet. Stromend water is er niet, riolering ook niet. ‘Ik haal water uit de ton’, zegt ze. ‘Zo’n grote blauwe ton waar de koeien normaal uit drinken. Als je ’t water kookt, verdwijnen de algen.’
Dat went wel, zo’n pot water die altijd op het vuur staat. Zoals alles went. Behalve één ding: in een huis gaan wonen. Ze hebben het alle drie geprobeerd. Maar ze misten te veel. De mensen die voortdurend binnen en buiten liepen. Het geluid van regendruppels die tikten op het dak van de woonwagen…
‘Het probleem’, zegt Carina, ‘is dat wij nooit voor onze rechten opkomen. Nooit op tafel kloppen.’
Een keer hebben ze dat wel gedaan: op 17 april 2004. Die dag kwamen alle Limburgse woonwagenbewoners op straat. Met grote spandoeken: ‘Wij zijn woonwagenbewoners en willen in een woonwagen blijven wonen.’
‘Het was de eerste dag dat de politie ons begeleidde’, lacht Carina. Het was vooral de dag dat de toekomst kleur beloofde, dat er weer hoop was. Maar 17 april 2004, dat is alweer lang voorbij. In het beste geval nog een mooie herinnering. Intussen zijn ze weer zoveel ouder, wijzer en moedelozer.
De woonwagenwerkster van de vzw Vroem zei: ‘Jullie hebben wel iets bereikt. In een paar dorpen zijn een paar extra staanplaatsen bijgekomen.’
‘Een paar…’ antwoordden ze. Maar in hun ogen was vooral teleurstelling te lezen. Ze hadden ook de petities van de mensen uit die dorpen gezien. Met als titel: ‘Een woonwagenpark kunnen we in ons dorp missen als de pest.’
Ze hadden de kranten gelezen. De grauwe foto’s die bij hun artikels stonden.
De woonwagenwerkster zei: ‘Ga zelf praten met de journalisten. Met de gemeentebesturen. Met de mensen. Vertel wie jullie zijn.’
Ze hebben nu alle drie een cursus mediatraining gevolgd – zoals alle grote politici en bedrijfsleiders van het land. 850 euro voor drie halve dagen. ‘Ze moeten ons niet meer vragen naar die anekdotes van vroeger’, zegt Carina. ‘Vroeger, dat is voorbij. Alleen vandaag telt. De feiten. De cijfers.’
Pater Bob had gelijk: die woonwagenbewoners ruiken de tijd. Trouwens: ook de pater gaat volgende maand mediatraining volgen. ‘Kon u mij nu eigenlijk geen maand later interviewen?’ vraagt hij lachend.
Toch maar eens naar hun mediatrainer gebeld, Marcel Cools van Creatieve Pers. ‘Natuurlijk zijn woonwagenbewoners heel andere mensen dan toppolitici’, zegt hij. ‘Maar in essentie leren ze bij mij hetzelfde: hun externe communicatie stroomlijnen. Nadenken over wat hun kernboodschap is en hoe ze die het best kunnen verwoorden. Het probleem van de woonwagenbewoners is dat de buitenwereld niet staat niet te springen om hen plaats te geven. Dat komt omdat die buitenwereld nog vaak in stereotypen over hen denkt.’
En wat zijn die stereotypen dan? ‘O, maar die ga ik niet herhalen’, lacht Cools. ‘Ik ken die, u kent die en uw lezers ook. Een cursus mediatraining kan daar an sich weinig aan verhelpen. Maar als de woonwagenbewoners hun externe communicatie verstandig aanpakken, kunnen ze wel een aanvullend beeld creëren. Kijk, het zijn volksmensen. Ze zijn gewend om nogal emotioneel te communiceren. Ze geven al snel antwoorden waarmee ze het stereotiepe beeld dat de buitenwereld over hen heeft, nog versterken. De buitenwereld zegt dan al snel: “Kijk, daar heb je ze weer. “‘
‘In de cursus mediatraining leren ze dat ze tijdens een interview hun emoties in bedwang moeten houden. Dat ze zakelijke antwoorden moeten geven, die op feiten en cijfers gestoeld zijn. Bijvoorbeeld: de Vlaamse regering heeft in 2001 een wet goedgekeurd die een woonwagen erkent als ‘een normale woonvorm’. Dat is een feit waar ze tijdens een interview naar kunnen verwijzen. Zij zijn dat natuurlijk niet gewend. Nog zoiets: als ze een interview geven in groep, mogen ze elkaar niet tegenspreken. Of onderling beginnen te discussiëren.’
Woonwagenbewoners zijn over het algemeen nogal emotionele mensen. Moeten ze zichzelf dan verloochenen tijdens een interview? ‘Helemaal niet’, zegt Cools. ‘Er bestaan ook heel emotionele politici en bedrijfsleiders, daar is absoluut niets mis mee. Maar tijdens een interview moet je wel je doel voor ogen houden. Pas op, emotie tijdens een interview kan zeker, maar dan wel op de gepaste momenten. Stel: er doen zich calamiteiten voor in een bedrijf. Een bedrijfsleider die dan alleen zakelijke antwoorden geeft, komt over als een koele kikker. Dat is ook niet goed, natuurlijk.’
Toch blijft het een merkwaardige evolutie. Vroeger trokken minderheden de straat op om op te komen voor hun rechten. Nu volgen ze een cursus mediatraining. ‘Door een betoging bestaat de kans dat je alleen het stereotype accentueert’, zegt Cools. ‘Trouwens: wat voor woonwagenbewoners geldt, geldt in principe ook voor andere minderheden. Ze hebben allemaal te kampen met stereotypen. Door gestroomlijnde communicatie kunnen ze een aanvullend en dus vollediger beeld creëren. Maar dat gaat niet zomaar, dat is een proces van jaren. Maar een interview goed voorbereiden, is een eerste stap in de goede richting.’
Terug naar de wereld (die veel te klein is). In Deurne, net achter de parking van de Makro, staan 50 woonwagens opeengepakt. Niet alleen van Voyageurs, maar ook van Manoesjen. De tweede grootste groep woonwagenbewoners in België: ze komen uit India maar zijn al 700 jaar hier. Spreken Nederlands. En Manoesj, onder vrienden. Maar vandaag vooral niets. ‘Nee, ik praat niet met u’, zegt iemand. ‘En ik wil zeker niet op de foto staan.’ Er schort nog wat aan hun externe communicatie.
‘Veel van die mensen zijn zelfstandige. Of werken in ’t fabriek’, legt woonwagenbewoonster Godelieve uit. ‘Daar weten ze niet dat ze in een woonwagenpark wonen. Ze zijn bang om hun werk te verliezen. Woonwagenbewoners krijgen direct een stempel. Letterlijk zelfs.’
Ze toont haar paspoort. Bij adres staat: ‘WP, 2100 Deurne.’ Overal waar ik kom, vragen ze: WP, wat is dat? Dan moet ik zeggen: woonwagenpark. Zo vernederend. Pas op, ik ben heel trots dat ik in een woonwagen woon, maar… Op het paspoort van iemand die in een sociale woonwijk woont, staat toch ook niet SW?’
Godelieve weet alles van stempels. Ze is eigenlijk een burgermeisje. Toen ze 33 jaar geleden haar man ontmoette, had ze nog nooit met een woonwagenbewoner gesproken. ‘Bij ons in de straat woonde een brakkenman. Maar daar moest ik van ons vader in een wijde boog omheen fietsen.’
Tot ze naar de bioscoop ging, en een jongen haar vroeg: ‘Mevrouw, die plaats naast u, is die bezet?’
‘Van het een kwam het ander. We waren drie maanden samen toen hij plots zei: “Ik moet u iets opbiechten. Ik ben eigenlijk woonwagenbewoner. ” Ik haalde mijn schouders op: “Als het dat maar is. ” “En,” vroeg hij, “wil jij in een woonwagen wonen?” “Nooit van mijn leven!” riep ik. Drie weken later woonde ik een woonwagen (lacht). Ik werd heel hartelijk onthaald. Het eerste wat ze zeiden, was: “Gij zijt een boerin. ” Ik riep: “Ik ben géén boerin. ” Tot ik doorhad dat ze alle burgers boeren noemen.’ (lacht)
Maar niet iedereen kon even hard lachen. De vader van Godelieve zei: ‘Gij zijt mijn dochter niet meer. Gij zijt een zigeunerin.’ En sprak 22 jaar niet meer met haar.
‘Het is onvoorstelbaar hoe de buitenwereld plots over je gaat denken. Alleen maar omdat je in een woonwagen woont. Een tijd geleden waren we onze bouvier kwijt. Ik ging hem zoeken, zag twee mensen lopen op de parking van de Makro. “Hebben jullie toevallig mijn bouvier gezien?” vroeg ik hen. ” Zijde ‘m kwijt, madammeke? Maakt u geen illusies: die zijde voor altijd kwijt”. Ze wezen naar mijn woonwagen. “Daar woont een hoop zigeuners, en die verkopen die honden. ” (zucht) Ik wou nog vragen: “En wat denken jullie nog zoal van die zigeuners?”‘ Maar het begon te regenen. Het water gutste neer. De mannen liepen weg. Dat moment besloot Godelieve om mediatraining te gaan volgen.
Zijn we niets vergeten? O ja, alles, zoals steeds. En de cijfers.
Maar eerst nog een anekdote, om het af te leren. Ze komt van pater Bob. Over een vrouw van 34. Op haar 15e was ze voor het eerst moeder geworden. ‘Zoals zo veel woonwagenbewoonsters’, zegt hij. ‘In een woonwagen heb je geen puberteit. Ze worden direct volwassen. Bij die vrouw was dat zeker het geval: ze had intussen een kind verloren. En haar man, een paar maand geleden in een verkeersongeval.
‘Vind ge dat nu niet erg dat ge zo vroeg moeder geworden zijt?’ vroeg pater Bob haar.
‘Maar nee, pater’, lachte ze. ‘Ik ga nu dansen met mijn jeugd.’
‘Ik ben blij te zien dat het beter gaat met u’, zei pater Bob.
‘Ik ben hem al vergeten.’
‘Over uw Philipke waart ge minder snel heen, hè’.
Plots schoten haar ogen vol. ‘Oei, dat had ik niet mogen zeggen’, dacht Bob.
Ze zweeg even en antwoordde: ‘Pater, nu moet ge eens goed luisteren: mijn man heb ik geen negen maanden in mijn buik gehad.’
Die ene zin, meent pater Bob, zegt alles. ‘Een man is vervangbaar, maar familie nooit. Eens woonwagenbewoner, altijd woonwagenbewoner.’
Dat zei Dikke Ronny ook.
‘Wie?’ vraagt pater Bob.
Valavond, in ’t Congoken. Het licht van de straatlantaarns floept aan. Een paar jongens knopen hun veters. En stampen tegen een bal. Ze roepen, maken lawaai. Maar ’t Congoken is ’t Congoken niet meer. Het plein lijkt niet meer op Congo, op de brousse. Er ligt vandaag beton over het gras en het verleden. ’t Echte Congoken bestaat alleen nog in de hoofden en de harten van een paar oude mensen.
Net zoals die woonwagen in de Bijlstraat. Er komen daar huizen. Veel huizen – mensen hebben nood aan huizen. En aan een straat. Naar het schijnt heeft die zelfs al een naam: de Jean-Marie Pfaffstraat. Straks zal ze ongetwijfeld met veel camera’s, linten en champagne ingehuldigd worden. Door mensen die mediatraining gevolgd hebben.
Vroeger, dat is allang voorbij. Zelfs de brakkenmannen van Beveren wonen vandaag in een huis. ‘Maar’, zegt François Pfaff (hij die die eerste strafschop miste), ‘ik zal altijd een woonwagenbewoner blijven. Ik ben heel trots op mijn afkomst. En dat geldt voor al mijn broers en zussen. Behalve voor ene. Hij praat in de media nooit meer over zijn afkomst, dat hij van een minderheid komt. En dat is geen toeval. Hij trapt tegen de konten van negers uit Barbados. Maakt iedereen wijs dat bompa Pfaff eigenlijk Edilberth Seth heette. En staat toe dat zijn dochters in lange zwarte gewaden show verkopen in de kerk van Brasschaat. Vraag het aan elke woonwagenbewoner. Ze zullen zeggen: “Dat zouden die van ons niet doen. Nooit, mijnheer. ” Ons vader en ons moeder draaien zich om in hun graf. En als het waar is wat ze zeggen, dat daar boven echt iets bestaat, dan verzeker ik u: de eerste die hij daar zal tegenkomen, zal niet Edilberth Seth zijn. Maar wel Honoré Pfaff. Hij zal kwaad zijn. En als de Lange kwaad is, dan moet ge opletten. Ge moogt het grootste gezicht hebben van de wereld, ons vader heeft een hand dat nog veel groter is.’
Gevloek, plots. De jongens van ’t Congoken missen een strafschop. Er zat een hand tussen. Het blijft 0-0.
WWW.VROEMVZW.BE
DOOR STIJN TORMANS / FOTO’S: SASKIA VANDERSTICHELE