Marnix Verplancke

De Iers-Amerikaanse schrijver Frank McCourt over zijn bestseller “De nieuwe wereld”: “a great fuckin’ book”.

Wanneer Sarah Fergusson – Fergie voor de royalty watchers – in een vliegtuig springt om je voor de Amerikaanse tv-zender NBC te interviewen weet je dat je het als schrijver ver geschopt hebt. De ex-prinses legt haar oor immers niet zomaar te luisteren bij iedere Tom, Dick en Harry. O nee, daar moet je minstens Frank voor heten, Frank McCourt.

Toen McCourt op 30 november 1995 – niet toevallig de geboortedag van satiricus Jonathan Swift – het manuscript van Angela’s Ashes op de uitgeverij afleverde, was hij nog een onbekende gepensioneerde leraar Engels, van geboorte Amerikaan, maar verwekt door Ierse ouders en opgegroeid in dit kille, armoedige Europese land. “Ik wou altijd al schrijven,” verduidelijkt McCourt, “ook al wist ik niet waarover. Als kind schreef ik toneelstukken die dan door mijn broers opgevoerd werden. Toen ik ouder werd schreef ik allerhande zaken, tot ik me realiseerde dat ik het verhaal van mijn leven moest neerschrijven: van mijn familie en de mensen rondom hen in de achterbuurten van Limerick. Ik wou het gezicht van de armoede tonen.”

Het boek sloeg in als een bom en werd bekroond met de Pulitzer-prijs. McCourt wist niet waar hij het had: “Als je mijn levensverhaal in een boek las of in een film zag, zou je het afdoen als romantische onzin. Een gepensioneerde leraar die een boek schrijft over zijn kinderjaren, het opstuurt naar een uitgeverij en boem!, het wordt een bestseller: wereldwijd 5 miljoen verkochte exemplaren en vertaald in 26 talen. You’re fuckin’ crazy had iedereen gezegd als ik dit vier jaar geleden voorspeld had. En waarschijnlijk had ik zelf net zo gereageerd.”

Voor de aandachtige lezer bevatte De as van mijn moeder, zoals het boek in het Nederlands heette, een groot mysterie: ook al was moeder Angela prominent in de roman aanwezig, haar as kwam er niet in ter sprake. Meer zelfs, op de slotpagina’s bleek ze meer dan springlevend. Angela’s Ashes was dan ook maar een eerste deel van het levensverhaal van McCourt. Het is pas in het vervolg erop, ‘Tis, vertaald als De nieuwe wereld, dat moeder sterft en verast wordt.

ZONDE EN SCHULD

In het nieuwe boek neemt McCourt de draad weer op waar hij hem vier jaar geleden achtergelaten had: bij zijn vertrek uit Ierland. De bestemming is New York, een stad van vele mogelijkheden, maar ook een stad waar alles anders blijkt: Frank neemt voor het eerst van zijn leven een douche en droogt zich vervolgens af met het badmatje.

“Ik wist gewoonweg niets toen ik de haven van New York binnenvoer. Ik wist niets over eten. Ik kon je het verschil niet zeggen tussen rund-, varkens- of lamsvlees. Ik wist wel wat een appel was, en ik had ook wel eens een sinaasappel gezien, maar je moest me niet vragen wat een kiwi was, en hetzelfde gold voor asperges en artisjokken.

Ik moest dat allemaal leren. In Limerick viel er niets te leren. We waren arm en we werden dom gehouden door de Kerk. Zonde en schuld domineerden ons leven. De priesters hielden zich ver weg van de armen. Ze droegen de mis op, gingen terug naar de pastorie en aten een rijkelijk met wijn overspoelde lunch. En als de zon scheen, maakten ze wel eens een ritje met hun auto. Ze hadden een goed leven. Alleen als er iemand op sterven lag, vertoonden ze zich in de armenwijken, om het laatste oliesel toe te dienen. Wij vonden dat vanzelfsprekend, en met die mentaliteit vertrok ik naar de Verenigde Staten.”

Op zijn heel eigen, grappige, soms ook emotioneel geladen, maar steeds enorm gedreven manier verhaalt McCourt in het boek hoe hij het in Amerika gemaakt heeft: van twaalf stielen en dertien ongelukken tot leraar aan een van de meest prestigieuze high schools van het land. Een Disneyversie van de American Dream, zo lijkt het soms. “Zeker, ik ben de American Dream, zelfs meer dan dat. Toen ik leraar werd, was de droom werkelijkheid geworden. Al het overige, het boek en het succes, was een ongelofelijk surplus. Maar die droom heeft ook zo zijn nadelen. In Amerika draait alles om geld en uiterlijk vertoon. Je mag nog zo’n goed kunstenaar zijn, als je je schilderijen niet verkocht krijgt, ben je niemand. Er is alleen bewondering voor schrijvers, atleten en acteurs als ze geld scheppen. Kijk naar Julia Roberts. Ze maakt een nieuwe film en krijgt daar 50 miljoen dollar voor. In de ogen van de Amerikanen is zij daardoor een goeie actrice.”

Zelf blijft McCourt heel koel bij het succes van zijn boeken, Fergie’s interview incluis. Dat hij op straat herkend wordt door gewone mensen vindt hij interessanter dan een resem positieve kritieken in kranten en tijdschriften: “Ik heb les gegeven aan anderstaligen die Engels wilden leren. Daar heb ik ingezien hoe belangrijk het is duidelijk en eenvoudig te spreken. Misschien is dat ook in mijn boeken gekropen. Ik krijg vaak de opmerking van mensen dat het hun eerste boek is dat ze gelezen hebben. Dat geeft enorm veel voldoening. Onlangs liep ik in New York over straat en er passeerden twee Ierse bouwvakkers met een zak cement op hun rug. Ze herkenden me en konden niet zwijgen over mijn great fuckin’ book en dat ik er zo nog maar eentje moest schrijven. Ik hou daarvan. Het is natuurlijk ook leuk om positieve recensies te krijgen, maar als schrijver leer je daar niets van. Als een criticus lovend is, vind je hem een intelligent persoon, is hij negatief, dan twijfel je aan zijn verstand.”

Op uw paspoort staat dat u Amerikaan bent, maar u spreekt en schrijft heel Iers. Wat bent u nu eigenlijk?

Frank McCourt: Een New Yorker, en dat ben ik paradoxaal genoeg geworden toen ik mijn legerdienst deed in Duitsland. Voor het eerst ontmoette ik daar alle soorten Amerikanen: Italianen, Portoricanen, Mexicanen, Polen. Ze kwamen zowel van de Oost- als van de Westkust, uit het diepe zuiden en het hoge noorden. Tot dan toe had ik alleen contact gehad met Amerikaanse Ieren. Ik at en dronk in Ierse pubs, praatte met Ierse collega’s en danste met Ierse meisjes.

Het was een verstikkende ervaring. Dan had ik net zo goed in Ierland kunnen blijven. Dat land blijft me achtervolgen en verleiden. Ik woon er niet meer, maar ik hou ervan er naartoe te reizen. En als ik er ben, wil ik er weer weg. Het zijn vooral de muziek en de taal die me aanspreken, maar ook het landschap, de lucht, de wolken en het weer. Ik hou van de mensen en hun geschiedenis, van hun cultuur en hun poëzie. Het zit allemaal in me. Wanneer ik in de krant het woord Ierland tegenkom, zoom ik in, als een lasergeleide bom.

En Amerika?

McCourt: Dat zegt me niet zo veel. Het is een triest land, waar de mensen toeschouwers zijn. Ze kijken, naar sport, film, toneel, en daar blijft het bij. Ze lijken wel bang. Het is zogezegd the land of the free and the home of the brave, maar dat ervaar je niet als je erdoorheen trekt. Amerikanen hebben geen gevoel voor humor, zeker niet voor ironie. In de jaren zeventig en tachtig waren stand-up comedians bijvoorbeeld heel populair, en daar was maar één reden voor. Omdat dit soort komieken met veel nadruk werkt, waardoor het publiek meteen door heeft wanneer het moet lachen. Van zichzelf weten Amerikanen dat niet. Ze kijken alleen maar tv om te zien hoe anderen leven.

Zelf leven ze niet. Ze rijden met hun auto naar huis, kijken tv, eten een vettige snack voor ze naar bed gaan, liggen uren te piekeren over hun overgewicht, vallen uiteindelijk toch in slaap, staan op, stappen in hun auto en rijden naar hun werk. Ze worden geleefd en ervaren een emotioneel tekort. Vandaar dat iedere generatie haar oorlog wil. Het begon met de revolutie van 1776, de oorlog met Groot-Brittannië van 1812, die met Mexico van 1840, de burgeroorlog, de Spaans-Amerikaanse oorlog van 1899, de eerste en de tweede wereldoorlogen, Korea, Vietnam, en ook nu zijn ze nog angstvallig op zoek naar een nieuwe oorlog om enthousiast over te kunnen zijn.

Wat is er anders aan New York?

McCourt: Het is een ander land. De grootste gekken rijden er rond in gele taxi’s, cultuur leeft er nog, er gebeurt iets op straat, er heerst vitaliteit en een gevoel voor humor. Er zijn twee New Yorks: dit van de bezoeker en dit van de inwoner. ’s Ochtends drinken wij op ons gemak een kopje koffie, halen daarna een krant en maken een klein wandelingetje. We leven traag. Bezoekers daarentegen hollen de hele dag van hot naar her en kijken om de vijf minuten op hun horloge. Wat een energie heeft deze stad, zeggen ze dan, maar daarmee beschrijven ze alleen zichzelf.

Een cliché wil dat je een slechte jeugd gehad moet hebben om een groot schrijver te worden. Geldt dat ook voor u?

McCourt: Daar geloof ik niets van. Heeft Henry James veel afgezien in zijn kindertijd? Of Evelyn Waugh en Aldous Huxley? Ik denk het niet. Dostojevski en Tolstoj natuurlijk wel, maar dat heeft minder met henzelf dan met hun nationaliteit te maken. Als Rus kun je niet buiten een goed potje afzien; daar draait de hele Russische identiteit immers om.

Ik kom gewoon uit een traditie van verhalenvertellers. We hadden niets anders in Ierland. Ik heb ooit gewerkt in een hoedenfabriek waar ik veren op hoeden moest steken, een job van korte duur omdat ik geen enkel gevoel voor kleur bleek te hebben en de gruwelijkste combinaties maakte. De baas had daar een goede verklaring voor: er zijn geen Ierse schilders. En dat is inderdaad zo. Het enige wat we in Ierland ooit gehad hebben, was taal. We hadden geen materiaal om iets mee te doen: geen verf, doek of ezel, geen beeldhouwers en geen bijtels. We hadden alleen de taal en dat is de reden waarom er zoveel goede Ierse schrijvers zijn: taal is gratis.

Is het boek een ode aan uw moeder?

McCourt: Ja, en de uitdrukking van mijn verdriet omdat ik niet meer gedaan heb voor haar toen ze nog leefde. Ik begreep het niet. Ik zag niet hoe eenzaam ze was. Soms moeten mensen sterven vooraleer je aan hen begint te denken en je begint in te zien hoe hun leven in elkaar zat. Eens, op het einde van een lezing in Colorado, stond er een man op die zei: “Ik heb geen vragen. Ik wil alleen maar zeggen dat ik nu naar huis ga om mijn moeder te bellen.” Ik zou mijn moeder willen terughalen en haar een gemakkelijk leven geven.

Heeft ze uw leven sterk beïnvloed?

McCourt: Zolang ze leefde, irriteerde ze me. Eens in Amerika zat ze zielig te wezen in haar appartementje. Ik zei haar dat ze naar buiten moest, mensen ontmoeten, lid worden van een bejaardenclub of iets dergelijks. Maar ze werd depressief en ik zag dat niet. Maar dat zijn allemaal vijgen na Pasen. Ik weet dat het geen zin heeft wroeging te hebben over het verleden. Daarom ben ik me sinds de dood van mijn moeder beginnen afvragen wat ik voor andere mensen voel en hoe ik hen behandel. Over vijf of tien jaar wil ik niet opnieuw vol spijt een dode herdenken. Daarom ben ik mijn relatie met mijn broers en familie beginnen nagaan. Ik probeer nu mijn best te doen tegenover hen. Ik heb een dochter en twee kleinkinderen. Ik probeer hen te helpen. Dat is wat mijn moeder me uiteindelijk bijgebracht heeft: dat ik een slechte zoon, echtgenoot en vader was.

En uw eigen vader?

McCourt: Hij trok eropuit. Ik voel me niet verantwoordelijk voor wat er met hem gebeurd is. Hij was een alcoholist die zijn gezin in de steek liet. Ik kan verstaan dat mensen aan alcohol verslaafd raken, maar wat mijn petje te boven gaat, is een vrouw en vier kinderen in de steek laten omwille van de drank. Ik ben niet kwaad op hem. Ik vind het alleen jammer dat hij zijn leven zo vergooid heeft. Als kind heeft hij me wel beïnvloed, want wanneer hij nuchter was, was hij de perfecte vader die zijn kinderen verhaaltjes voorlas en hen hielp met hun huiswerk. Hij was knap maar gek. Daar ben ik vast van overtuigd. Hij moet gek geweest zijn. Wanneer hij gedronken had, begon hij heel luid te roepen over Ierland, hoeveel hij van het land hield en dat hij ervoor wou sterven. Ze hadden hem moeten opknopen.

Frank McCourt, “De nieuwe wereld”, Bert Bakker, Amsterdam, 398 blz., 795 fr.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content