Zaïre: een land in het teken van zijn dictator
Meer dan dertig jaar lang was Congo in de greep van Mobutu Sese Seko. Zijn regime zou het land danig veranderen – en niet ten goede. Autoritair bestuur, wanbeleid en corruptie wortelden zich in de samenleving.
De journalist
In 1958 vond in Brussel het Internationaal Congres van de Koloniale Pers plaats. Een van de sprekers was Joseph-Désiré Mobutu, adjunct-hoofdredacteur van het blad Actualités Africaines. In zijn voordracht zong hij de lof van de kolonisator en vroeg hij meer bewegingsvrijheid voor zwarte journalisten.
De congresgangers konden het niet weten, maar ze hadden net de toekomstige president van Congo horen spreken. De toen 27-jarige Mobutu kwam uit de streek rond de evenaar. Tijdens zijn diensttijd in de Force Publique had hij journalistieke ambities gekweekt. Die brachten hem in 1958 naar Brussel, waar hij ook verslag deed van de wereldtentoonstelling.
De jonge Mobutu was razend ambitieus. De groeiende roep om Congolese onafhankelijkheid kreeg hem in zijn greep toen hij kort voor de Expo Patrice Lumumba leerde kennen. Hij werd al snel een van zijn vertrouwelingen. In het voor Congo zo belangrijke jaar 1959 bevond Mobutu zich opnieuw in België, voor een stage bij het Congolese nieuwsagentschap. Toen Lumumba medewerkers zocht voor de Brusselse rondetafelconferentie van januari 1960, was Mobutu een logische keuze. Wat Lumumba niet wist, was dat zijn vriend ondertussen ook in het geheim was gerekruteerd door de Belgische staatsveiligheid én door de Amerikaanse CIA. Beide organisaties zagen de ambitieuze jonge journalist als een waardevolle bondgenoot in het woelige Congolese klimaat.
Nog geen half jaar later werd Mobutu staatssecretaris in de regering-Lumumba. Hij zat op de eerste rij tijdens de turbulente weken na de onafhankelijkheid. Hij hielp Lumumba bij het oplossen van een muiterij in het leger, wat hem een promotie tot kolonel en militair stafchef opleverde. Maar daarna nam hij afstand van zijn compagnon de route. Als hoofd van het leger had hij nu het politieke gewicht om voor eigen rekening te gaan rijden.
Op 14 september sloeg hij zijn slag. Met een staatsgreep ‘neutraliseerde’ hij het groeiende conflict tussen premier Lumumba en president Kasavubu. Beide mannen werden aan de kant geschoven, in het geval van Lumumba definitief. Mobutu leverde zijn oude vriend uit aan de regering van het afgescheurde Katanga. Hij tekende zo Lumumba’s doodvonnis. Een technocratisch College van Commissarissen verving de regering en het parlement.
De president
Mobutu’s machtsgreep bleek tijdelijk, want in 1961 gaf het College de macht terug aan het parlement. Maar toen enkele jaren later het conflict tussen president Kasavubu, de Katangese leider Moïse Tshombe en andere politieke zwaargewichten uit de hand dreigde te lopen, stond de kolonel paraat. Op 25 november 1965 riep Mobutu de noodtoestand uit en nam de macht weer over. Naar eigen zeggen had hij alleen maar nobele motieven. Het land zat economisch aan de grond en verkeerde in chaos. Door het heft in handen te nemen, wilde hij rust brengen.
Toch zat er meer achter zijn machtsgreep. De groeiende linkse sympathieën van president Kasavubu en de marxistische opstanden van 1964 in Oost-Congo en in de provincie Kwilu verontrustten het Westen. Er was een stabiel, prowesters regime nodig en Mobutu bood de beste vooruitzichten. Larry Devlin, hoofd van de CIA in Congo, voerde lange gesprekken met hem in voorbereiding op zijn staatsgreep. Internationaal zat Mobutu dus gebeiteld. Maar ook veel Congolezen steunden hem. Voor het eerst sinds de dipenda zorgde iemand voor orde. Bovendien deed Mobutu zijn best om buitenlandse investeringen aan te trekken. De economie ging erop vooruit, hoewel dat niet alleen aan Mobutu lag. Congo profiteerde ook van de hoge koperprijs, waarnaar door de Vietnamoorlog veel vraag was.
Maar Mobutu toonde zich ook op andere manieren. Hij schafte alle politieke partijen af, sloot het parlement en trok alle macht naar zich toe als president en militair opperbevelhebber. Tegenstanders waren hun leven niet zeker. Dat maakte hij de Congolezen duidelijk in mei 1966, toen hij oud-premier Evariste Kimba en drie andere politici publiekelijk liet ophangen. Ze zouden een complot tegen hem hebben beraamd, hoewel dat nooit is bewezen.
Le Chef
Mobutu werkte hard aan het verankeren van zijn macht. Zo koketteerde hij met de erfenis van Lumumba – hoewel hij een hand had in zijn dood. In 1967 richtte hij zijn eigen politieke beweging op, de Mouvement Populaire de la Révolution (MPR). Die claimde links noch rechts te zijn, maar nationaal en revolutionair – en vooral gehecht aan Mobutu. Het ‘mobutisme’ dat de partij aanhing, was een weinig coherente ideologie die vooral diende om de macht van Mobutu te versterken.
In 1970 hield Mobutu nieuwe verkiezingen, de eerste in vijf jaar. De MPR was de enige partij die meedeed, hijzelf de enige kandidaat voor het presidentschap. Hij kreeg honderd procent (!) van de stemmen achter zijn naam. Een jaar later begon hij een grote authenticité-campagne. Congo kreeg een nieuwe vlag en een nieuwe, ‘authentiek Afrikaanse’ naam: Zaïre. Mobutu zelf presenteerde zich als ‘ le Chef‘, de opvolger van de historische Bantoe-leiders. In 1973 kondigde die Chef bovendien het economische luik van zijn authenticité-campagne aan, de zogenoemde zaïrianisation. Die moest zorgen voor de nationalisatie van de Zaïrese economie. Grote delen daarvan waren nog altijd in buitenlandse handen, van Belgische landbouwbedrijven tot kleine Libanese winkeltjes. Dat was een doorn in het oog van Mobutu. Met de nieuwe maatregel werden al die ondernemingen staatseigendom.
De gevolgen waren rampzalig. Veel bedrijven werden nu bestuurd door Mobutu-getrouwen. Die kenden vaak niets van de grote boerderij of de conservenfabriek waar ze nu plots hoofd van waren. Terwijl hun bedrijven verloederden, gingen zij met het geld lopen. Bovendien viel het nieuwe beleid samen met de internationale oliecrisis en het einde van de Vietnamoorlog. Koperen diamantmijnen vielen bijna stil, de inflatie steeg pijlsnel. Hoewel Mobutu in december 1974 al wel veel ondernemingen teruggaf aan hun oorspronkelijke eigenaars, had de Zaïrese economie in korte tijd zware schade opgelopen.
De kleptocraat
In de jaren daarna deed de internationale gemeenschap verschillende pogingen om Zaïre opnieuw op de been te krijgen. Zo leenden het Internationaal Muntfonds en de Wereldbank het land grote sommen om te investeren in de transportinfrastructuur en de mijnbouw. Maar die buitenlandse hulp was vaak contraproductief. Niet alleen maakte die het land afhankelijk van de hulp van derden, westerse belangen kregen soms voorrang op wat de Zaïrezen werkelijk nodig hadden. Zo zorgden de saneringsprogramma’s van het IMF in de jaren 1980 voor een kaalslag in de Zaïrese publieke sector, een van de weinige sterke werkgevers die het land restte. Veel ambtenaren verloren hun werk, waardoor de binnenlandse consumptie daalde.
Maar het Mobutu-regime zelf ging niet vrijuit. De corruptie nam gigantische proporties aan. Volgens sommige bronnen verdween tot zestig procent van alle staatsinkomsten in de zakken van de president en zijn getrouwen. In 1989 gaf Zaïre zelfs meer uit aan luxevoertuigen dan aan gezondheidszorg en onderwijs. Zaïre werd een ‘kleptocratie’, een land bestuurd door dieven. Grondstoffen als koper werden clandestien verkocht. De landbouw was zo verwaarloosd dat het vruchtbare Zaïre voedsel moest invoeren. Nog erger was dat die sjoemelcultuur doorsijpelde naar de samenleving, als een perverse vorm van trickledown economics. Om te overleven, moest ook de gewone Zaïrees immers valsspelen.
Ondertussen nam de oppositie tegen Mobutu opnieuw langzaam toe. Binnen ‘zijn’ MPR doken dissidenten op. In 1982 vormden oud-minister Etienne Tshisekedi en enkele medestanders de ‘Union pour la Démocratie et le Progrès Social’ (UDPS). Ondanks de risico’s die er aan oppositie voeren verbonden bleven, van verbanning tot gevangenisstraffen, groeide de UDPS uit tot een te duchten oppositiestem.
Er verschenen ook gewapende uitdagers op het toneel. In 1977 en in 1978 vielen voormalige Katangese gendarmes Shaba binnen – de nieuwe naam van Katanga. Het slecht onderhouden Zaïrese leger was geen partij voor de door het communistische Angola gesteunde gendarmes, de oude stoottroepen van het onafhankelijke Katanga. Belgische, Franse en Marokkaanse troepen moesten de invasies helpen terugdringen. Die buitenlandse interventies toonden hoe Mobutu geliefd bleef in het Westen, zolang hij het communisme buiten hield en buitenlandse mijnbedrijven genoeg ruimte gaf. Vooral België bleef het regime steunen. In 1981 beschreef premier Wilfried Martens Mobutu als ‘een vriend van ons land’. De Chef mocht zelfs koning Boudewijn tot zijn vriendenkring rekenen.
Het vermoeide luipaard
In 1990 was Mobutu een kwarteeuw aan de macht. Maar de tijden waren aan het veranderen. In 1989 viel de Berlijnse muur, kort daarna stuikte de Sovjet-Unie in elkaar. Nu het rode gevaar was verdwenen, had het Westen dictators als Mobutu niet langer nodig. Ook in België raakte het geduld met de koppige en vaak veeleisende dictator op. In 1990 eiste de Belgische regering een onderzoek naar het optreden van het Zaïrese leger bij studentenprotesten in Lubumbashi, waarbij tientallen doden waren gevallen. Toen Mobutu weigerde zo’n onderzoek te starten, legden de Belgen hun ontwikkelingshulp aan Zaïre een tijdlang stil.
Mobutu moest herbronnen. Om te weten wat er in het land leefde, liet hij een grote bevolkingsbevraging uitvoeren. Het regime moedigde de Zaïrezen zelfs aan om hun eerlijke mening te geven. De resultaten schokten Mobutu. Waar hij constructieve detailkritiek verwachtte, volgde een golf van woede en onvrede. Op 24 april 1990 deed de president daarom een bijzondere aankondiging: Zaïre zou een meerpartijendemocratie invoeren en vrije verkiezingen houden. Was Mobutu op weg naar de uitgang?
De burgermaatschappij kwam opnieuw van de grond. Er verschenen onafhankelijke kranten en radiozenders en ngo’s kregen meer vrijheid. En vooral: er volgde een explosie aan nieuwe politieke partijen. Sommige daarvan waren zo klein dat de Zaïrezen ze partis taxi noemden, omdat al hun leden in één taxi pasten. De oppositie verenigde zich al snel in een coalitie onder leiding van Etienne Tshisekedi en dwong de oprichting af van een Conférence Nationale, een alternatieve volksvergadering die een blauwdruk moest uittekenen voor een nieuw, democratisch Congo.
Maar Mobutu was niet van zin om op te stappen. Zijn belofte van democratisering moest zijn regime nieuwe legitimiteit geven, maar de daadwerkelijke realisatie van die democratie probeerde hij op alle mogelijke manieren te verhinderen. Intimidatie, sabotage en geweld belemmerden het werk van de Conférence Nationale. Ondertussen liet Mobutu de economie verder in de soep draaien. Hij liet zelfs op grote schaal vals geld drukken om zijn exuberante levensstijl te financieren.
De chaos in het land nam toe, vaak aangevuurd door Mobutu. In september 1991 plunderden muitende soldaten en burgers Kinshasa en andere grote steden. Een jaar later verkoos de Conférence Nationale Tshisekedi tot premier en bereikte het conflict tussen oppositie en president een hoogtepunt. Mobutu koos voor geweld en liet zijn soldaten moorden en verkrachten in de hoofdstad. Tshisekedi ontsnapte, maar zijn nieuwe regering was vleugellam. De Conferentie bleek een maat voor niets. Tegen 1993 was Mobutu er met zijn verrottingsstrategie in geslaagd om kritische stemmen opnieuw buitenspel te zetten.
Toch waren de dagen van zijn regime geteld. Toen in 1996 de Eerste Congo-oorlog uitbrak, bleken de Zaïrese troepen geen partij voor de door Rwanda gesteunde rebellen van Laurent-Désiré Kabila. Op 16 mei 1997 vluchtte een doodzieke Mobutu naar Marokko. Enkele maanden later stierf hij er aan kanker.
Versailles van de jungle
Mobutu gebruikte de staatskas om zijn regime in het zadel te houden, maar ook om een decadente levensstijl te financieren. Voorbeelden daarvan waren er genoeg, van miljardenrekeningen in Zwitserland en kastelen in België tot huizen in Marokko. Maar het stadje Gbadolite in zijn geboortestreek was zijn pronkstuk. In de jaren 1970 bouwde hij er drie paleizen, waar de exclusieve wijnen rijkelijk vloeiden tussen de Louis XIV-meubels en hij gasten ontving als koning Boudewijn of de Franse president François Mitterrand. Er kwam een luchthaven die groot genoeg was voor de Concorde waarmee hij tripjes naar Parijs maakte, een ziekenhuis, een elektriciteitscentrale … De inwoners van Gbadolite waren tevreden. Hun stamgenoot zorgde uitstekend voor hen.
Abacost en postnom: hoe Mobutu Congo authentiek wilde maken
Toen Mobutu in 1965 aan de macht kwam, had hij grote plannen. Na de onafhankelijkheid hadden opstanden het jonge land doen wankelen. Dat moest stoppen. In het programma van zijn Mouvement Populaire de la Révolution stond het woord ‘authenticiteit’ centraal. Nationalisme moest het bindmiddel worden van een nieuwe maatschappij. Etnische of regionale loyaliteiten behoorden tot het verleden. Daarvoor moest er een nieuw referentiekader komen dat teruggreep naar prekoloniale, Afrikaanse wortels.
Nieuwe namen
De nieuwe politiek liet zich het eerst voelen in de taal. Al vanaf 1966 begon Mobutu Congolese stadsnamen die aan de Belgen herinnerden te vervangen door Afrikaanse alternatieven. Hoofdstad Léopoldville werd Kinshasa, naar het dorpje dat er oorspronkelijk lag. Elisabethville werd Lubumbashi, Jadotville werd Likasi. Maar nadat Mobutu op 27 oktober 1971 een nationale ‘retour à l’authenticité’ aangekondigd had, veranderde er nog veel meer. Zelfs de landsnaam werd nu veranderd in Zaïre, de ‘oorspronkelijke’ naam van de rivier de Congo. Daar zat het regime nochtans fout. ‘Zaïre’ was een Portugese verbastering van het Kikongo-woord nzere, dat ‘rivier die alle rivieren opslokt’ betekent.
Mobutu wilde niet alleen de kaart veranderen. De christelijke prénom die veel Congolezen droegen, liet hij verplicht vervangen door een ‘authentieke’ Afrikaanse variant. Omdat die na de familienaam kwam, noemde hij die de postnom. De ‘vader van de natie’ gaf het goede voorbeeld. Joseph Désiré Mobutu werd Mobutu Sese Seko kuku Ngbendu wa za Banga, ‘de machtige krijger die door zijn uithoudingsvermogen en zijn wil van zege naar zege snelt en enkel vuur achterlaat’. Of, zoals de Zaïrezen grapten, ‘de haan die geen enkele hen ongemoeid laat’. De postnom was meer dan spielerei. Mobutu wilde er ook de katholieke kerk mee treffen, een van zijn scherpste critici. De gewone Zaïrees was niet gewonnen voor de maatregel, maar het regime trad streng op: wie zijn naam niet aanpaste, riskeerde zijn burgerschap te verliezen.
Nieuwe kleren
Namen waren maar één manier waarop Mobutu de Zaïrese maatschappij naar zijn hand zette. Ook de kledij moest veranderen. Pak en das waren te westers. De echte Zairees droeg een abacost, een nauwsluitend tweedelig kostuum met lange mouwen. De naam was een verbastering van à bas le costume (‘weg met het pak’) en kwam er na een staatsbezoek van Mobutu aan communistisch China, waar een gelijkaardige dracht verplicht was. De abacost werd het officiële uniform van alle Zaïrese mannen. Verstokte Mobutugetrouwen droegen ook nog een zijden sjaaltje en een luipaardmuts – net zoals de president. Maar opnieuw was er van authenticiteit niet veel sprake. Veel abacosts werden gewoon in België gemaakt, in de Arzoni-fabriek in Zellik.
Samen met het bewind van Mobutu desintegreerde ook zijn authenticité-politiek. De abacost is vandaag een hebbeding voor retroliefhebbers. Veel nieuwe plaatsnamen overleefden wel, maar niet allemaal. Toen Laurent-Désiré Kabila in 1997 aan de macht kwam, werd Zaïre opnieuw Congo.
Leeuwen tegen draken: de Simba-opstand
In 1964 stond Congo in brand. Op verschillende plaatsen braken opstanden uit tegen de staat. In het begin van dat jaar kwamen de boeren van de Kwilu-streek in opstand. Ze werden geleid door de door China getrainde revolutionair Pierre Mulele, een voormalige Lumumbagetrouwe. De belangrijkste rebellie brak echter uit in Oost-Congo, in mei 1964.
Ook daar waren aanhangers van de vermoorde Lumumba de aanstokers. De Conseil National de Libération van Christophe Gbenye en Gaston Soumialot wilde van Congo een marxistische staat maken. De rebellenorganisatie rekruteerde vlot duizenden jongeren voor haar zaak. De chaos na de onafhankelijkheid had hun kansen op sociale mobiliteit ondermijnd. Het marxisme interesseerde velen van hen niet, wel de belofte van een radicale omwenteling.
De rebellen noemden zich Simba’s, Swahili voor ‘leeuwen’. Vuurwapens of uniformen hadden ze nauwelijks, wel speren, machetes en … magie. De Simba’s geloofden sterk in amuletten en toverspreuken die hen onsterfelijk zouden maken. Voor elk gevecht besprenkelde een tovenaar hen met water dat de vijandelijke kogels zou tegenhouden. Drank en drugs namen de overgebleven angst weg.
Veel Congolese regeringssoldaten geloofden net zozeer in magie als de Simba’s. Hele regimenten vluchtten daarom weg voor de opmars van de ‘betoverde’ rebellen. Stad na stad viel. Begin augustus namen de opstandelingen Stanleyville in. In enkele maanden tijd veroverden de Simba’s een gebied dat zich uitstrekte van Albertville in het zuiden tot Bumba in het noorden. Op 7 september stichtten ze de République Populaire du Congo, met Gbenye als president. De Sovjet-Unie en Cuba beloofden hen steun.
De draken komen
De regering in Léopoldville vreesde voor haar bestaan. In het Westen dook het schrikbeeld op van een communistisch Centraal-Afrika. Eind augustus kwam daarom een tegenoffensief op gang. De nieuwe Congolese premier Moïse Tshombe versterkte het leger met elitetroepen uit Katanga en westerse huurlingen, onder leiding van de Belgische kolonel Frédéric Vandewalle. De Verenigde Staten leverden oude gevechtsvliegtuigen. Tegen luchtaanvallen konden de slecht bewapende rebellen namelijk weinig beginnen.
De Simba’s verloren nu snel terrein. Ze vierden hun frustratie bot op de duizenden blanken die in hun ‘volksrepubliek’ leefden – onder wie veel Belgen. Duizenden werden gegijzeld. In het Westen vreesde men voor hun lot. De aanvankelijke veroveringen van de rebellen gingen namelijk gepaard met enorme wreedheden. Duizenden Congolese burgers waren geëxecuteerd, vele blanken – onder wie heel wat religieuzen – zwaar mishandeld.
De Verenigde Staten en België besloten samen een reddingsactie op te zetten, operatie Dragon Rouge. Op 24 november 1964 sprongen Belgische para’s boven Stanleyville uit Amerikaanse transportvliegtuigen. Hoewel er honderd blanken en nog meer Congolezen stierven, konden ze bijna 1600 mensen evacueren. Bij operatie Dragon Noir in Paulis (Isiro) werden er nog eens driehonderd bevrijd.
De ‘neokoloniale’ interventie kwam België en de Verenigde Staten op veel Afrikaanse kritiek te staan. Maar de volksrepubliek van de Simba’s stond sowieso op instorten. In de lente van 1965 waren ze de meerderheid van hun gebieden weer kwijt.
Dagboek van een mislukking: wat deed Che Guevara in Congo?
Op 19 april 1965 kwam Ramon Benitez aan in de Tanzaniaanse hoofdstad Dar es Salaam. De gladgeschoren, bebrilde man sprak Frans en beweerde dat hij een dokter was. Maar onder die vermomming ging een wereldberoemde beroepsrevolutionair schuil: Che Guevara! Kort daarna landde Guevara met enkele Cubaanse militairen op de Congolese oever van het Tanganyika-meer.
Wat deed Che in Congo? Na de machtsgreep van Fidel Castro in Cuba probeerde de Argentijn een wereldrevolutie te realiseren. Daarvoor keek hij ook naar Afrika. In het door opstanden en staatsgrepen geplaagde Congo herkende hij een ideaal prerevolutionair klimaat. Guevara besloot er de marxistische rebellengroep van Laurent-Désiré Kabila te steunen. Zij waren overblijvers van de Simba-rebellie. Begin 1965 controleerden ze nog een klein gebied aan het Tanganyika-meer.
Tegenslagen en teleurstellingen
Toen Che en zijn soldaten in april aankwamen in Congo, werd het hen duidelijk dat ze voor een loodzware opgave stonden. Het revolutionaire ‘leger’ van de Simba’s bestond nog maar uit enkele tientallen rebellen, die in kampen in de jungle leefden. Ze waren slecht getraind en compleet gedemoraliseerd. Hun militaire paraatheid verbeteren bleek aartsmoeilijk. Che kon wel rekenen op de 130 Cubaanse militairen die hem vergezelden, maar die waren niet gewend aan het koude, vochtige klimaat van de streek. Verschillenden van hen liepen ziektes als malaria op.
Boven op die tegenslagen kwam Guevara’s teleurstelling in Kabila. Een ontmoeting met hem in Tanzania in begin 1965 had Che mee overtuigd om naar Congo te trekken. Maar nu moest hij zijn mening over de rebellenleider bijstellen. Kabila had volgens hem geen ‘revolutionaire ernst’, een hoofdzonde voor de beroepsrevolutionair. Omgekeerd was Kabila ontstemd door Guevara’s aanwezigheid. Als het Westen daar lucht van kreeg, zo vreesde hij, zouden ze troepen sturen om de revolutionair te doden.
Vluchten over het meer
In zo’n situatie konden de Cubanen niet veel uitrichten. Verschillende van hun militaire acties liepen in het honderd door het gebrek aan discipline van hun Congolese medestrijders. Bovendien was het Congolese regime vastbesloten om de laatste sporen van rebellie in het land te verslaan. Eind september 1965 begon het aan een offensief. Simba’s en Cubanen werden almaar verder teruggedrongen. Die laatsten vluchtten in de ochtend van 21 november 1965 met gammele bootjes over het Tanganyika-meer naar Tanzania. Congolese soldaten, westerse huurlingen en Amerikaanse CIA-adviseurs zaten hen op de hielen. Vreemd genoeg lieten ze de Cubanen ongehinderd vertrekken. Hadden ze geweten dat Che bij hen was, dan hadden ze ongetwijfeld opgetreden.
In ‘Pasajes de la guerra revolucionaria’, het boek dat Che na zijn vlucht schreef, was hij duidelijk: de Congo-campagne was een mislukking. Kabila gaf nochtans niet op. Na enkele jaren bouwde hij opnieuw een marxistisch ministaatje uit aan het Tanganyika-meer. Hij zwaaide er decennialang de plak als krijgsheer en smokkelaar, tot hij in 1997 met Rwandese steun Mobutu verdreef en president werd.