De Tweede Wereldoorlog, de vluchtelingencrisis én de liefde. Aan grote thema’s geen gebrek in De Laatste Oorlog, de nieuwe, rijkgeschakeerde roman van Nederlands talent Daan Heerma Van Voss. Tijdens het schrijven ontdekte Heerma van Voss dat de Tweede Wereldoorlog nog steeds gevoelig ligt. ‘Een rabbijn schold me uit voor antisemiet.’
Al meer dan zeventig jaar kent Europa een relatieve vrede. Nu de laatste getuigen van de wereldoorlogen stilaan uitsterven, vervaagt de herinnering aan de gruwel. We beleven de oorlogen vanuit onze luie zetel en zonder echte dreiging, door films die de Holocaust van een sepia Instagramfilter voorzien, games waarin je de landing in Normandië kunt naspelen, boeken die Hitler op een grappige manier terug tot leven wekken en musicals over Anne Frank.
De wereldoorlogen zijn cultureel erfgoed geworden. Maar hoe moeten we ons daartoe verhouden? Het is de vraag waar Kaplan, het hoofdpersonage in De Laatste Oorlog, mee worstelt. En niet alleen daarmee. Zijn huwelijk is op de klippen gelopen; voor de schone schijn draaft hij op fundraisers nog op aan de arm van zijn vrouw en als beloning krijgt hij af en toe toegang tot de echtelijke sponde. Maar verder is het armoe troef. Kaplans schrijfcarrière zit in het slop en zijn baan als administratief medewerker op een islamitische school verveelt hem te pletter. Toch weigert Daan Heerma van Voss zijn hoofdpersonage een loser te noemen.
DAAN HEERMA VAN VOSS: Een aantal zaken in Kaplans leven zijn mislukt, of nog niet gelukt, maar hij blijft wel vechten. Hij komt op voor een gepeste jongen, begint aan een roman die hem als schrijver opnieuw op de kaart moet zetten, durft het aan om de dochter van een oorlogsmisdadiger te confronteren – toch niet echt het gedrag van een sukkel. Alleen kiest Kaplan de verkeerde gevechten. Hij is een man met littekens, zijn mislukte huwelijk heeft hem beschadigd, maar hij weigert voorlopig op te geven. Ik mag hem eigenlijk wel.
Is Kaplan in het verkeerde tijdperk geboren?
HEERMA VAN VOSS: Hij vindt ongetwijfeld van wel. Hij wil een goed mens zijn, op een ridderlijke manier, een dapper mens ook, maar helaas leeft hij in deze vredige periode. Die biedt weinig kansen tot heldendom. Anderzijds is dat vaak een uitvlucht, een laffe reden om bij de pakken te blijven zitten. Mensen die beweren dat ze in een ander tijdperk beter tot hun recht zouden komen, dwalen doorgaans, of proberen hun onvermogen te maskeren.
Kaplan stelt een verzetsdaad: hij neemt een vluchteling in huis. Wilde u iets kwijt over de huidige vluchtelingencrisis?
HEERMA VAN VOSS: De verbeelding is de actualiteit te snel af geweest, het boek was af voor deze vluchtelingengolf. Ik wilde vooral laten zien wat er gebeurt op microniveau: wat gebeurt er als je zo’n jongen in huis haalt? Hoe goed de initiële bedoeling ook is, vaak doen mensen zoiets uit pronkzucht, om te tonen hoe nobel ze zijn, maar dat werkt alleen als de vluchteling zich op een bepaalde manier gedraagt. Als hij zich niet als een dankbaar slachtoffer opstelt, loopt het mis. Veel vluchtelingen willen niets liever dan terugkeren naar hun thuisland. Ze hebben geen zin om op een matje te slapen, ze willen gewoon een degelijk bed. Dat wordt al gauw gepercipieerd als ondankbaar en verwend. Dat merkte ik ook bij mezelf. Ik heb een paar asielcentra bezocht en het aantal vluchtelingen dat Nederlands wil leren, is ontstellend laag. Waarom zouden ze ook? Hun papieren zijn opgesteld in het Engels. Meteen kwam bij mij een instinctieve ergernis boven: doe tenminste je best, maak er wat van terwijl je hier nu toch bent. Maar ik zou me ook stierlijk vervelen in zo’n centrum, want er is niets te doen. We moeten af van dat geïdealiseerde beeld van ‘de vluchteling’, hem als mens leren zien, niet slechter dan jij en ik, maar ook niet beter.
Zou u zelf een vluchteling in huis nemen?
HEERMA VAN VOSS: Ik heb daar lang over nagedacht, maar ik vrees dat het antwoord nee is. Ik denk dat dat voor beide partijen geen goede zaak zou zijn, ik word al ongemakkelijk als er een vriend over de vloer komt. Maar ik doneer geld en kledij.
De negatieve beeldvorming baart me wel zorgen, alsof er een invasie bezig is van mensen die onze banen willen pikken en dochters verkrachten. Terwijl de instroom lager ligt dan rond de eeuwwisseling. Nu zijn er in Nederland 60.000 asielzoekers, tijdens de oorlog in Joegoslavië stond de teller op 80.000. Toch voel je meer angst en weerzin, vermoedelijk omdat deze vluchtelingen een andere huidskleur hebben en ze verder van ons afstaan. Anderzijds is die reactie niet nieuw. Toen de Nederlanden in de 17e eeuw een instroom van Scandinaviërs te verwerken kregen, waren de afwijzende verhalen identiek.
Zit xenofobie in de mens ingebakken?
HEERMA VAN VOSS: Ik vrees van wel. Maar laten we dat dan ook duiden en uitspreken. Vaak wordt het morele vingertje bovengehaald, alsof angst voor het vreemde enkel een probleem is van achterlijke mensen. Terwijl iedereen op zijn hoede is voor wat hij niet kent. Dat is natuurlijk. Xenofobie moet bestreden worden, vanzelfsprekend, maar wat helpt het als je mensen met ongegronde maar begrijpelijke angsten als debiel stigmatiseert? Zoiets werkt averechts. Die bevolkingsgroepen voelen zich miskend in hun bezorgdheid en sympathiseren van de weeromstuit met politieke stromingen die het echt niet goed met hen voorhebben. Iedereen discrimineert, ook ik, het is kwestie je daarvan bewust te zijn en die vaak onbewuste instincten tegen het licht te houden. Dat is wat ik met dit boek gedaan heb.
Eén grote liefde
Kaplan dwingt zijn vluchteling om in een kast onder te duiken en zijn eigen kleine Anne Frank te worden. In zekere zin speelt hij de Tweede Wereldoorlog na. Hoelang zal de fascinatie met die oorlog nog duren?
HEERMA VAN VOSS: Hoe je het ook draait of keert, de laatste oorlog blijft een ijkpunt. Ik herinner me als kind de tweespalt: overdag kon je op school je stoerheid bewijzen door grove grappen te maken over de wereldoorlog en ’s avonds zat ik naar mijn peetoom te luisteren die herinneringen ophaalde aan de periode waarin hij onderdook. Die kloof deed me nadenken. Wat moeten wij met die oorlog? Enerzijds is het lang geleden en is het raar om rekening te houden met iets wat we nooit lijfelijk hebben meegemaakt, maar het blijft onze emoties sturen. Als Angela Merkel tijdens de vluchtelingencrisis opmerkt dat ze blij is dat er eindelijk mensen naar Duitsland willen komen in plaats van er-uit weg te vluchten, kan je niet anders dan besluiten dat de oorlog moreel nog niet voorbij is. Kaplan is er zelf ook niet klaar mee; zijn roman in wording gaat erover.
Hij begeeft zich wel op gevaarlijk terrein en fingeert een oorlogsdagboek. Hoe ver mogen we gaan in het fictionaliseren van de gruwel?
HEERMA VAN VOSS: Zoals bij alle kwaad, begint het bij Kaplan klein. Hij wil een authentiek oorlogsdagboek voor het brede publiek toegankelijk maken. Op zich een nobel streven. Dus past hij eerst kleine zaken aan om het leesbaar te maken, maar zijn ingrepen worden steeds groter tot het problematisch wordt. Mag je dat doen als schrijver? Op dit moment is alle bronmateriaal uit de Tweede Wereldoorlog heilig. O wee als je daarmee knoeit. Het boek van Timu Vermes over de comeback van Hitler en dat van Jonathan Littell waarin een SS-officier menselijk wordt afgeschilderd, leverden nog relletjes op. Het kwaad begrijpelijk maken is het bagatelliseren, zo luidde het.
Maar hoelang gaat dat nog duren? Hoelang zullen de slachtoffers nog afgeschilderd worden als heiligen en de beulen als duivels? Die gepolariseerde heftigheid zal wegebben. Onlangs zag ik een documentaire die Elke dag vier mei heet. Daarin noemde een jong meisje zichzelf een ‘derde-generatieslachtoffer.’ Van zoiets krijg ik jeuk: enerzijds wil ik haar leed niet ontkennen, maar je vraagt je wel af waar het ophoudt. Zelfs haar ouders hebben de oorlog niet meegemaakt.
Mijn roman is een verkenning van de straling die de Tweede Wereldoorlog afgeeft. Soms is die radioactief en wil je er niks meer over horen, soms is die magnetisch en blijft het aantrekken, maar op een bepaald moment zal die halo afzwakken. Tel er nog eens vijftig jaar bij: gaan we dan nog omzichtig omspringen met figuren als Adolf Hitler? Misschien zien we hem dan zoals Napoleon, de zoveelste wrede veldheer in de geschiedenis.
Terwijl het net de taak is van literatuur om clichés te bestrijden en je zelfs in moreel abjecte personen te laten inleven?
HEERMA VAN VOSS: Het is een taak, zou ik zeggen. Alleen mag dat volgens sommigen niet zomaar. Als je over de Tweede Wereldoorlog schrijft, raak je naast een esthetische en literaire dimensie ook aan een ethische kwestie. Kaplan is iemand die koste wat kost bij de geschiedenis wil horen, en in een bepaalde fase van zijn leven ook bij het Jodendom, maar in feite blijft hij tot zijn frustratie een buitenstaander. Om er zeker van te zijn dat de Joodse dingen klopten, heb ik het boek laten nalezen door een rabbijn. Die rabbijn stelde Kaplan gelijk aan ‘de klassieke Jood’. Als schrijver ben je altijd verdoemd: moet je Joodse personage een tientje lenen, dan past hij meteen in het stereotype van de Jood als gierige sjacheraar en ben je een antisemiet. Maar als je dat niet doet, heb je je niet goed voorbereid. Je kan als schrijver geen kant op.
Hoe omzeilt u die valkuil?
HEERMA VAN VOSS: Niet. Ik weigerde me te laten verlammen door dat dilemma. Ik heb heftig gediscussieerd met de rabbijn die mijn manuscript nalas en uiteindelijk zijn we gebrouilleerd geraakt. Juist omdat hij morele criteria hanteerde om een roman te beoordelen. Dan kom je in rare situaties terecht. Zo vond hij in een bepaalde passage het woord ‘selectie’ onkies. Dat mocht ik niet zomaar gebruiken, want het deed te veel denken aan dokter Mengele.
Dan moet je een hele taal uitzuiveren.
HEERMA VAN VOSS: Wel, ‘uitzuiveren’ is natuurlijk helemaal verboden, dat begrijp je wel. Het was een vreemde ervaring. Een rabbijn bouwt zijn hele leven op rond de interpretatie van teksten en dan blijkt hij toch een blinde vlek te hebben voor zijn eigen fouten; hysterisch reageren op een literaire tekst. Het ging zo ver dat ik werd uitgemaakt voor antisemiet. En dat terwijl ik een roman over de liefde wou schrijven. De Laatste Oorlog is het verhaal van een man die bang is dat hij maar energie heeft voor één grote liefde in zijn leven, en na de breuk met zijn geliefde niet meer weet wat hij met die angst aan moet. Iemand die wil bewijzen dat hij nooit in de steek gelaten had mogen worden.
DOOR RODERIK SIX
‘De vluchteling is een mens als wij. Niet slechter, maar ook niet beter.’