Festina-verzorger Willy Voet heeft een boek geschreven over de dopingpraktijken in de wielersport. Knack brengt een voorpublicatie.
Op vrijdag 24 juli kreeg ik bij het ontbijt nauwelijks een hap door de keel. Ik wist dat Bruno Roussel voor de rechter het georganiseerde dopinggebruik had toegegeven en bijgevolg was ik niet meer de enige die de schuld in de schoenen geschoven kreeg. De dag voordien had ik op mijn eigen verzoek drie kwartier met de rechter kunnen spreken. Ik had mijn verhaal gedaan en ik had de indruk dat hij mij geloofde. Maar ik was bang voor de reacties van de twee mensen met wie ik geconfronteerd zou worden: Roussel en dokter Eric Ryckaert. Waren zij vrienden of vijanden?
We zaten netjes op een rij voor rechter Patrick Keil. Wij drieën, onze advocaten, twee wachters, de procureur, en een tolk. Het was een unieke gelegenheid om alles op te biechten en veel verder te gaan dan de Festina-affaire. Want het enige verschil tussen ons en de andere ploegen was dat ik me had laten betrappen, en dat Roussel zijn verantwoordelijkheid had opgenomen.
De sfeer was om te snijden. Roussel, Rijckaert en ikzelf hadden meer tijd met elkaar doorgebracht dan met onze eigen gezinnen. Maar de speciale omstandigheden waarin we nu zaten, maakten een eind aan die vriendschap. De rechter begon langzaam de drie getuigenissen voor te lezen en vroeg telkens de mening van de andere twee. Ik ging volledig akkoord met de verklaring van Roussel. Hij had de feiten en zijn verantwoordelijkheid toegegeven en bevestigd dat ik helemaal onderaan de hiërarchie stond. Maar met de versie van Rijckaert konden noch Roussel noch ik het eens zijn. Hij beweerde dat zijn rol uitsluitend was om toe te zien op de gezondheid van de renners, en dat ik de producten had verdeeld en ingespoten, zonder dat hij er iets van afwist. Roussel en ik spraken dat formeel tegen, maar Rijckaert week niet van zijn versie af.
Hij hield ook vol dat hij als vrijwilliger bij de ploeg werkte. Voor een vergoeding van zesduizend Franse francs (36.000 frank) per dag was ik ook graag vrijwilliger geweest. Per jaar was hij honderd dagen met ons op trot, de rechter maakte de rekening voor hem: “Niet slecht voor een vrijwilliger.” Festina betaalde hem ook zijn eindejaarsvakantie.
Op het einde van de zitting vroeg de rechter mij en mijn twee advocaten om even na te blijven. Ik bereidde me op het ergste voor.
– Meneer Voet, ik bevestig u dat u naar huis mag gaan, vanaf vier uur. Maar u blijft onder gerechtelijk toezicht.
Ik geloofde mijn oren niet. Hij had me net zo goed kunnen meedelen dat ik de Lotto had gewonnen. Ik stamelde een woord van dank terwijl ik het vrijlatingsmandaat ondertekende. Dat ik opnieuw de celwagen in moest, en nog tot vier uur in Loos moest blijven, kon me uiteraard niets meer schelen. Dat gerechtelijk toezicht evenmin. Ik had geen handboeien meer! Ik was vrij! Vrij en bevrijd tegelijkertijd. Bruno Roussel had me gered. Hij had me trouwens enkele woorden toegefluisterd: “Willy, het spijt me, ik kon niet anders.” Ik heb hem alles vergeven.
In Japan, tijdens het WK ’90 voor amateurs in Utsunomiya, had Richard Virenque grote indruk gemaakt op Marc Braillon, de baas van RMO. Hij gaf sportdirecteur Bernard Vallet de opdracht deze jongeman met zijn vurige temperament in de ploeg te halen. Vallet was niet overtuigd, maar deed wat hem werd opgedragen.
Ik herinner me onze eerste ontmoeting, eind februari 1991, in de Ronde van de Haut-Var. We logeerden in een hotel in Draguignan. Virenque kwam aangestoven in een gitzwarte Golf, met op de hoedenplank twee enorme boxen. Een discotheek op wielen. Ik stond naar hem te staren toen hij uit de wagen stapte, en vraag me niet waarom, maar hij beviel mij meteen. Een vriendelijke jongen, een beetje verlegen en een beetje een bluffer tegelijkertijd, maar vooral heel spontaan. En altijd bezig, altijd discussiëren en vragen.
Waarom een 52 gemonteerd en geen 53, waarom die zalf gebruikt werd, waarom dat wedstrijdprogramma? Virenque vroeg honderduit. Aan de mecanicien, aan de masseur, aan de sportdirecteur, aan iedereen. Dat werd op prijs gesteld, want wij merkten dat deze jongen iets wou opsteken van mensen die er meer van af wisten dan hij. Onze verstandhouding groeide snel, en wij werden op de wedstrijden onafscheidelijk. We gedroegen ons als vader en zoon. Ook toen de “Virenquemania” zich van Frankrijk meester maakte. Hij vertrouwde mij zijn twijfels toe, zijn vreugde en verdriet, zijn plannen, zijn verlangens. Ik zag vele ervan werkelijkheid worden. Zoals een villa met zwembad in Carqueiranne, of een zwarte Porsche. Soms was hij zelf verbaasd over dat succes. “Willy, ik vraag mij af of dit alles wel van mij is.”
Dat alles maakt dat zijn gedrag na mijn arrestatie mij zo diep gekwetst heeft. Was hij dan zijn kennismaking met de doping vergeten? Ik niet. Het was in 1993, tijdens zijn eerste seizoen bij Festina, in het Internationaal Wegcriterium. Dat bestaat uit een rit in lijn op zaterdag, een klimkoers op zondagmorgen, en een individuele tijdrit op zondagnamiddag. In de zaterdagrit eindigde Richard vierde. Dat opende perspectieven voor de eindzege. “Vanavond ga ik eens iets uitproberen”, vertelde hij mij tijdens de massage.
– Opgelet Richard, je hebt nooit iets genomen. We weten niet hoe je lichaam daarop reageert. Je moet zachtjesaan beginnen.
We spraken af dat we hem zondagmorgen, een uur vóór de start, een halve ampul Synacten Immédiat zouden inspuiten. Om eens te zien wat dat gaf. Wel, we hebben het gezien: Richard kwam buiten tijd aan. Hij heeft dat product stante pede uit zijn gamma verbannen.
Begin ’93 ben ik bij Festina gaan werken, door bemiddeling van Pascal Lino. De nieuwe ploeg bestond uit drie blokken. Een eerste groep was het restant van RMO: de renners Virenque, Lino en Michel Vermote, sportdirecteur Roussel en ikzelf. Een tweede kwam voort uit de Nederlandse PDM-ploeg: Steven Rooks, Jean-Paul Van Poppel, Eric Van Lancker, en dokter Rijckaert, die zijn activiteit een tijdje had onderbroken. Een derde groep, die aan de basis van de nieuwe ploeg lag en Spaans georiënteerd was, werd geleid door Sean Kelly.
Van een bont allegaartje gesproken. Welke band kon er bestaan tussen de in Friesland geboren Rooks en de in Madrid wonende Roberto Torres? Tussen de Nederlander Jan Giesbers, baas van de sportdirecteurs, en zijn adjuncten Miguel Moreno en Bruno Roussel? Roussel, die als laatste werd aangeworven op uitdrukkelijk verzoek van Virenque, stond eigenlijk pas op de vierde plaats, want Giesbers had ook zijn landgenoot en rechterhand Piet Van der Kruis nog binnengesluisd.
De Franse tak mikte op de Tour de France. De Nederlanders waren vooral in de voorjaarsklassiekers geïnteresseerd. In juni kwamen, in het vooruitzicht van de Tour, Rooks en Van Poppel de Franse rangen versterken. Ook dokter Rijckaert kwam mee. En dus had de grootste verandering achter de schermen plaats. Wij kwamen van bij RMO aanzetten met onze kleine corticoïdenbereidingen. Maar ik zag al snel dat dat zeer bescheiden wapens waren in vergelijking met het totale arsenaal dat in stelling werd gebracht.
Net als de conditie van de coureurs, kent ook het gebruik van doping zijn piekmomenten. De aanloop naar de Ronde van Frankrijk bijvoorbeeld, is in het milieu berucht. In elk van de geselecteerde ploegen staan een maand van tevoren zeven of acht vaste namen op papier. Voor de één of twee vrije plaatsen wordt een hevige concurrentiestrijd uitgevochten. Om indruk te maken op de sportdirecteur, doperen de kandidaten zich blauw voor de rittenwedstrijden van de maand juni, en sommigen zelfs voor de nationale kampioenschappen, de uiterste selectiedatum.
De keerzijde van die medaille is vaak even spectaculair. Want het effect van de versterkende middelen neemt snel weer af. Zo zag je heel wat renners, die met indrukwekkende prestaties in juni hun selectie hadden afgedwongen, tijdens de eerste Tourweek compleet onderuit gaan.
Toen de Festinaploeg in de Dauphiné haar voorbereiding op de Tour inzette, verklapte dokter Rijckaert me enkele “voorschriften” die werden gebruikt in de Nederlandse clan. Hij had een vertrouwenspersoon nodig bij wie hij zijn adviezen kon toetsen. Omdat ik Nederlands sprak, was ik de geknipte man. Op die manier werd het weinige dat ik wist over epo, heel snel een hele hoop. De Nederlanders gebruikten het sinds het jaar voordien en Rijckaert legde mij alle effecten ervan uit, zowel de positieve als de negatieve. Hij maakte mij vooral duidelijk hoe men tewerk moest gaan. Met de bevoorrading wilde hij echter niets te maken hebben. De renners moesten zelf maar zien hoe ze aan het goedje kwamen. En het moet gezegd: ze trokken zich goed uit de slag.
Rijckaert sprak ook met Roussel, die er aanvankelijk helemaal niet voor te vinden was, omdat epo indruiste tegen zijn deontologische principes. Maar Bruno moest zich gewonnen geven. Werd de ploeg betaald om te kunnen volgen, of om te winnen? Het realisme haalde snel de overhand op de ethiek.
Voor we de Tourstart zouden nemen in Puy-du-Fou, wisten de geselecteerde renners dat epo op de afspraak zou zijn. Het zou voor sommigen een vuurdoop worden. De Fransen in de ploeg – Lino, Virenque en Jean-Philippe Dojwa – waren opgewonden bij dit vooruitzicht, zeker omdat de dosissen gratis waren. De ploeg betaalde. De Franse renners hadden geen benul van het circuit waarlangs epo werd geleverd. Hun ongeduld groeide. Achtenveertig uur voor de proloog was er nog niets gearriveerd, terwijl de renners het medisch onderzoek al gepasseerd waren. Om de renners gerust te stellen telefoneerde Roussel naar Spanje. Toen hij de hoorn had neergelegd, zei hij: “Maak je geen zorgen. Het komt morgen met het vliegtuig mee.” De levering van een honderdtal dosissen vond inderdaad op de beloofde dag plaats.
Rijckaert toog aan het werk. Dezelfde dag lieten de renners een bloedstaal nemen in een laboratorium in Cholet, en aan de hand van hun hematocrietwaarden berekenden we hoeveel we mochten bijtanken. De maximumgrens van 50 procent, die de Internationale Wieler Unie UCI hanteert, was op dat moment nog niet van kracht, dat gebeurde pas vier maanden later. Om de risico’s te beperken, wilde Rijckaert de 54 procent niet overschrijden. De renners hadden eerst recht op dagelijkse dosissen van tweeduizend eenheden. Daarna volgden injecties om de twee dagen, tot een kleine week vóór de slotrit in Parijs. Het had geen enkele zin de behandeling ook in de laatste week verder te zetten, want het middel werkt met vertraging.
De Festina-ploeg heeft die Tour afgesloten met een ritzege van Lino in Perpignan, en met een vijftiende plaats voor Dojwa, de eerste Fransman in het eindklassement. We waren te laat begonnen om op een beter resultaat te kunnen hopen. Tijdens de competitie krijg je de hematocrietwaarde, en dus het aantal rode bloedlichaampjes, maar moeilijk omhoog.
Van 1994 tot 1998 beleefde de Festina-ploeg wat men haar zotte jaren kan noemen. Jaren van succes, populariteit, resultaten die de ploeg stap voor stap naar de eerste plaats in het ploegenklassement brachten. Jaren van dwaasheden ook. Uitgezonderd de neoprofs, die werden uitgesloten van het dopingproces, zaten alle anderen in hetzelfde schuitje, tot welke ploeg ze ook behoorden. Ook al gingen sommigen nog verder dan de anderen. Herinnert u zich het verbazingwekkende nummertje dat Bjarne Riis opvoerde bij de beklimming van Hautacam, tijdens de Tour ’96? Hij lachte zijn rivalen letterlijk uit, vooraleer hen achter te laten. En zeggen dat de hematocrietwaarde van zijn rivalen van Festina rond de 54 procent schommelde. Die dag heb ik begrepen waarom Riis in het peloton “meneer zestig procent” werd genoemd. Ik viel bijna omver toen ik vorig jaar in mijn cel diezelfde Riis op televisie zag optreden als woordvoerder van de renners. Om welke wielersport te verdedigen?
In september 1993 ondertekende Pascal Hervé bij ons zijn eerste profcontract. Hervé was gewezen Frans kampioen bij de amateurs, en kreeg eindelijk de kans om bij de elite aan de slag te gaan. Bij zijn allereerste kennismaking met de ploeg, kwam hij recht op mij af, schudde me de hand en zei: “Luister, ik ben negenentwintig jaar. Ik heb nog vier of vijf jaar om goed geld te verdienen bij de profs. Ik heb het net tegen de dokter gezegd, en ik zeg het ook tegen jou: op een prik meer of minder moet je niet kijken. Ik weet hoe het systeem werkt. Met mij hoef je je geen enkele vraag te stellen.” Van onduidelijkheid kon je hem niet beschuldigen.
Vóór het seizoen 1994 was de volledige ploeg bijeen gekomen voor een stage in Gruissan, eind januari. De ploegleiding had iedereen samengebracht in een salon. Eén punt op de agenda: de organisatie van het dopingsysteem en de financiering ervan. Roussel, die al twee nachten niet had geslapen, nam het woord: “Ik heb gezien wat er in de wielersport allemaal wordt bekokstoofd. Daarom, in de plaats van ongelukken te riskeren, raden wij u allemaal aan het programma te volgen dat dokter Rijckaert heeft opgesteld.”
Dat het ging over epo en over een nieuwkomer, het groeihormoon, verraste niemand. Alle renners, zonder uitzondering, waren voorstander van een dergelijk programma, en ook van de betaling ervan. De ploeg zou het geld, zo’n drie miljoen Belgische frank, voorschieten, en er werd overeengekomen dat aan het einde van het seizoen, het verbruik van elke renner zou worden afgehouden van zijn deel van de premies en prijzen. Om u een idee te geven: in 1997, een goed jaar voor Festina, reden de renners een prijzenpot van zo’n 24 miljoen Belgische frank bijeen. Vijftien procent was voor het personeel, de rest werd verdeeld onder de renners. Armoezaaiers waren het dus zeker niet.
Het is dit systeem dat door de pers in de Tour van vorig jaar onze “zwarte kas” werd genoemd. Van nieuwkomers hoorden we dat ook andere ploegen zo werkten. Wij verzorgers hielpen elkaar trouwens regelmatig uit de nood. Met mijn collega’s van Lotto of Telekom, bijvoorbeeld, ruilde ik meer dan eens een ampul groeihormonen tegen een ampul epo of omgekeerd. Die ruilhandel vond ook plaats op het hoogste niveau. Gesprekken tussen dokters van verschillende ploegen gingen onveranderlijk over de manier van “voorbereiden”. Grosso modo vocht iedereen met gelijke wapens.
Twee keer per jaar, in februari en in juni, werden de ladingen epo en groeihormonen uit Spanje of Portugal meegebracht. In Frankrijk ging ik ze ophalen en bewaarde de spullen in mijn koelkast. Daarna zorgde ik voor de verdeling, volgens ieders programma en behoeften. Omdat ik het vertrouwen van iedereen had, moest ik de “boekhouding” bijhouden. Vandaar mijn beruchte schriftjes. Dag na dag schreef ik systematisch op wat iedereen nam. Om te vermijden dat mijn geheim ontdekt zou worden – een schriftje kan je verliezen of het kan gestolen worden – gebruikte ik codes voor de producten. Een rood onderstreepte X voor een dosis epo. Een groen of blauw onderstreepte Z voor een dosis groeihormoon. Tijdens het seizoen ’98 moest ik mijn codes uitbreiden met P, wat stond voor Clenbuterol, een moeilijk te verkrijgen maar zeer efficiënt anabolicum dat ook in de vetmesterij wordt gebruikt. Virenque, Hervé, Emmanuel Magnien en Laurent Brochard waren er al in ’97 mee beginnen te experimenteren. Dat jaar werd Lotto-renner Djamolidine Abdoesjaparov er trouwens op betrapt tijdens de Tour. Waarna ploegleider Jean-Luc Vandenbroucke op staande voet verzorger Laurent Van Brussel buiten smeet. Waarschijnlijk was hij eventjes Milaan-Sanremo van 1976 vergeten, waarin hij zelf wegens doping gedeklasseerd werd.
Ik heb zelf in 1996 nog als proefkonijn gediend om de effecten van Clenbuterol, en vooral de opspoorbaarheid ervan, uit te testen. Het resultaat was fenomenaal. Na een dag of acht was het product uit de urine verdwenen, maar het effect bleef meer dan een maand nawerken. Dat is de reden waarom de voorbije twee jaren sommige Franse en Zwitserse renners hun nationale kampioenschappen van eind juni niet hebben gereden. Ze zaten namelijk middenin een kuur met Clenbuterol. In de pers heette het dat een geheimzinnig virus ons zorgen baarde.
Ik wist precies wat er in de andere ploegen werd gefikst. Sommige verzorgers liepen er over op te scheppen, vonden zichzelf heel belangrijk en waren ervan overtuigd dat zij het waren die de kampioenen maakten. Sommigen ondervonden grote dankbaarheid van de renners met wie ze zich bezighielden. Eén van hen was Marcello Torrontegui, de Spaanse masseur die lang met Tony Rominger had gewerkt, voor hij zijn diensten aanbood aan onze Alex Zülle. Torrontegui zag de zaken groot, zwoer alleen bij de methode van dokter Michele Ferrari en wilde heel onze manier van voorbereiden veranderen. Het was Ferrari voor en Ferrari na.
Dat leidde tot een conflict, niet alleen tussen ons beiden, maar ook tussen hem en dokter Rijckaert, die ondanks alles voor een zekere matigheid pleitte. Want op de duur gingen de dosissen verboden producten de aard en de duur van de trainingen bepalen, en niet andersom.
Maar zodra wij onze rug hadden gekeerd, haastten sommige renners zich in het geniep naar de kamer van Torrontegui. Begin ’96 toog Richard Virenque zelfs persoonlijk op bezoek bij dokter Ferrari zelf, bij hem thuis in Ferrare. Het is gelukkig bij één raadpleging gebleven. Richard keerde stomverbaasd terug. Een Italiaanse “voorbereiding” zou hem een fortuin gekost hebben. Het uitstapje toont aan dat de renners, ook al is in de schoot van de ploeg alles voorzien, toch nog hun heil bij buitenstaanders zoeken. Zo vernam ik begin vorig jaar tot mijn verbazing van Laurent Dufaux, dat hij samen met Virenque al twee jaar lang de Zwitserse dokter Blanc consulteerde, een man die in het milieu als één van de grote dynamiteurs bekend staat.
Richard Virenque en Pascal Hervé speelden de meest actieve rol bij de verspreiding van de dopingproducten. De ene als leider, de andere als zijn luitenant. Vanaf 1994 probeerde Virenque alles te weten te komen over behandelingen met epo en groeihormonen. En dat vooral met het oog op zijn heilige graal: de Tour de France. Om die te winnen moest niet alleen hijzelf, maar de hele ploeg op volle toeren draaien. Virenque wist heel goed waar hij mee bezig was. Hij was de leider en de woordvoerder. Zonder hem kon niets worden beslist. Voor het opzetten van het dopingsysteem bij Festina is Virenque evenzeer verantwoordelijk als Bruno Roussel. Met één verschil: Roussel probeerde door een georganiseerd en gecontroleerd gebruik individuele ontsporingen en ongelukken te vermijden. Virenque dacht alleen aan zichzelf.
Op 15 oktober vorig jaar werd ik met Virenque en opnieuw met Eric Rijckaert geconfronteerd bij onderzoeksrechter Keil in Rijsel. De omgeving was mij inmiddels bekend. Virenque was in het gezelschap van zijn advocaat, Gilbert Collard. Rijckaert kwam via de lift van de gevangenen, met de handboeien om de polsen, lijkbleek en met een uitgemergeld gezicht. Drie maanden gevangenis zijn niet niks.
Hoewel ik inmiddels wist hoe zo een confrontatie verloopt, liepen de rillingen toch langs mijn rug, toen ik plots weer op één meter van Virenque stond. Er was geen sprake meer van Willy en Ricardo, zoals in de goede oude tijd. Toen de debatten bezig waren, bleef Richard bij zijn verklaring, of was het die van zijn advocaat? Hij had nooit doping gebruikt, de ampullen die Rijckaert hem gegeven had waren enkel recuperatiemiddelen, en van een dopingcircuit binnen Festina wist hij niets.
Toen rechter Keil hem vroeg waarom zijn naam in mijn schriftjes van ’98 stond, had Richard het lef te antwoorden: “Mijnheer Voet heeft die dosissen naast mijn naam gezet om ze voor zijn eigen profijt te kunnen verkopen.” Buiten mezelf van woede greep ik hem bij de arm.
– Smerige leugenaar. Hoe durf je zoiets zeggen na alles wat ik voor je gedaan heb? Word toch wakker man. Zie je niet dat je met je kop tegen de muur loopt. Spreek de waarheid, het zal voor iedereen een opluchting zijn.
Die dag heb ik wel Eric Rijckaert opnieuw omhelsd. Hij had na maanden van gedwongen bezinning in de cel uiteindelijk besloten zijn verantwoordelijkheid te nemen en de waarheid te spreken. Drie dagen later werd hij vrijgelaten.
Als er niet grondig wordt ingegrepen, zal de stroper de boswachter altijd een paar lengten voor blijven. Denkt men dat men in de toekomst epo de baas zal kunnen? Laat me niet lachen. Tijdens mijn laatste weken bij Festina had Rijckaert mij verteld over het onderzoek waar hij mee bezig was. Hij bestudeerde de sportieve effecten van Interleukine (codenaam IL-3), een product dat wordt gebruikt bij de behandeling van bepaalde kankers. Een soort groeihormoon, dat zijn effecten concentreert op bepaalde spierweefsels.
Misschien kan nooit bewezen worden dat doping doden heeft gemaakt. Maar het tegenovergestelde evenmin. En dan denk ik aan al die renners van wie het hart het heeft begeven. De Spanjaard Vicente Lopez-Carril, overleden op 37 jaar. De Belg Marc Demeyer, overleden op 32 jaar. De Belg Geert Van de Walle, overleden op 24 jaar. De Nederlander Bert Oosterbosch, overleden op 32 jaar. De Pool Joaquim Halupczok, overleden op 26 jaar. De Nederlander Johannes Draaijer, overleden op 27 jaar. Paul Haghedooren, ex-kampioen van België, overleden op 38 jaar. De Nederlandse Connie Meijer, overleden op 25 jaar. Ik denk aan hen, die ik goed heb gekend, en aan de anderen, die anoniemer zijn verdwenen op een trainingsroute. Met hen heeft het hart van het wielrennen opgehouden te kloppen.
Willy Voet, “Massacre à la chaine”. De vertaling ligt vanaf begin juni in de boekhandel en loopt onder de werktitel “Dwars door de hel”, uitgeverij Globe, 170 pagina’s, 595 frank.