De zeventiende eeuw was voor de wetenschap een overgangsperiode. Nieuwe theorieën vonden ingang, maar vele geleerden stonden nog met één been in de magie. En altijd moesten de nieuwlichters op hun hoede zijn voor de Kerk.
Een massa studenten verdringt zich op 15 januari 1691 voor het College De Valk, een van de colleges van de Leuvense universiteit. Professor Maarten van Velden (27) verdedigt – als eerste Leuvense prof – het astronomisch systeem van Nicolaus Copernicus. Die publiceerde in 1543 ‘ De Revolutionibus Orbium Caelestium’ waarin hij berekende dat in het midden van het heelal de zon staat, waarrond alle planeten – ook de aarde – bewegen. De aarde draait bovendien om haar eigen as en de maan draait om de aarde. En nu – bijna 150 jaar later – zal de Leuvense universiteit kennis nemen van de Copernicaanse theorie.
Van Velden is niet de eerste de beste. Hij heeft zelfs een manier gevonden om naar de maan te reizen, ook al is daar verder niets over bekend.
Van Velden mag dat allemaal niet zeggen, want het boek van Copernicus is in 1616 door Rome veroordeeld en de Leuvense universiteit is een katholieke universiteit die getrouw Rome volgt en van nieuwerwetsigheden niets wil weten.
Maar de dappere wetenschapper zegt het toch. Erger: hij voegt eraan toe dat aan de universiteit nonsens wordt gedoceerd, dat de boeken van Aristoteles waarop veel cursussen gebaseerd zijn maar beter verbrand worden en dat zijn collega’s ezels zijn.
Dat is natuurlijk tegen het zere been. Des te meer omdat de man gelijk heeft en de Leuvense professoren achterlijke idioten zijn! Wraakzuchtig schorsen ze Van Velden drie maanden met verlies van zijn wedde.
De slimme Van Velden stapt meteen naar de Raad van Brabant, het hoogste gerechtshof van de streek. Die verklaart – na drie dagen – de klacht ontvankelijk.
Van Velden-universiteit: 3-0.
Alleen betwist de universiteit meteen dat de Raad iets te zeggen heeft over de zaak. De universiteit heeft haar eigen rechtbank en daar kan niemand iets aan veranderen.
De arme Van Velden, verstoten, bijna gebroodroofd, geeft het op. Voortaan zal hij gehoorzamen, verkondigen dat de aarde stilstaat, dat de zon rond de aarde draait en wegzakken in dezelfde middelmatigheid als zijn collega’s.
Dit spannende verhaal staat in ‘Copernic et Galilée devant l’Université de Louvain. Le procès de Martin-Étienne Van Velden’, uitgegeven in 1891. De auteur, ingenieur Armand Stévart, heeft nobele bedoelingen: hij wil Maarten Van Velden na tweehonderd jaar in ere herstellen. Alleen: alle gelijkenissen met bestaande personen en toestanden zijn toevallig. Maar het toont wel aan hoe in de negentiende eeuw werd gedacht over wetenschapsbeoefening uit het verleden. Gedragen door de triomf van de industrialisering en gebaseerd op enkele hoogst dubieuze bronnen, werd in een pennentrek een hele eeuw naar de prullenmand verwezen. Al klopt één ding: universiteiten waren in die zeventiende eeuw geen centra van wetenschapsbeoefening. Maar domme, door godsdienstige oekazes lamgelegde instituten waren ze al evenmin.
DE DANS DER PLANETEN
Het geval-Van Velden is daar een perfect voorbeeld van. In feite werden er aan de universiteiten drie systemen onderwezen. Het oudste kwam van de Egyptische astronoom Ptolemeus (2de eeuw) die geloofde dat de aarde het centrum van het heelal was. Rond die aarde voerden de planeten en de zon een ingewikkeld ballet vol krullen uit. De Griekse filosoof Aristoteles (3de eeuw) had daar al moeite mee en bedacht dat die banen allemaal zuivere cirkels moesten zijn.
De twee andere stelsels waren die van Copernicus (1473-1543) en Tycho Brahe (1546-1601). Copernicus zette de zon in het midden en liet alle planeten in een ‘volmaakte’ cirkel rond de zon draaien, net als Aristoteles beweerde. Brahe zette een stap terug: hij kon niet geloven dat de zware aarde draaide en zette die dus weer onbeweeglijk in het centrum. De zon draaide rond de aarde en de andere planeten draaiden rond de zon, meegesleurd door haar kracht.
De assistent van Tycho Brahe, Johannes Kepler (1571-1630), geloofde dan weer dat er een goddelijke harmonie in het heelal heerste en zette de banen van planeten zelfs op muziek. Ondanks zijn bewondering voor Brahe besefte hij dat Copernicus correcter was. En Kepler wist ook al dat de getijden iets te maken hadden met de aantrekkingskracht van de maan. Galileo Galilei (1564-1624) rolde daarbij om van het lachen, want volgens hem waren de getijden het bewijs dat de aarde draaide. En alle astronomen die de vraag stelden waarom de meren dan geen getijden kenden, werden door Galileo geklasseerd als loepzuivere idioten. Wetenschap bedrijven was toen synoniem met gelijk hebben.
Tussen twee haakjes, de Leuvense hoogleraar Libertus Fromondus, door Stévart beschreven als een fervent katholiek en dus tegenstander van Copernicus, werd door Galileo zeer gewaardeerd. En bij Galileo die de wereld indeelde in bewonderaars en vijanden, wil dat wat zeggen.
Aan alle universiteiten werd hevig gedebatteerd over de drie mogelijke stelsels. Ptolemeus was mis, daar was iedereen het over eens. Wat Brahe en Copernicus betrof: ‘die konden allebei waar zijn’, schreef een Leuvens hoogleraar in 1684, maar algemeen werd de voorkeur gegeven aan Copernicus, omdat daar wetenschappelijk niets tegen in te brengen viel.
Ook niet van de kant van de kerken, al hadden die wat last met de tegenspraak tussen de bijbel en het heliocentrisme. Maar daarvoor bestond een oplossing: de almachtige God was niet onderworpen aan de natuurkunde.
Wat niet belette dat Maarten Luther en diens vriend en kerkhervormer Melanchton (Philipp Schwarzerd) Copernicus veroordeelden en dat de wiskundige Simon Stevin (1548-1620) door de protestantse theologen onder vuur werd genomen omdat hij Copernicus bewonderde. Godsdienst en politiek vielen toen overal samen.
En de katholieke kerk? Copernicus’ boek, ‘De Revolutionibus’, kwam inderdaad in 1616 op de Index, maar ging er vier jaar later weer af, nadat er enkele aanpassingen waren gebeurd. Dat de aarde draaide, mocht niet als absoluut waar worden voorgesteld, wel als ‘hypothese’. En daar stelt de taal een probleem.
Een hypothese in taal van die tijd was een wetenschappelijke theorie die ‘eenvoudig, gemakkelijk te begrijpen en mogelijk was en tegelijk alles verklaarde’. Er was dus niets op tegen om van een valse theorie te vertrekken om een wetenschappelijke argumentatie op te bouwen en te kijken waar je uitkwam. Is er veel verschil met de wetenschap van vandaag?
EN TOCH DRAAIT ZE
Wacht even! Was de grote Galileo Galilei niet tot ketter uitgeroepen omdat hij Copernicus verdedigde? Dat hebben we toch allemaal op school geleerd?
Het klopt dat Galilei in 1632 een dialoog tussen een Copernicaan en een aanhanger van Ptolemeus publiceerde. Volstrekt volgens de methode van Aristoteles, die tot in de zeventiende eeuw veel invloed had op de manier van lesgeven. Een dialoog tussen leraar en studenten, bedoeld om argumenten helder en correct te verwoorden, moest naar de waarheid leiden.
Het klopt ook dat Galilei door de inquisitie werd ondervraagd. Maar zijn proces was een farce en iedereen wist dat. Net zoals iedereen wist dat het een politiek proces was. Galilei had voor de publicatie van zijn boek kerkelijke toelating gekregen, maar toen de paus het boek las, kreeg hij een woedeaanval. Urbanus VIII was een hevig bewonderaar van Galilei en wist dat de man door zijn scherpe pen zijn eigen vijand was. Hij had hem dan ook enkele argumenten aan de hand gedaan, onder meer dat het heliocentrisme geen beperking van de almacht van God inhield. De paus zat op dat moment zelf in moeilijkheden en zijn vriendschap met Galilei werd door zijn vijanden nauwlettend in het oog gehouden.
De pauselijke argumenten werden door Galilei in de mond gelegd van Simplicio, de uitermate domme verdediger van Ptolemeus. En omdat het boek in het Italiaans geschreven werd, kon elke Italiaan die dat wilde deze pauselijke belediging lezen. Dat was de reden van het proces. En de tien kardinalen die het vonnis moesten vellen, waren daar niet gelukkig mee.
Maar ze gaven Galilei wel te verstaan dat hij maar beter kon toegeven, want de paus drong aan op een veroordeling. En Galilei gaf toe. Zonder folteringen, zonder donkere kelder zodat zijn ogen beschadigd werden, zonder ellenlange ondervragingen die hem murw maakten. In feite logeerde hij in een luxeappartement en kwam zijn huisarrest neer op een al even luxueus verblijf bij de bisschop van Siena, waar hij ‘Eppur si muove’ hardop aan tafel verkondigde. Zonder dat iemand ingreep.
Kreeg Van Velden in 1691 moeilijkheden, dan was het dus omdat hij ruzie stookte in de faculteit en de privileges van de universiteit aantastte. Dat was heel wat gevaarlijker dan zeggen dat de zon in het middelpunt van het heelal stond en zo de bijbel aanvallen. Want zijn collega’s correspondeerden gretig met hun collega’s van Noord-Nederlandse universiteiten en verkondigden ongestoord dat het heelal ontstond uit een oorspronkelijke chaos, daarmee het hele boek Genesis van tafel vegend. Alleen maakten ze niet zoveel lawaai als Galilei en Van Velden. En kwamen ze dus ook niet in de geschiedenisboeken terecht.
De scheidingslijnen binnen de universiteit van Leuven liepen niet simpelweg tussen godsdienst en wetenschap, ze lagen veel ingewikkelder: tussen proffen die op waarnemingen en proefnemingen vertrouwden, en aanhangers van René Descartes (1596-1650) die vonden dat alles kon worden verklaard via een logische redenering gebaseerd op een vaststaande waarheid. En dan tussen cartesianen en scholastici die nogal wat onverklaarbare zaken – magnetisme, getijden van de zee, resonantie – toeschreven aan ‘verborgen’ of occulte kwaliteiten, die niet konden worden waargenomen.
Tegelijk was die universiteit in hevige strijd gewikkeld met de universiteit van Douai die veel studenten en dus inkomsten afsnoepte. In Douai stonden de jezuïeten sterk en die kampioenen van de contrareformatie grepen elke gelegenheid om Leuven aan te pakken – liefst wegens ketterij. Zo raakte de sombere Leuvense theoloog Cornelius Jansenius, in een later leven bisschop van Ieper, na zijn dood verdacht als ketter. Hij had immers in een boek over de genade de stellingen van jezuïeten aangevallen! Daarom viel ook Descartes in ongenade en werden cartesianen, calvinisten en Jansenisten bijna synoniemen. In Frankrijk stond Leuven bekend als een broeinest van cartesianen en ‘mauvaise doctrine’. In die sfeer was een querulant als Van Velden inderdaad niet geliefd.
DE DORST VAN DE MAAN
Die strijd speelde zich aan ongeveer alle universiteiten af. De voortdurende oorlogen, de godsdiensttwisten en de wisselende allianties die daarvan het gevolg waren, deden daar geen goed aan.
Tel daarbij dat veel zaken nog niet verklaard konden worden en dus onmogelijk waar konden zijn. Dat de aarde draaide, werd door veel mensen in die tijd niet geloofd. Want dan moesten we voortdurend tocht voelen of op zijn minst allemaal duizelig worden. Bovendien kon iedereen de proef op de som nemen: spring omhoog en je komt op dezelfde plaats neer. En dat kan niet als de aarde draait. De aanhangers van de draaiende aarde hadden daarvoor een mooie verklaring: een of andere stof nam ons bij die sprong op en zette ons op de juiste plaats weer neer.
Hoe vreemd het debat vandaag ook mag lijken, voor Isaac Newton (1643-1727) met de zwaartekracht was komen aandragen, kon niemand een helemaal sluitende verklaring geven. En dus werd maar wat verzonnen. Magie was daarbij nooit ver weg.
Getijden hadden in elk geval iets met de maan te maken, maar een dergelijke ‘aantrekkingskracht’ kon zowel komen via de wetten van Newton – die pas vijftig jaar later op het vasteland werden gedoceerd – als door de ‘dorst van de uitgedroogde maan’.
Dat werd serieus genomen. Ook door mensen die op andere terreinen baanbrekend waren. Zo geloofden veel astronomen – onder wie Galilei – dat kometen niet bestonden, maar atmosferische storingen waren. Hun belangrijkste argument was dat de komeet van 1618 helemaal niet de voorspelde rampen had gebracht.
Veel wetenschappers stonden nog met één been in de magie. De edelman-arts Jan Baptist Van Helmont (1579-1644) debatteerde nog in volle ernst of een wonde genezen kon worden door zalf te smeren op het zwaard dat de wonde veroorzaakte. Hij zocht naar het levenselixir en probeerde goud te maken. Maar hij leverde ons ook het woord ‘gas’ als meest pure verschijningsvorm van een stof, wist al dat koorts een verdedigingsmechanisme van het lichaam was en dat besmettelijke ziektes door een onzichtbaar ‘virus’ (vergif) werden veroorzaakt.
De hele zeventiende eeuw was wetenschappelijk gesproken een overgangseeuw. De politieke en economische toestanden droegen daartoe bij. Universiteiten moesten een beroep doen op de vorsten om hun hoogleraren te betalen. Daardoor – en dat klinkt bekend – kwamen ze ook in de greep van machthebbers die ze liever niet voor het hoofd stootten. Ook daarom werd er in de zeventiende eeuw voorzichtig gemanoeuvreerd zo gauw de wetenschap de bijbel raakte. Niet alleen omdat de kerken dan onverzoenlijk optraden, ook omdat godsdienst en politiek één waren. En dat is nooit bevorderlijk voor de vrijheid van denken.
Universiteiten zagen zichzelf ook niet als centra van wetenschap, maar in de eerste plaats als onderwijsinstellingen. Daarom was Descartes zo welkom: hij leverde een samenhangend geheel van leerstof. Van de achttiende eeuw af wordt het voorrecht van de wetenschap toegewezen aan de door vorsten gestichte en gesubsidieerde academiën. Daar zat het geld en tot vandaag geldt dat onderzoek duur is. Wat alweer verklaart waarom ook toen al in rijke landen meer ontdekkingen werden gedaan.
En toch vonden nieuwe theorieën hun weg naar alle universiteiten. In 1653 schreef een Leuvense hoogleraar dat het ‘weinig wetenschappelijk is om voor verklaringen terug te vallen op wonderen’. Een echo van het motto van Simon Stevin: ‘Wonder en is gheen wonder’. Ze bedoelden allebei hetzelfde: de wetenschap kan dingen verklaren die onverklaarbaar waren. Dat bevrijdt de mens. Mythes zoals rond Galileo Galilei en Van Velden doen dat niet. De wereld opdelen in idioten en genieën houdt domheid in stand.
Misjoe Verleyen
Foto’s: Archief KU Leuven, reproductie Reporters
Het proces tegen Galilei was een farce en iedereen wist dat.