Van september 1944 tot april 1945 was het Duitse Sigmaringen aan de Donau de zetel van de Franse regering. Het verhaal van elfhonderdtweeënveertig ter dood veroordeelde Fransen en een Belg in één klein stadje.

Vanaf zijn hoge sokkel waakt de uitbundig besnorde Karl-Anton von Hohenzollern nu al ruim een eeuw over Sigmaringen. Door het barre winterweer lijkt het dezer dagen alsof hij een wat koddige muts en pelerine van ijs en sneeuw draagt.

Sigmaringen is een oud maar zeker geen ouderwets stadje aan de Donau, ten zuiden van Ulm. De herinnering aan Fürst Karl-Anton wordt er zorgvuldig in ere gehouden. Het was immers deze prins die mee de eerste stoot gaf aan de eenmaking van Duitsland. Hij liet als eerste zijn prinselijk domein van Sigmaringen en omstreken bij Pruisen aanhechten, waarna hij als minister-president de regering van Wilhelm I leidde. In die functie was Karl-Anton de onmiddellijke voorganger van Otto von Bismarck. En daar willen ze in Sigmaringen graag ruchtbaarheid aan geven.

Karl-Anton was ook de grootvader van Albert I, want zijn dochter Marie huwde met Filips graaf van Vlaanderen, de broer van Leopold II. Net als andere Europese gekroonde hoofden met wie de Hohenzollerns verwant zijn, kwam Albert I hier graag en veelvuldig op bezoek. De man op de sokkel is dus een rechtstreekse voorouder van onze koning Albert II.

Onder Karl-Antons staatsmansblik schaatst het jonge volk van Sigmaringen, dat alle talen van Midden-Europa door elkaar kwebbelt, op de voor de gelegenheid aangelegde ijsbaan op het gemeenteplein, door de kerst- en nieuwjaarsdagen.

Achter het standbeeld van Karl-Anton torent het slot van de Hohenzollerns, ‘ ces gangsters du Danube,’ zoals de Franse schrijver Céline ze bestempelde, hoog boven het stadje uit.

Het Hohenzollern-slot van Sigmaringen is een imposant kasteel, bovenop een rotsklomp die door de Donau wordt omarmd. Het werd in de loop der eeuwen opgetrokken in alle stijlen door elkaar en veranderde van een versterkte burcht in een Walt Disneyconstructie. ‘Een kasteel om verloren in te lopen…’ schreef Céline, die eind 1944 begin 1945 meermaals in de gangen van het slot ronddwaalde op bezoek bij een van zijn patiënten.

Over die periode – van september 1944 tot eind april 1945 – praten ze in Sigmaringen niet graag. De vrouwelijke gids die de bezoekers door de blauwe, rode en Franse salons, langs de uitgestalde porseleinen serviezen en jachttrofeeën, door de portrettengalerij en de balzaal van het kasteel loodst, vermeldt alleen dat het Franse staatshoofd Philippe Pétain hier ooit verbleef, samen met leden van zijn regering, waardoor Sigmaringen zeven maanden lang de feitelijke hoofdstad van Frankrijk was.

De naziperiode wordt in Sigmaringen node besproken. In de brochure Die Reihe Archivbilder Sigmaringen staan weliswaar een aantal foto’s van lokale nazikopstukken en van optochten en processies met geüniformeerde SA’ers en Hitlerjugend voorop, maar de begeleidende teksten blijven merkwaardig neutraal. Als er al eens afkeuring doorklinkt, dan gaat die niet verder dan dat ‘die Nationalsozialisten die traditionellen Feiern missbrauchten für ihre Propaganda’.

Zestig jaar geleden, tijdens de kerstdagen van 1944, heerste hier nochtans grote opwinding, zowel onder de lokale bevolking als in de Franse kolonie. Er sijpelden berichten door over een beslissende Duitse doorbraak in de Belgische Ardennen.

Alleen de oude Pétain bleef stug en stoïcijns. Die was op bevel van Hitler door het Duitse leger van Vichy hierheen gebracht. Pétain beschouwde zichzelf als een krijgsgevangene en weigerde ook maar één regeringsdaad te stellen. Daarom hield hij alle officiële bezoekers, zelfs de Duitse zaakgelastigde in Sigmaringen, Cecil von Renthe-Fink, buiten de deur. ‘Ik heb hem niet uitgenodigd. Dat hij alleen dineert’, liet Pétain weten. Zijn eerste minister, Pierre Laval, volgde zijn voorbeeld, zij het niet altijd even strikt.

Van Belfort naar Sigmaringen

De tragikomedie van Sigmaringen was vier jaar eerder, op 10 juli 1940, begonnen in het Grand Casino van het Franse kuurstadje Vichy. Daar had de Franse Assemblée, dat is de vergadering van Kamer en Senaat samen, de toen al 84-jarige maarschalk Philippe Pétain, de held van Verdun in de Eerste Wereldoorlog, met alle grondwettelijk mogelijke volmachten omgord. Pétain zou de wapenstilstand met de Duitsers overeenkomen en Frankrijk buiten het krijgsgeweld houden. Vrij snel echter verloor Pétain de controle en gleed het Vichy-regime weg in de harde collaboratie.

Vier jaar later, op 20 augustus 1944, terwijl de geallieerde legers na de landing in Normandië aan een onstuitbare opmars waren begonnen, werd Pétain door Duitse troepen uit zijn residentie in het Hotel du Parc in Vichy gehaald. SS’ers lichtten letterlijk de deur van zijn slaapkamer uit de hengsels en dwongen hem mee richting Duitsland.

Pétain had gehoopt de macht officieel te kunnen overdragen aan Charles de Gaulle. Die had vanuit Londen het Franse verzet tegen de Duitse bezetting geleid en was daarom – pijnlijke ironie! – door het Vichy-regime ter dood veroordeeld.

Pétain had zelfs een boodschapper, admiraal Auphan, naar Parijs gestuurd om er contact te zoeken met vertegenwoordigers van het verzet en van generaal De Gaulle.

Voordien al had zijn eerste minister Pierre Laval, die Pétain niet kon luchten, eveneens getracht een machtsoverdracht te organiseren. Maar minister van Arbeid Marcel Déat, hoofd ook van het Rassemblement National Populaire (RNP) en een van de kopstukken van de Franse collaboratie, zou hem bij de Duitsers verlinken. Daarop werd Laval door de Duitsers afgevoerd naar Belfort, waar de eerste minister wat later het gezelschap kreeg van Pétain. Van Belfort ging de tocht naar Sigmaringen.

Het slot van Sigmaringen, dat onderdak biedt aan ruim 190 bedienden, was op last van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop opgeëist om er Pétain en Laval met hun gevolg onder te brengen. De familie von Hohenzollern, die al niet in een geur van heiligheid stond bij de nazi’s, kreeg twintig minuten de tijd om het kasteel te ontruimen. Tot op vandaag blijft het slot eigendom van de Hohenzollerns, maar ze komen er alleen nog voor grotere familiefeesten en officiële herdenkingen.

Enkele weken na zijn gedwongen vertrek uit Vichy, op 8 september 1944, werd Pétain onder Duits escorte in zijn Cadillac Sigmaringen binnengereden. Het stadje telde toen amper zevenduizend inwoners – vandaag iets meer dan het dubbele. De aankomst van de Fransen zet de stad op stelten. In het spoor van Pétain en Laval volgen een duizendtal ministers, hoge ambtenaren, militairen, militieleden, oud-oostfronters en avonturiers allerhande. En natuurlijk ook journalisten van de collaborerende bladen, zoals Jean Hérold-Paquis, die ooit had voorspeld dat Londen ‘net als Carthago’ verwoest zou worden. ‘Elfhonderdtweeënveertig ter dood veroordeelde Fransen in een heel klein stadje. Dat zie je niet zo vaak’ vertelt Céline, de belangrijkste kroniekschrijver van deze episode, naderhand in een vraaggesprek met L’Express. ‘Elfhonderdtweeënveertig door de dood omringde lieden die allemaal onder elkaar zochten, om diegene te kunnen aanwijzen die voor allen de rekening moest betalen.’

Pétain uitschakelen is, gezien zijn militaire en historische status, ondenkbaar. Maar om Laval op te volgen, zijn er kandidaten genoeg. Behalve Déat is er Jacques Doriot, een gewezen communist die zijn extreem-rechtse Parti Populaire Français (PPF) zeer handig in de collaboratie had gestuurd en die daarom een wit voetje heeft bij de Duitsers. En dan is er nog minister Fernand de Brinon, een sluwe speler op het toch wel gecompliceerde Franse politieke schaakbord.

Alle drie, Déat, Doriot en Brinon, hebben ze een onderhoud met Hitler om hun intenties aan hem voor te leggen. Maar de Führer kiest, naar eigen zeggen, voor ‘een legalistische lijn’. Pétain en Laval blijven wat hem betreft in functie. Ogenschijnlijk. Want in september ’44 al wordt een zogenaamde Commission Gouvernementale opgericht. Die moet de regeringstaken opnemen. De commissie wordt evenwel vanaf de oprichting aangevreten door intriges. Déat en Doriot vertrouwen elkaar niet en alletwee wantrouwen ze Brinon.

‘De koning van de dwaze kloten’

De lokale bevolking heeft weinig op met de luidruchtige Fransozen en hun onderlinge gekijf. Dat de bombardementen in de buurt almaar intenser worden, schrijven ze in Sigmaringen aan hún aanwezigheid toe.

De Fransen ergeren zich dan weer aan hun gastheren en missen in Sigmaringen de zwier van Parijs en zelfs van Vichy. Jeanne Laval, de vrouw van de eerste minister, heeft de pest aan de Duitsers. Om het personeel van het kasteel te treiteren, stopt ze de bedienden na elke maaltijd een fooi toe. ‘Dat zouden we in andere omstandigheden toch ook doen?’ zegt ze tegen een verbaasde bezoeker.

Pétain woont op de zevende verdieping van het kasteel in de privé-vertrekken van prins Friederich von Hohenzollern, die door de Gestapo naar het naburige kasteel van Wilfingen was overgebracht. Wat een van Pétains medestanders doet opmerken: ‘Is het niet pijnlijk dat de held van Verdun op het einde van zijn loopbaan komt schuilen in de appartementen van de familie van de Kaiser?’

In Sigmaringen beperkt Pétain zijn contacten met de buitenwereld tot de dagelijkse wandelingen langs de Donau, meestal in het gezelschap van zijn lijfarts en raadgever Bernard Ménétrel en generaal Victor Debeney. Bezoekers worden op een veilige afstand gehouden.

Die regel geldt ook voor Léon Degrelle. De Belgische Rex-leider komt in Sigmaringen een spreekbeurt geven over de weldaden van de Nieuwe Orde. Wanneer hij Pétain om een onderhoud vraagt, laat die hem bij monde van Debeney weten dat hij niemand wenst te ontvangen.

Degrelle arriveert in Sigmaringen midden november 1944, uitgedost in een smetteloos SS-uniform en behangen met de eretekens, waaronder het IJzeren Kruis, hem opgespeld aan het Oostfront. Degrelle onderhoudt de beste betrekkingen met Brinon, maar tussen hem en Laval botert het niet. Begin 1944 had Degrelle in het Parijse Palais Chaillot een opgemerkte toespraak gehouden waarin hij de verregaande laksheid van de Franse regering had gehekeld. Er waren er in die tijd in Parijs die aan Degrelle dachten als Gauleiter van Frankrijk – een gedachte die de megalomane Belg wel aanstond. Daarom had Laval ook een aantal bijeenkomsten waarop Degrelle het woord moest voeren, laten verbieden.

In Sigmaringen komt Degrelle de Franse kolonie een hart onder de riem steken. In zijn uiteenzetting in het Deutsches Haus heeft hij het over de grote broederschap van het blanke ras en vooral over de nieuwe generatie wapens – een nieuwe versie van het Messerschmitt-jachttoestel en van de V-bommen – die de krijgskansen zullen doen keren.

‘Frankrijk’, roept Degrelle in Sigmaringen uit, ‘heeft om de opstanding te bewerken een nieuw type mannen nodig: verbeten revolutionairen, vastberaden te vechten, de wapens in de knuist, tot de zege of tot de dood…’

Dat zou grote indruk hebben gemaakt, ware het niet dat op dat moment een man op de tweede rij opspringt en uitroept: ‘Maar wie is toch die koning van de dwaze kloten; met zijn lummelig bakkes zou hij zelfs een galg ontsieren.’

Iedereen herkent meteen de schrijver Louis-Ferdinand Destouches, beter bekend als Céline, die enkele weken eerder vanuit Baden Baden in Sigmaringen is gearriveerd.

Céline, arts van professie, toefde al langer in Duitsland. Na de landing in Normandië en de snelle opmars van de geallieerden had de schrijver in de gaten dat zijn twee antisemitische pamfletten ( Bagatelles pour un massacre en L’Ecole des cadavres) en zijn scheldbrieven in de collaborerende bladen hem zwaar zouden worden aangerekend, en dat hij daarom maar beter de wijk kon nemen. Zijn literaire status als auteur van de veelgeprezen romans Dood op krediet en Reis naar het einde van de nacht, bood hem geen bescherming. Een medisch congres was een welgekomen excuus om eind juni 1944 al de toelating te vragen naar Duitsland te vertrekken.

Céline wou eigenlijk meteen naar Denemarken uitwijken. Voor alle zekerheid had hij zelfs een flink bedrag in baar goud naar dat land laten overbrengen. Maar de uittocht naar Denemarken mislukt, omdat de Duitsers Céline interneren in het Brenner’s Park Hotel in Baden Baden. Ook andere Franse collaborateurs op de vlucht verblijven daar. Na een ommetje via Berlijn komt Céline dan toch in Sigmaringen terecht, waar hij zich bij zijn vriend Brinon aandient als arts voor de Franse kolonie.

Céline arriveert in het stadje in het gezelschap van zijn vrouw Lucette, zijn onafscheidelijke kat Bébert – een van de beroemdste katten in de literaire kroniek – en van zijn goede vriend, de acteur Robert Le Vigan. Hij neemt zijn intrek in het hotel Zum Löwen. Le Vigan vindt onderdak in Zum Bären, dat vandaag wordt uitgebaat door een Bosnische familie. Als ze daar ’s avonds dineren, voelen ze soms de trillingen van de geallieerde bombardementen op het naburige Ulm.

Wagners Walküre

Niemand heeft het avontuur van Sigmaringen beschreven als Céline in zijn roman D’un château l’autre – in het Nederlands vertaald als Van het ene slot naar het andere. Dat leest als een tragikomisch verhaal over de top van de Franse collaboratie die de schijn tracht op te houden, terwijl om haar heen het naziregime in elkaar klapt en Duitsland tot puin wordt gebombardeerd.

Als in december ’44 de eerste berichten over een doorbraak van het Duitse leger in de Belgische Ardennen doorsijpelen, stijgt de opwinding ten top in Sigmaringen. De Duitsers staan op een kanonschot van Malmédy. Dat is, zo leert een blik op de kaart, vlakbij Luik. Enkele weken eerder was het bericht gevallen dat de Franse troepen van generaal Philippe Leclerc Straatsburg hadden bevrijd. De geallieerden stonden voor de Rijn. Daarom is het nieuws van de Duitse tegenaanval voor de Fransen in Sigmaringen een opsteker van formaat.

Aanvankelijk is de Duitse radio erg karig met het nieuws over het Ardennenoffensief. Toch valt te vernemen dat Duitse troepen, aangevoerd door generaal Von Rundstedt, zijn doorgestoten tot aan de oevers van de Maas en zich opmaken voor een grote veegbeweging langs Antwerpen en Brussel, richting Frankrijk. In radioboodschappen had Hitler eerder voorspeld dat Frankrijk een enorme muizenval dreigde te worden voor de geallieerde troepen. Nog enkele weken, zo sprak hij, en de Amerikanen en Engelsen zouden om een wapenstilstand smeken, als ze al niet halsoverkop opnieuw het Kanaal over waren gevlucht.

Wie de boodschappen vandaag leest, denkt onwillekeurig aan de Iraakse woordvoerder die, terwijl de granaten hem om de oren floten, voor de camera’s bleef volhouden dat de Amerikaanse inval was afgeslagen. Maar in december 1944 worden de Duitse voorspellingen door iedereen ernstig genomen, ook en vooral in de pas bevrijde gebieden.

Zeker als het bericht wordt verspreid dat de Amerikanen terugplooien onder druk van de 250.000 man die de Duitsers in de strijd stuurden.

De naam van generaal Gerd von Rundstedt, nochtans in ongenade gevallen na de landing in Normandië, wordt in Sigmaringen met ontzag uitgesproken. En er worden plannen gemaakt voor een snelle terugkeer naar Parijs. Degrelle, enkele weken eerder, had het nog zo gezegd: ‘Wij zullen de eersten in Brussel zijn, wees de eersten in Parijs!’

‘Nieuwjaar in Parijs!’ Dat is het ordewoord in Sigmaringen. Er worden meteen plannen gesmeed voor een grote zuivering, eenmaal terug in Frankrijk. Zij die zich met generaal de Gaulle hebben afgegeven, zullen eraan moeten geloven.

Célines collega Alphonse de Châteaubriant verblijft ook in Sigmaringen. Hij is de winnaar van tal van literaire onderscheidingen, waaronder de prestigieuze Prix Goncourt van 1911 voor zijn roman Monsieur des Lourdines. Alphonse de Châteaubriant, die in mei 1940 resoluut voor de Nieuwe Orde had gekozen, ziet het moment suprême van de triomf al voor zich, en zoals altijd ziet hij het groots. Hij bezong ooit de marcherende Franse Waffen-SS als ‘ onze helden uit de Ilias, die het zegeteken op hun voorhoofd dragen!‘.

‘Ik zie het al voor me!’ zegt Châteaubriant tegen de Duitse diplomaten Amilcar Hoffmann en Otto von Abetz. ‘Een grote uitvoering van de Walküre van Richard Wagner, op de Place de la Victoire, door de orkesten van de opera van Berlijn en van Parijs.’ Waarop hij enthousiast de beroemdste passage uit de Walküre begint te fluiten.

Als Abetz hem fijntjes wijst op een paar foutjes in zijn fluitwerk, ontsteekt de ontvlambare schrijver in een heilige woede en begint met zijn bergstok het ene Meisenservies na het andere te slopen. Voor Céline is de anekdote een van de meest onthutsende scènes in Van het ene slot naar het andere.

Doriot, die zelden of nooit in Sigmaringen opduikt (hij heeft een eigen hoofdkwartier op Mainau, een eiland in het meer van Konstanz), werkt naar het voorbeeld van generaal De Gaulle aan de oprichting van een Comité français de la libération. Maar het plan zal in de steigers blijven, want op 22 februari 1945 wordt de wagen van Doriot onder vuur genomen door een patrouillerend vliegtuig van de geallieerden – van de Duitsers, menen andere bronnen. De PPF-tribuun blijft dood achter. Hij was net op weg om zich met Déat te verzoenen.

‘We zijn quitte’

Pétain, Laval en zeker Céline geloven niet in de slaagkansen van het Ardennenoffensief. Met de Franse troepen die voor de Rijn staan beseffen zij dat het spel is gespeeld. Pétain wil zo snel mogelijk terug naar Parijs. Want hij heeft intussen vernomen dat het Franse Hooggerechtshof hem bij verstek wil berechten.

Laval van zijn kant is wanhopig op zoek naar cyaankali, voor het geval hij in de handen van de tegenstanders zou vallen. Céline verschaft hem een dosis. Als Laval aan de schrijver vraagt wat hij voor zichzelf wil, antwoordt Céline: ‘Gouverneur worden van de archipel Saint-Pierre et Miquelon.’ Die Franse eilanden zijn niet veel meer dan een hoopje barre rotsen voor de kust van Canada.

Al snel blijkt dat het Von Rundstedtoffensief de ultieme stuiptrekking is van het naziregime – de laatste Duitse reserves zijn opgebruikt. In Sigmaringen is het dan sauve-qui-peut. Een van de eersten die wegkomt is Céline. Hij heeft zijn bekomst van de krabbenmand in Sigmaringen. Hij wil noordwaarts, ‘desnoods naar de noordpool’.

Als begin april de Franse troepen in de buurt van Karlsruhe de Rijn oversteken, laat Pétain een brief bezorgen aan Hitler waarin hij vraagt naar Frankrijk te mogen terugkeren. Op die vraag komt zelfs geen antwoord meer. De Duitse bewakers weten niet meer wat ze met Pétain moeten aanvangen. Er begint een zwerftocht die eindigt bij de Zwitserse grens. De Zwitserse diplomaat Walter Stucki, die Pétain nog in Vichy heeft gekend, krijgt van Bern gedaan dat de oude veldmaarschalk even door Zwitserland mag passeren om naar Frankrijk te reizen. Dat is ook de afspraak als Pétain op 24 april 1945 in de buurt van Bregenz de Zwitserse grens oversteekt. Twee dagen later al arriveert de oude krijger aan de grenspost in het Jurastadje Vallorbe. Aan de Franse kant wacht hem een militair escorte aangevoerd door generaal Pierre Koenig, die weigert hem de hand te drukken. Samen met zijn vrouw – La Maréchale, zoals ze in heel Frankrijk wordt genoemd – wordt Pétain op de trein gezet die hem naar het Fort Montrouge brengt, even buiten Parijs. Daar was eerder al een andere bekende collaborateur, de schrijver Robert Brasillach, gefusilleerd.

Enkele dagen na de aankomst van de maarschalk in Montrouge, verspreidt zich in Parijs het bericht dat Hitler in zijn bunker in Berlijn zelfmoord heeft gepleegd.

De Gaulle laat geen gras groeien over het dossier-Pétain. Op 23 juli ’45 al staat Pétain voor zijn rechters. Enkelen van die rechters hebben zelf het Vichy-regime nog gediend. Wat niet belet dat drie weken later al de doodstraf wordt uitgesproken. De oude veldmaarschalk blijft er rustig onder. Tegen een van zijn verdedigers zegt hij half glimlachend: ‘Wij hebben De Gaulle ter dood veroordeeld. Hij heeft mij laten veroordelen. Nu zijn we quitte.’

De doodstraf wordt niet uitgevoerd. Pétain sterft in zijn bed, in gevangenschap op L’Ile d’Yeu.

Pierre Laval is minder fortuinlijk. De dosis cyaankali is hij op zijn vluchtweg kwijtgeraakt. Hij ontkomt naar Spanje, maar wordt door dictator Franco aan Parijs uitgeleverd. Laval wordt berecht, krijgt de doodstraf en wordt geëxecuteerd. In Sigmaringen had Laval zo vaak herhaald: ‘Ik was beter varkensboer geworden. Ik zou er financieel zeker niet onder geleden hebben.’ En hij zou in elk geval langer hebben geleefd.

Céline keert pas in juli 1951 uit zijn Deense ballingschap terug. Hij zondert zich af in zijn huis in Meudon, even buiten Parijs, samen met zijn vrouw, zijn honden en katten en zijn paperassen. Van het ene slot naar het andere verschijnt in 1957 bij Gallimard. Wanneer de Franse journaliste Madeleine Chapsal bij L’Express voorstelt hem daarover te interviewen, klinkt het daar: ‘Wat? Die smeerlap nog een plezier doen ook!’

Door Rik Van Cauwelaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content