Ze is nooit getrouwd en koos bewust voor het vrijgezellenbestaan, maar toch kan ze er niet over zwijgen. Een gesprek met Geertrui Daem over verliefdheid en eenzaamheid, over de afwezige vader en de alom aanwezige outcast in haar nieuwste verhalenbundel, Ik bemin u bovenal.
X-S B-U AL
Zo luidt de haast lacaniaanse formule die Geertrui Daem maar al te graag als ondertitel bij Ik bemin u bovenal, een collectie van vijf liefdesverhalen, had zien prijken. Als tienermeisje gebruikte ze die rebus – spreek uit: ‘ik bemin u bovenal’ – om de jongens op school het hoofd op hol te brengen. Daem: ‘Die boodschap was ook wel een beetje subversief, gezien het eerste gebod: bovenal bemin één God.’ Ze stak hen op de speelplaats stiekem het briefje met de veelzeggende formule toe om ze van haar romantische gevoelens te overtuigen. En sindsdien is die permanente staat van verliefdheid niet meer overgegaan, ook al kijkt ze als 56-jarige heel wat nuchterder tegen de liefde aan. Ik bemin u bovenal is zeker geen sentimenteel boek en allesbehalve melodramatische vrouwenliteratuur. Integendeel, Daem laat vijf stemmen aan het woord die de lezer meezuigen in hun obsessionele verliefdheid. Vaak eindigt die passionele bevlieging door een klein misverstand in grote verwarring. Nu eens is er een psychotische moeder aan het woord die de liefde voor haar baby wel zeer drastisch tot uiting brengt, dan komt er een oude man in beeld die meer met zijn duiven begaan is dan met zijn echtgenote. Het is knap hoe de diverse personages in de vijf verhalen allemaal iets met elkaar gemeen hebben. Dat kunnen familiebanden zijn, maar ook nabuurschap. Zo kom je dezelfde persoon tegen in verschillende verhalen, met telkens een andere invulling.
Daem is een multitalent. Ze doet aan beeldhouwen, wou eigenlijk actrice en kunstschilder worden – wat ze ondertussen ook is. Bijna onvrijwillig is ze beginnen te schrijven. Na haar debuut Boniface (1992) werd ze binnengehaald als nieuwe, vrouwelijke Louis Paul Boon. In onversneden Denderleeuws zette ze haar vroegere middelbare school te kijk, waar de nonnen in de jaren zestig nog de plak zwaaiden. Ze schreef en creëerde zelf De meisjeskamer (1993), een toneelstuk dat tot vandaag wordt opgevoerd. Ze begon romans te maken en weer korte verhalen, maar bijna altijd was daar de liefde die haar inspireerde, zoals in Ik bemin u bovenal, haar pas verschenen dertiende boek.
Daem: ‘Het gaat in dit boek vooral over de onmogelijkheid om lief te hebben. Er komen verschillende vormen van liefde aan bod: liefde voor een job, zoals bij de beenhouwer in het eerste verhaal, voor wie slager zijn een echte passie is. Ik heb die slager bezocht toen ik research deed voor Olympia, mijn vorige roman. Zijn zaak lag ingeklemd tussen grotere bedrijven en het stonk er letterlijk naar dood en verderf. Frappant trouwens, hoe ik het in mijn debuut Boniface ook al over dood en bederf had, naar aanleiding van het slachtafval in het Denderleeuwse vilbeluik, en nu zestien jaar later opnieuw met dat thema open. Maar met dit boek ben ik eindelijk afgestapt van mijn geliefkoosde jaren zestig en zeventig. Dit is dus een actueel boek, zou je kunnen zeggen.’
Ook omdat u vooral de moeilijke kant van de liefde onderstreept?
GEERTRUI DAEM: Mensen zijn heel eenzaam. Verliefdheid is een drang tot leven omdat je wilt ervaren hoe schoon het leven wel kan zijn. Maar hoe kun je dat met iemand delen? Hoe ouder ik word, hoe minder ik verliefd word. Maar een woord als verliefdheid klinkt te licht. De euforie is immers van korte duur. In de grond is ieder mens alleen. Hij kan zich zo moeilijk verstaanbaar maken. Wij zijn stotteraars met taal.
Daarom bent u bewust nooit getrouwd?
DAEM: In mijn generatie was trouwen burgerlijk, en dat was iets voor het klootjesvolk. Ik heb nooit behoefte gehad aan zoiets als trouwen, maar ik heb wel geregeld een stevige relatie gehad. Natuurlijk denk je dan wel eens dat zoiets zal blijven duren. Maar het lukt niet. En hoe ouder ik word, hoe meer dat het geval is.
Mannen komen er in uw verhalen bijna altijd bekaaid af: ze worden geslagen, sterven een plotse dood of schuiven uit in de badkamer met fatale gevolgen. Is dat opzettelijk zo?
DAEM: Nee, ik had zeker niet de bedoeling om mannen slecht te gaan afschilderen. Ik vermoed dat ik me als schrijfster beter kan inleven in vrouwen en daarom vanuit een vrouwelijk perspectief naar mannen kijk.
Zeker de vaderfiguur is opvallend afwezig in uw vrouwelijke wereld.
DAEM: Dat klopt. Een vriend van me, een psychoanalyticus, zei me ook dat de vader in mijn verhalen dikwijls lijfelijk afwezig is. Dat komt waarschijnlijk omdat mijn vader zo jong gestorven is, hij was pas 38. Ik was toen 16, mijn broer 17, de jongste broer 11 en mijn zus 15. Maar het is niet omdat de vader afwezig is, dat zijn schaduw niet overal aanwezig kan zijn. Ik ga daar niet graag op in. Ik heb bij het overlijden van mijn vader beseft dat met één klap alles gedaan kan zijn, en sindsdien heb ik een veel scherper besef van eindigheid.
U hebt in uw verhalen een boontje voor de maatschappelijke verschoppelinge.
DAEM: Voor de outcast in het algemeen. Ik heb een zwak voor mensen die het niet halen. Ik heb er compassie mee. Ik vind trouwens dat mensen sowieso sneller uit de boot vallen en het veel moeilijker hebben dan twintig jaar geleden. Ik ben in Gent voorzitter van de organisatie Kunst(h)art, een sociaal-artistiek project voor gekwetste mensen die er zich met ceramiek, schilderen en etsen kunnen uitdrukken. En er is echt een toestroom. Er is heel wat fysieke, echte armoede in onze samenleving, merk ik dan. Daar zijn trouwens veel vrouwen en psychiatrische patiënten bij.
Zoals in het verhaal waarbij een moeder haar kindje door haar verstikkende liefde letterlijk ombrengt?
DAEM: Ik heb talloze mensen gekend én bezocht in psychiatrische ziekenhuizen, en dit verhaal is lang geleden echt gebeurd. Ik was toen kwaad dat die moeder haar peuter had vermoord: hoe kun je zoiets je eigen kind aandoen? Maar ook dat kan liefde zijn, en dat probeer ik geloofwaardig te vertellen. Zoiets is pijnlijk om te doen. Die totaal versplinterde moeder uit het verhaal is voor mij de hedendaagse Medea-figuur, voor wie geen enkele grens meer bestaat. Ze heet ook niet voor niets Helena. Ik probeer die onmogelijkheid tot communicatie, die je eigenlijk niet kunt uitdrukken, toch in woorden te vangen. Dat geldt ook voor de gedachtestroom in je hoofd die haast niet onder woorden te brengen is. Ik denk dat veel mensen met een vernauwd bewustzijn leven en zich niet kunnen of willen verplaatsen in andere mensen en al helemaal niet in een moeder die haar kind uit liefde vermoordt. Soms moet je jezelf misschien wel oogkleppen opzetten omdat je anders niet verder kúnt leven.
Uw verhalen vol spreektaal klinken heel natuurlijk. U schuwt functioneel dialect niet. Was dat geen probleem voor de Nederlandse redacteur?
DAEM: Veel van de verhalen zijn monologues intérieurs. Het moet in de kop zitten en moet dus ook woordelijk, qua couleur locale, kloppen. Vroeger wou ik expressig Denderleeuws dialect gebruiken, maar nu streef ik het grootst mogelijke naturel na. Soms maakt mijn Nederlandse redactrice daar inderdaad opmerkingen over. Een koer kennen ze in Nederland bijvoorbeeld niet, terwijl wij dat toch courant gebruiken.
En dus moet u als Vlaams auteur die dialectwoorden omzetten in gangbaar Nederlands?
DAEM: Nee. Wat in mijn oren aanvaardbaar klinkt, laat ik staan. Of dat nu de gij-vorm is, of woorden zoals knotteren, gremellachen of tabbaard. Toen ik debuteerde, waren de Nederlanders veel strenger. Nonkels moesten ooms worden. Gsm mag nu blijven staan, terwijl ze in het Noorden eigenlijk liever mobieltje horen. De Hollandse redacteurs zijn dus toleranter geworden.
GEERTRUI DAEM, IK BEMIN U BOVENAL, VRIJDAG, ANTWERPEN, 176 BLZ., 17,60 EURO.
DOOR FRANK HELLEMANS