Chris De Stoop
Chris De Stoop Chris De Stoop is redacteur van Knack.

Duizenden geadopteerde kinderen gaan op zoek naar hun herkomst. De Adoptielijn wil dit soms schrijnende proces ondersteunen. Over het recht op identiteit en de zoektocht naar de roots.

Vele tienduizenden exotische kinderen, die vooral sinds de jaren zeventig in het westen werden ingevoerd, zijn nu koortsachtig op zoek naar hun roots. In België, waar het adoptielandschap altijd een jungle is geweest, is het probleem nog extra nijpend. Een volle adoptie impliceerde hier immers altijd een volledige breuk met de oorspronkelijke familie. En het hoge aantal vrije of wilde adopties (tot de dag van vandaag) maakt de kans kleiner dat er ergens een goed dossier van het kind werd bijgehouden.

Eind 1999 begonnen enkele geadopteerde jongeren met de vzw Adoptielijn in Gent. Een dozijn vrijwilligers doet nu aan hulpverlening en begeleiding, maar wil ook de maatschappelijke en politieke discussie aangaan. In het eerste werkjaar werden ruim 350 mensen bereikt, en de meest voorkomende vraag was de rootsvraag. Bij de gevestigde adoptiediensten botsen ze daarmee soms nog op muren van onbegrip. Drijvende kracht is Devi Soens, die ruim twintig jaar geleden van Zuid-India naar West-Vlaanderen werd overgeplant.

Haar verhaal toont aan dat een adoptieproces nooit een afgesloten hoofdstuk is maar levenslang voortduurt.

Devi Soens: De Adoptielijn is uniek omdat wij een vereniging van en voor geadopteerden zijn. Maar wij worden nog altijd niet aanvaard door de andere adoptiediensten en instanties. Tot onze verbazing behandelen zij ons negatief, soms zelfs agressief. Zij wantrouwen ons omdat wij de vinger op de wonde leggen. ‘De boze geadopteerden,’ noemen ze ons. Wij hebben misschien niet zoveel diploma’s als zij, maar we hebben onze ervaring als geadopteerden – wij zijn ‘ervaringsdeskundigen’. Onze telefoondienst wordt nog wel gesubsidieerd, maar al de rest wordt geweigerd.

Na één jaar werking blijkt de belangrijkste vraag van de geadopteerden duidelijk de rootsvraag te zijn. Dat is een nieuw gegeven waar men twintig, dertig jaar geleden niet bij stilstond. Dat begint als een identiteitscrisis in de puberteit. En later groeit de zoektocht naar de roots voor velen uit tot een echte obsessie – vooral op het moment dat ze zelf hun eerste kind krijgen. Dan willen ze weten wie hun biologische ouders zijn en waarom die hen afgestaan hebben.

Het probleem is dat ons project Roots niet erkend en niet gesubsidieerd wordt. Blijkbaar voelt men dat als een bedreiging aan.

Heeft men in België het recht om z’n identiteit te kennen?

Devi: Wettelijk is er nog niets geregeld. Het is wel opgenomen in internationale verdragen, maar België heeft z’n wetgeving nog altijd niet aangepast. Wij vechten voor het recht op identiteit en inzage van de dossiers op achttien jaar. Er is vorige zomer een voorstel van decreet ingediend door Patricia Ceyssens dat daaraan tegemoet komt, maar het is niet zeker of dat voorstel goedgekeurd wordt. In de praktijk zijn er twee adoptiediensten die goed met ons samenwerken, maar de meeste diensten stellen zich weigerachtig op. Ofwel beroepen ze zich op de wet op de privacy, om geen gegevens vrij te geven. Ofwel beweren ze, terecht of niet terecht, dat er indertijd niets werd bijgehouden, dat de dossiers verloren zijn gegaan of dat de landen van herkomst het onmogelijk maken. Ik denk dat veel diensten bang zijn dat er kwalijke praktijken aan het licht zouden komen: adopties met valse papieren; verwisseling van kindjes; geen afstandsverklaring van biologische ouders… Sommigen nemen ook nog altijd die typische houding aan: ‘wees dankbaar dat je hier hebt kunnen overleven, en stel niet te veel lastige vragen’. Natuurlijk zijn wij dankbaar dat we een tweede kans hebben gekregen, maar moeten wij het daarmee heel ons leven stellen? Wij willen ook rechten.

De Adoptielijn is ontstaan uit je eigen woelige zoektocht naar je roots?

Devi: Mijn eigen zoektocht is een ongelooflijk proces geworden. Ik ben in 1978 door de Vreugdezaaiers, een van de grootste adoptiediensten in Vlaanderen, hierheen gebracht. Zij haalden hun vele kindjes uit de weeshuizen van de Sisters of Charity van Moeder Theresa in India. Volgens mijn papieren was ik Lydia, vijf jaar oud. In het weeshuis van Bombay was de echte Lydia echter gestorven en daarom hebben de zusters mij in haar plaats gestuurd. Als tienjarig meisje zou niemand mij anders nog gewild hebben. Toen ik in Brussel met een hele groep Indiase kindjes aankwam, was er natuurlijk grote verwarring. Ik leek niet op de foto van Lydia. Ik werd van de ene naar de andere ouders doorgegeven. Uiteindelijk kwam ik toch terecht bij mijn adoptieouders, die al een paar jaar voorbereid waren op de komst van de vijfjarige Lydia. Die werden dus helemaal bedrogen. Van de verwisseling werden zij nooit ingelicht.

Hoe hebben ze het dan ontdekt?

Devi: Als meisje van tien jaar had ik heel wat herinneringen, en daardoor is alles uiteindelijk uitgekomen – maar die zoektocht naar de waarheid heeft wel twintig jaar geduurd. Ik weet nog veel: hoe ik naar school ging in Madras, hoe ik poppenkleertjes maakte, hoe ik thuis als oudste meisje voor de kleintjes zorgde… Ik heb tegen mijn adoptieouders al snel gezegd: ‘I am not Lydia. My name is Devi.’ Later, toen ik Nederlands leerde, ben ik steeds meer beginnen te vertellen. Maar telkens als we met de Vreugdezaaiers contact opnamen, werd er gezegd dat het niet waar was en dat ik te veel fantaseerde.

In de kleuterschool was ik de enige die haar melktandjes al had verloren. Toen ik in het derde kleuterklasje zat, begon ik al te menstrueren. ‘Ja, die meisjes uit het Oosten zijn vroeg rijp’ werd dan gezegd. Toen ik officieel twaalf jaar was, kwamen we een archeoloog tegen die jarenlang in India gewerkt had. Hij zei: ‘Dat meisje is zeker zeventien.’ Er werd een skeletonderzoek gedaan, en toen bleek ik bijna een volgroeide vrouw te zijn. Bij gerechtelijk vonnis werd mijn geboortejaar drie jaar vervroegd van 1973 naar 1970.

Enkele jaren later, in 1992, kreeg ik eindelijk een brief van de zusters van Moeder Theresa, waarin ze toegaven dat ik Devi was en dat ik al in 1968 geboren was in Madras. Volgens die brief was m’n vader een zieke oude man en was hij daarna waarschijnlijk gestorven aan tbc. ‘Het was allemaal de wil van God.’ Die brief was bedoeld als zoethoudertje om mij de zoektocht te doen staken.

Maar voor jou begon de zoektocht toen pas echt?

Devi: Ik was door m’n vader naar het home in Madras gebracht met m’n jongere zusje en m’n broertje, die later samen naar het home van Bombay zijn doorgezonden. Daar werden ook zij aan adoptieouders toegewezen, al een paar jaar voor mij, omdat ze nog jonger en meer gegeerd waren. Normaal gezien is het een regel dat men broertjes en zusjes niet van elkaar scheidt. Toen ik één jaar in België was, ging ik met m’n adoptieouders naar een bijeenkomst van de Vreugdezaaiers in Zon en Zee in Westende. Uit meer dan honderd Indiase kindjes herkende ik daar meteen mijn zusje. Maar wat ik zei werd weggewimpeld. De volgende jaren kregen we daarover nooit een duidelijk antwoord. Pas in 1992, toen ik weer naar het adoptiebureau stapte, gaven ze ineens toe dat mijn zusje door een andere Vlaamse familie geadopteerd was en het bleek inderdaad het meisje te zijn dat ik dertien jaar eerder in Zon en Zee herkend had!

Je bent dan zelf naar India getrokken?

Devi: Vooral sinds ik zwanger was van m’n eerste zoontje, kon ik het gewoon niet meer van mij afzetten. Ik kon niet eens antwoorden op de vraag of er erfelijke ziektes waren in mijn familie. Ik had het gevoel dat ik m’n eigen kind niet eens kon beschermen. Het heeft ook te maken met je moederinstinct, denk ik. Dan wéét je dat jouw moeder ooit hetzelfde heeft gevoeld. Daarom zijn het vooral vrouwelijke geadopteerden die bij ons aankloppen met rootsvragen.

In de zomer van 1993 trok ik met mijn man Peter naar India. We hadden daar contact met verscheidene zusters, die indertijd voor ons gezorgd hadden. Daarna ging ik naar mijn geboortestad Madras. Daar vond ik in het register van het home de datum waarop wij in 1974 waren binnengebracht en het adres van mijn vader in een buitenbuurt. Na een moeilijke tocht reden we met de riksja een van de pleintjes op, en dat bleek precies te zijn zoals in de herinneringen die ik al zoveel jaar meedroeg. Ik wist dat daar een blauwe olifantstempel van Ganesh stond, en dat daarachter het huis was waar ik was opgegroeid. Het klopte nog perfect. In die wijk heb ik dan m’n hele familie met ooms en tantes, neven en nichten teruggevonden. Wij werden met open armen ontvangen. Ik was in de wolken.

Dan kreeg ik het hele verhaal te horen en werd mijn uitbundigheid snel gesmoord. Mijn biologische ouders hadden in de jaren zeventig grote relatieproblemen en waren uit elkaar gegaan. M’n vader bleef met drie kleine kinderen achter. Omdat hij ons toen echt niet kon verzorgen, wou hij ons tijdelijk onderbrengen bij de Sisters of Charity. Toen hij ons de volgende week weer kwam ophalen, kreeg hij ons niet meer terug. Dat beeld zal me sterk bijblijven: m’n vader aan de ijzeren poort van het home, tevergeefs. Wij werden door de zusters voor adoptie afgestaan zonder echte toestemming van mijn biologische ouders. In mijn ogen een soort ontvoering.

Mijn familie vertelde mij dat m’n biologische ouders zich jaren later weer herenigd hebben en dat zij nog verscheidene pogingen ondernomen hebben om ons terug te krijgen.

Hebben de Indiase zusters dat verhaal bevestigd en hun fouten toegegeven?

Devi: Nee. De zusters zeiden dat ze zich niets meer herinnerden, dat de gegevens vroeger slecht bijgehouden werden, dat Moeder Theresa de geheimhouding van de ouders had beloofd… In het moederhuis in Calcutta werd ik zelfs buitengegooid. Ik wou absoluut de non spreken die mijn naam vervalst had. Maar zij weigerde mij te zien. We hebben ons dan toch een toegang geforceerd, en toen kregen we moeder Theresa te zien. Die zei: ‘Je hebt een goed leven, je moet niet in het verleden graven maar naar de toekomst kijken, je moet ons dankbaar zijn…’ Ik antwoordde haar: ‘Ik kan geen genoegen nemen met de toekomst als ik met m’n verleden niet in het reine ben.’ Moeder Theresa zei: ‘Ach, maak toch niet altijd problemen. Wees blij, en God zegene je’ – en dan was ze weg, en werden we buitengezet.

Hoeveel hebben je adoptieouders voor jou betaald?

Devi: Ongeveer driehonderdduizend frank. Maar mijn vader heeft voor ons slechts drie broden gekregen, toen hij ons tijdelijk binnenbracht in het home: voor elk kind één. In mijn ogen was het een vorm van kinderhandel, want er zijn zoveel fouten gemaakt: er werden namen gewijzigd, leeftijden veranderd, kinderen verwisseld, broers en zussen uit elkaar gehaald, biologische én adoptieouders bedrogen, essentiële gegevens achtergehouden… Mijn vader was een Indiase kruidendokter, een soort goeroe. Ik heb boeken teruggevonden die hij over de ayurvedische geneeskunde schreef. Hij verdiepte zich in astrologie en religieuze zaken. In zijn dagboek schreef hij alles op. Dat hij al op z’n twaalf jaar moest gaan werken. Dat hij verliefd werd op een buurmeisje, maar moest trouwen met iemand anders. Zelfs het moment dat ik verwekt werd, heeft hij genoteerd. Ik was zijn geliefde dochtertje, schreef hij. Maar een paar maanden na m’n geboorte begonnen de problemen. Hij verdiende veel te weinig en moest zijn gouden huwelijksketting verkopen. Er kwam ruzie met m’n moeder omdat zij niet genoeg voor mij zou zorgen…

Dan ben je weer een nieuwe zoektocht begonnen, nu naar je geadopteerde broertje?

Devi: De zusters in India vertelden mij dat ze ook zijn naam veranderd hadden en dat hij voor adoptie naar Frankrijk was overgebracht, vermoedelijk Rijsel of Lyon. Ik heb de volgende jaren, met de hulp van Kind en Gezin, alle mogelijke adoptiediensten in Frankrijk benaderd, maar zonder succes. Ook bij de Vreugdezaaiers kon men mij niet helpen. In mijn dossier staken alleen wat gegevens over de officiële adoptieprocedure. Ik deed zelfs een beroep op opsporingsprogramma’s zoals ‘Vermist’ en ‘Spoorloos’.

In 1998 werden de tijdschriften van de Vreugdezaaiers uit de jaren zeventig doorgenomen, en wat bleek? Mijn broertje was toch via de Vreugdezaaiers door een Vlaamse familie geadopteerd. We hebben hem in Gent teruggevonden op slechts enkele straten van ons huis! Hij was natuurlijk erg aangedaan. Ik had zelf een enorme emotionele terugslag. Het is evident dat men ons drieën door al die jaren grote schade heeft toegebracht. Het identiteitsgevoel is ernstig gekwetst. Ik voelde mij zo machteloos, onbegrepen en tekort gedaan.

En je biologische ouders?

Devi: De familie zegt dat ze in 1985 omgekomen zijn toen hun huis is afgebrand. Volgens anderen ging het om een dubbele zelfmoord, omdat ze definitief gehoord hadden dat ze hun kinderen nooit meer terug zouden zien. Ik ga deze zomer naar India om dat verhaal verder uit te zoeken. Dan ga ik ook proberen om de andere dagboeken van m’n vader te pakken te krijgen. Ik ben volop Tamil aan het leren om ze te kunnen lezen.

Dus je zoektocht is nog niet afgelopen?

Devi: Die zal wel nooit gedaan zijn. Onlangs heb ik me zelfs laten hypnotiseren om m’n oudste herinneringen weer boven te halen. Ik zie altijd maar een beeld van m’n moeder die huilt. Er blijven nog te veel raadsels.

Is zo’n zoektocht naar de roots niet bedreigend voor de adoptieouders?

Devi: Natuurlijk zijn er adoptieouders die dan vrezen dat ze hun kind weer gaan verliezen. Maar meestal is het tegendeel waar. Het is een meerwaarde in je ontwikkeling. Mijn adoptieouders hebben mij altijd bijgestaan in m’n zoektocht, en onze relatie is daardoor sterker geworden. Ik heb thuis de foto’s van mijn biologische ouders én van mijn adoptieouders staan: zonder de enen was ik er niet, en zonder de anderen had ik het niet gered. Zo leg ik dat alvast aan mijn kinderen uit, want ook die gaan op den duur aan een zoektocht naar hun roots beginnen. Achteromkijken is een normale menselijke eigenschap.

Heb je ooit een klacht ingediend voor jouw adoptie?

Devi: Ja, wij hebben een klacht gestuurd naar de ombudsdienst van Kind en Gezin, om de Vreugdezaaiers ertoe te brengen op correcte manier een punt te zetten achter wat ons is overkomen. De inspectie heeft hen op de vingers getikt voor de ‘onbegrijpelijke fouten en vergissingen’. Daarna kregen we min of meer bevredigende antwoorden, die echter nog een persoonlijk en menselijk aspect misten. Ik besef natuurlijk dat de Vreugdezaaiers in veel gevallen goed werk hebben geleverd voor adoptiekinderen en adoptieouders, maar toch ben ik zeker geen alleenstaand geval. Daarom wou ik het ook structureel aanpakken, zodat andere geadopteerden niet dezelfde lange lijdensweg moeten ondergaan. Ik heb daar met Kind en Gezin over gepraat, en ik heb hen de boodschap gegeven om meer aandacht te schenken aan de geadopteerden zelf. Zij stelden ons voor een project in te dienen. Zo is de Adoptielijn geboren.

Maar nu willen jullie meer doen dan alleen maar telefonische hulpverlening?

Devi: Wij willen een klankbord zijn voor geadopteerden en aan belangenbehartiging doen. Wij organiseren praatavonden en ontspanningsactiviteiten: dan komt er veel los op een ongedwongen manier. Met ons ‘Rugzakproject’ gaan wij naar de scholen: dan tonen wij dat een geadopteerd kind hier niet aankomt als een onbeschreven blad, maar met een rugzakje vol ervaringen en herinneringen. Hij heeft al een scheiding en een verlies achter de rug.

We werken natuurlijk ook al het hele jaar rond de rootsvragen. De overheid (Kind en Gezin) wil ons project Roots echter niet steunen. Integendeel: men heeft een tijdje geleden een adoptiedienst, die vroeger alleen met binnenlandse adopties bezig was, gesubsidieerd om ook interlandelijke rootsvragen te begeleiden. Dat toont nog eens dat een organisatie van en voor geadopteerden gewoon niet aanvaard wordt in het wereldje.

Minister Vogels wil nu, na enkele kritische rapporten, werk maken van een nieuw decreet. Een begeleidingscommissie moet dit in goede banen leiden. Wij eisen dat de stem van de geadopteerden in deze commissie ook vertegenwoordigd is én dat men ook de ervaringsdeskundigheid laat meetellen.

Moet elke geadopteerde een zoektocht naar z’n roots ondernemen?

Devi: Nee. Maar iedereen wordt wel met de rootsvraag geconfronteerd. In je tienerjaren krijg je het gevoel dat je niet alleen bent, dat je altijd vergezeld bent door die schaduw uit het verleden. Je raakt in de knoop met je wortels, je voelt je adoptie aan als een handicap. Op sommige momenten is de rootsvraag zeer sterk aanwezig, op andere momenten sluimert die op de achtergrond.

Voor sommigen volstaat het om wat meer informatie te krijgen over hun geboortestreek. Anderen willen een rootsreis ondernemen en zich in die cultuur onderdompelen: de ene komt daar gelukkig van terug, de andere ontredderd. En verder zijn er mensen die alles over hun biologische ouders willen weten en hen ontmoeten, wat natuurlijk alleen maar kan als beide partijen ermee instemmen. Die laatste groep is naar onze ervaring toch wel de grootste. Dat zijn zeer emotionele dingen: je kan ontdekken dat je moeder verkracht werd, dat er incest werd gepleegd, dat je gekidnapt bent… Zo bleek al dat een Rwandees meisje door militairen ontvoerd was en via een home in het buitenland voor adoptie afgestaan. Het pijnlijkst vind ik het nog voor die Belgische geadopteerden, die soms pas op hun trouwdag ontdekken dat er andere namen op hun geboorteregister staan.

Wij willen nu constructief samenwerken met andere adoptiediensten, maar zij moeten wel accepteren dat ook de geadopteerden zelf een stem willen hebben. Dat was lange tijd een ontbrekende schakel. Wij zijn géén boze geadopteerden. Maar het stellen van de rootsvraag moet een fundamenteel recht zijn van elke geadopteerde mens.

Foto’s: Patrick De Spiegelaere

Chris De Stoop

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content