In deze rustige dagen voor Pasen hoeft niet al het nieuws slecht te zijn. Want, voor wie zich de vraag zou stellen: Vlaanderen voelde zich vorig jaar goed in zijn vel. Dat leert het grote Vrind-boek voor het jaar 2000, waarin alle statistische gegevens die op Vlaanderen betrekking hebben, zijn samengebracht. Het is inmiddels gebruikelijk dat er tegelijk met het jaarboek een enquête wordt gepubliceerd die de Vlaamse overheid wijzer moet maken over wat ons bezighoudt.
Vrind is een vriendelijke afkorting voor een zo complex begrip als Vlaamse Regionale Indicatoren. Hoewel het jaarboek een nog jonge traditie is, heeft het toch al de reputatie verworven een bijzonder handzaam instrument te zijn voor wie wil weten wat de Vlamingen hebben of wat ze niet hebben, waarin ze rijk zijn of juist arm. Wat ons bezorgd stemt en wat ons vrolijk maakt. Vorig jaar, zo bleek, waren de Vlamingen het meest bekommerd om de vervuiling van het milieu. Daarna lagen ze, in die volgorde, het meeste wakker van het drugsgebruik bij jongeren, de verkeersdrukte, de belastingdruk en het gevoel van onveiligheid op straat.
Problemen zoals de werkloosheid of het politieke gesjoemel, die in voorgaande jaren nochtans hoog scoorden, verdwenen in 2000 enigszins uit beeld. We zijn dus beduidend minder bang dan enkele jaren geleden om onze baan te verliezen. Terwijl we blijkbaar ook van oordeel zijn dat de politici die Vlaanderen besturen minder gevoelig zijn voor corruptie dan hun collega’s in een recent verleden. Dat kan erop wijzen dat het vertrouwen in de instellingen voor het eerst in lange tijd weer is toegenomen – en dat is goed nieuws.
Toch is de Vrind nu ook weer niet zo fraai dat alles in het rijk van minister-president Patrick Dewael rozengeur en maneschijn is. Bijna een derde van zijn onderdanen zegt namelijk het moeilijk te hebben om het einde van de maand te halen. Voor vijftien procent van de Vlamingen kan er geen weekje vakantie af. Ongeveer evenveel Vlaamse gezinnen hebben geen auto.
Een merkwaardig cijfer in het onderzoek stelt dat bijna zeventig procent van de Vlamingen politiek volstrekt onbelangrijk vindt. De enquête moet volgend jaar misschien eens peilen naar wat politiek volgens de mensen precies is. Want zonder politieke beslissing in deze of gene richting wordt er natuurlijk ook niets gedaan aan datgene wat ze wel belangrijk vinden. Neem, bijvoorbeeld, de vervuiling van het milieu. De beslissing van de Amerikaanse president George W. Bush om de Kyoto-verklaring over de uitstoot van CO2 niet toe te passen, is politiek van de eerste orde.
Het is, in vergelijking met vorig jaar, inmiddels ook duidelijk dat de economische boom over zijn hoogtepunt heen is. Zonder daarom zwartkijkers te zijn, kunnen we ons misschien toch maar beter op een ontwikkeling met minder zekerheden voorbereiden. Het loopt niet zo’n vaart als in de Verenigde Staten, maar het signaal heeft toch ook hier al geklonken dat volledige tewerkstelling een fenomeen uit het verleden is. De baan voor het leven wordt straks ook voor de ambtenaar geschrapt. Achter het pensioen staan grote vraagtekens. Wie goed om zich heen kijkt, ziet al veel deeltijds werk – de Vrind-cijfers hebben het over 20 procent in 1999 -, lossere arbeidsverhoudingen en veel, zogenaamde, flexibiliteit. Situaties waar vakbonden moeilijk vat op krijgen. Nu maakt het nog weinig uit omdat er veel jobs worden aangeboden. Dat wordt anders als die luxe verdwijnt.
Dit is wat de socioloog Ulrich Beck de ‘brazilisering van het Westen’ noemt: onze maatschappij gaat in een aantal opzichten lijken op half-geïndustrialiseerde samenlevingen zoals die in Brazilië. Het is een nieuwe risicomaatschappij, waarin iedereen elke dag weer voor zijn brood moet knokken. Als het goed gaat met de economie, stelt Beck, is het leven een avontuur. Gaat het minder goed, dan bedreigen al die risico’s snel wat de mens aan beschaving heeft opgebouwd.
Het soms wat softe verhaal van enkele paars-groene bonzen over een verbetering van de kwaliteit van het leven antwoordt voor een deel op die harde waarschuwing: het wil de werkende mens beschermen tegen enkele van de uitwassen van de risicomaatschappij die Ulrich Beck beschrijft. Het lijkt dat bijvoorbeeld mensen zoals Frank Vandenbroucke en Jos Geysels – rood en groen, maar geen dikke politieke vrienden – het op dit vlak eens moeten kunnen worden over een concreet project. Een platform dat duidelijker is dan de vage koepels van Patrick Janssens of de bijenkorven van Stefaan De Clerck.
Overigens. Daarmee bezig zijn, daarover praten, zo’n keuze maken: voor wie het niet zou weten, dat is politiek. Want of wij de politiek nu belangrijk vinden of niet, doet eigenlijk weinig ter zake. Het punt is dat zij zich de hele tijd met ons bemoeit. Of we dat nu willen of niet.
Hubert van Humbeeck