Dirk van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters kregen de opdracht om een anthologie van de poëzie in Vlaanderen na 1945 te maken. Je zou hun keuzes gedurfd eigenzinnig kunnen noemen. Of ijdel, etnocentrisch en elitair.
Ter gelegenheid van het dertigjarige bestaan van Poëziekrant en het vijfentwintigjarige bestaan van het Poëzie- centrum vroeg oprichter en gedelegeerd bestuurder Willy Tibergien aan Dirk van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters om een bloemlezing te maken van de poëzie in Vlaanderen na 1945. De bestelde anthologie mocht gerust eigenzinnig zijn, zolang ze maar literair-historisch verantwoord was en representatief voor de poëzieproductie in Vlaanderen. Als uitgangspunt gold de rijke poëziecollectie van het Poëziecentrum, de thuisbasis van de poëzie in Vlaanderen, gevestigd aan de Vrijdagmarkt in Gent. Alle bundels van Vlaamse auteurs die na 1945 werden gepubliceerd – door professionele uitgevers, amateuruitgevers of in eigen beheer – werden doorgenomen.
De samenstellers maken alle drie deel uit van de redactie van het literaire tijdschrift Freespace Nieuwzuid. Peeters is eveneens lid van de redactie van Poëziekrant, Jans is een toneeldramaturg. De meest gerenommeerde is Dirk van Bastelaere, postmodern dichter par excellence, matig bekend en bemind door het brede poëziepubliek maar des te meer in kringen van literaire academici. Het is verleidelijk om Hotel New Flandres te beschouwen als zijn persoonlijke bloemlezing – en zo zal ze in de toekomst wellicht ook worden genoemd: ‘de bloemlezing van Van Bastelaere’ – maar de opdrachtgever-uitgever verzekerde ons dat de rol van Jans en Peeters die van slippendrager wel degelijk oversteeg. Of dat veel verschil maakt, is zeer de vraag, want de drie hebben een gelijklopende visie op poëzie. De homogene samenstelling van het bloemlezende trio fnuikt enigszins de autoriteit van deze zelfverklaarde Ultieme Bloemlezing der Vlaamse Poëzie, en dat is jammer. Want laten we eerlijk zijn, geen enkele andere samensteller had Willy Roggeman (een wegens te onbegrijpelijk nauwelijks gelezen dichter, die meer dan hem lief is wordt verward met zijn naamgenoot Willem M. Roggeman) naar voren geschoven als de belangrijkste Vlaamse dichter – weliswaar ex aequo met drie anderen – van de voorbije zestig jaar. Had de opdrachtgever niet gevraagd om iets te maken wat representatief en literair-historisch verantwoord is? Heeft het trio die eis naast zich neergelegd?
VERBODEN VOOR NEDERLANDERS
Allicht tot hun niet geringe onvrede konden de samenstellers niet alleen werk opnemen van dichters waar ze van hielden, maar ook – zo staat in de omstandige inleiding te lezen – ‘gedichten van dichters die ons weinig of niet interesseren, omdat we ze saai, flauw, truttig of ouderwets vinden’. Dat wordt nader toegelicht: ‘De poëzie van Gedichtendag, van Canvas en de De Coninckprijs, van de boekenbijlagen, de fietsroutes, de stadsdichters en De laatste show, dat is niet onze poëzie. (…) Wij staan niet bepaald te juichen bij de recente publieke ‘aandacht’ voor de poëzie. Het genre lijkt immers het zoveelste slachtoffer van de kanibalen (sic) uit Entertenia. In de media is alles mogelijk als het maar leuk of controversieel is. Poëzie? Ja, omdat ze zo leuk oubollig is. Poëzie? Ja, uit de mond van een ongeschoren lolbroek met een morsige trui.’
De Spiegel der letteren van Mario Molegraaf en het Verzenboek van Jozef Deleu krijgen eveneens een veeg uit de pan. Zij zouden het ‘gecanoniseerde voer herkauwen, waarmee de bloemlezer zelf zich toont als gedomesticeerd door de canonieke praktijk’. In dat verband wordt verwezen naar de roman De geschiedenis van de wereld in 10 1/2 hoofdstuk van Julian Barnes. Een houtworm die als verstekeling op de ark van Noach zat, maakt duidelijk dat diens vloot uit negen schepen bestond waarvan er acht zijn vergaan. Vele dieren verdwenen. Van Bastelaere, Jans en Peeters willen de poëziedieren die uit de verzenboot zijn gevallen weer aan boord halen. Veel eer valt te beurt aan Jan de Roek, een Antwerpse dichter die in 1971, op dertigjarige leeftijd, om het leven kwam bij een verkeersongeval. Zijn verzamelde gedichten werden in 1980 alsnog, maar zonder veel ruchtbaarheid, gepubliceerd. Een kwarteeuw later wordt hij in dit boek gerehabiliteerd.
Bloemlezen is kiezen maar vooral niet-kiezen. De samenstellers verklaren trots dat ze ‘geen banvloeken hebben uitgesproken over “foute” dichters als Ferdinand Vercnocke, Bert Peleman, Reninca, Marc Reynebeau, Raoul Maria de Puydt of Johan Daisne. We hebben geen lange gedichten weggelaten vanwege “plaatsgebrek”. We hebben prozagedichten opgenomen, gedichten in de vorm van lijstjes of conversaties, Kongo-gedichten (sic), light verse, verzen die veeleer conceptueel van aard zijn zoals de Bloomiade-gedichten van Paul Claes, visuele poëzie van Paul de Vree en wonderlijke, semi-mystieke (sic) gedichten. (…) Zelfs Franstalige Vlaamse poëzie.’
Niet opgenomen zijn songteksten en internetpoëzie. Ook gedichten van buitenlanders (lees: Nederlanders) die in ons land wonen ontbreken. In deze anthologie bijvoorbeeld geen Benno Barnard, Ramsey Nasr of Serge van Duijnhoven. Voor het Vlaamse poëtische systeem is Nederland, aldus de samenstellers, ‘een buitenland, net zoals Frankrijk, Amerika of India dat zijn’. Een boude, kortzichtige en zelfs gefrustreerde uitspraak, want Van Bastelaeres werk is bij onze noorderburen zo goed als onbekend.
WEGBEREIDERS EN VOETVOLK
De titel van het boek, Hotel New Flandres, is ontleend aan een hotel in Sint-Niklaas, de geboortestad van Van Bastelaere. Net zoals dat in het hotelwezen gebruikelijk is, krijgen de dichters sterren toegekend. Daar wordt in de introductie uitvoerig op gefocust, maar om precies te weten met hoeveel sterren een dichter mag pronken (of niet), moeten we het aantal opgenomen gedichten gaan tellen (zie tabel). Vanaf drie sterren en vijf gedichten dienen wij ons noodgedwongen te beperken tot een greep dichters die in de desbetreffende categorie voorkomen.
Dichters die vijf sterren krijgen, worden ‘paradigmadichters’ genoemd. Innovatie is hun handelskenmerk. Zij hebben het ‘poëtische systeem’ ingrijpend veranderd met een welbepaald ‘evenement’ – een bundel, een cyclus of een gedicht – waarna de poëzie niet meer dezelfde was als voorheen. De samenstellers noemen De Oostakkerse gedichten van Hugo Claus, De lenige liefde van Herman de Coninck en Junkieverdriet van Jotie T’Hooft. Deze werken waren zowel succesvol als controversieel. Ze luiden een paradigmawissel in, met andere woorden: ze staan aan het begin van een stroming. Soms wordt een keuze toegelicht: ‘Jotie T’Hooft tekent niet alleen voor de doorbraak van de neoromantiek (het paradigma dat breekt met neorealisme en postexperiment): met zijn mix van literaire motieven en verwijzingen naar de populaire cultuur (muziek, sciencefiction) ontpopt hij zich ook tot de Remy C. van de Kerckhove van het postmodernisme.’ Merk op dat Dirk van Bastelaere zichzelf ook tot de paradigmadichters rekent.
Viersterrendichters zijn ‘oeuvredichters’. Tijdens hun loopbaan hebben ze verscheidene bundels van bovengemiddelde kwaliteit gepubliceerd. Vaak begonnen ze binnen een (nieuw) paradigma, waarna ze een autonoom oeuvre hebben opgebouwd. Luuk Gruwez en Miriam Van hee zijn hier uitstekende voorbeelden van: ze debuteerden als neoromantische dichters, maar ruilden die stijl in de loop der jaren in voor een authentieke stem. Viersterrendichters zijn doorgaans minder grillig dan paradigmadichters. Hun oeuvre vertoont meer coherentie, en de kwaliteit ervan is over de hele lijn gelijkmatiger. Van de viersterrendichters werden in de regel zeven gedichten geselecteerd. Alleen Jan de Roek en Eddy van Vliet krijgen er acht.
Dichters met drie sterren vullen de ruimte in die door paradigmadichters is gecreeerd. Zij belichamen een stroming. Hun werk onderscheidt zich van de viersterrendichters door een gebrek aan continuïteit en/of kwantiteit en/of kwaliteit. Van alle driesterrendichters namen de samenstellers vijf gedichten op, alleen Paul Snoek krijgt er zes. Snoek als aanvoerder van de betere middelmaat lijkt ons een geringschatting.
De tweesterrendichters vormen een heterogene groep. Je vindt er nieuwe dichters die aan de weg naar eeuwige poëzieroem timmeren. Verder zijn er de epigonen die zich al te volgzaam, zonder veel blijk te geven van oorspronkelijkheid in een bepaalde stroming lieten inlijven. Ten slotte tref je in die categorie ook einzelgängers aan zoals Johan de Boose, Geert van Istendael, Frank de Crits, Roel Richelieu van Londersele, Jan H. Mysjkin en Willie Verhegghe. Hier ook een aantal oude coryfeeën die al lang vóór 1945 poëzie publiceerden, maar ook daarna nog werk uitgaven dat van belang was, of van wie het verzameld werk verscheen. Onder meer Gaston Burssens, Maurice Gilliams en Jan van Nijlen vallen hier op.
In de piramidale structuur van Hotel New Flandres vormen de dichters met één ster de brede basis. Zij van wie er twee gedichten zijn uitverkoren, worden bestempeld als dichters die hun eigen weg gingen en daardoor een beetje buiten alle categorieën vallen. Opmerkelijke namen hier zijn Mark van Tongele, Marc Tritsmans en Erwin Mortier. Van de dichters van wie maar één gedicht is geselecteerd, hebben de samenstellers geen al te hoge dunk. Zo expliciet wordt dat in de inleiding niet vermeld, maar wie tussen de regels leest komt tot die conclusie. Er zijn maar liefst 132 dichters met maar één gedicht, onder wie Herman Leenders en Bernard Dewulf. Bij andere samenstellers zouden deze dichters, en met hen veel ander voetvolk, hogere ogen gooien. Vormen die dichters met één gedicht de volledige rest? Zeer zeker niet. Er ontbreken er nogal wat. Voor de vuist weg noemen we Hans Claus, Koenraad Goudeseune, Guy Commerman, Gie Devos, Frans Denissen, Lieve Desmet, Patrick Corneillie, Paul Rigolle, Ina Stabergh, Magda Castelein, Luc Boudens, Katelijne van der Hallen, Guido De Bruyn, Patrick Lateur, Wannes Van de Velde, Jan Geerts, Toon Vanlaere, Dimitri Casteleyn, Bart Vonck en Kristin Van den Eede, de benjamin in de recentste editie van Komrijs ‘poëziebijbel’.
Toch valt er in deze bloemlezing heel wat te ontdekken. Om u een idee te geven, vindt u op de vorige bladzijden fraai werk – van licht en absurd via vrouwelijk tot visueel – van Ludo Poplemont, Ben Klein, Paul Bosteels, Anna Malibran en Ivo Vroom. En als u Bob Bern, Phil Cailliau, Hugues Catharin, Hans Devroe, Andries Dhoeve, Leon Van Essche, Guido Van Hercke, Dany Hilven, Jaco, Anne-Mie Van Kerckhoven, Serge Largot, Gie Luyten, Hilde Malfait, Hugo Neefs, Adriaan Peel, Roni Ranke, Ria Scarphout… voorheen al met poëzie associeerde, dan bent u waarlijk een kenner.
De samenstellers zijn er niet in geslaagd om een literair-historisch verantwoorde en representatieve bloemlezing te maken, dat geven ze op pagina 6 ootmoedig toe, maar is zoiets überhaupt wel haalbaar? Hoe dan ook is Hotel New Flandres een mooi, kloek boek met een harde kaft in een aantrekkelijke vuurrode wikkel, dat thuishoort in de boekenkast van iedereen die de poëzie in het algemeen en de Vlaamse poëzie in het bijzonder genegen is.
HOTEL NEW FLANDRES – 60 JAAR VLAAMSE POëZIE 1945-2005, SAMENGESTELD EN INGELEID DOOR DIRK VAN BASTELAERE, ERWIN JANS EN PATRICK PEETERS, POëZIECENTRUM, GENT, 752 BLZ., 29,95 EURO (TOT 31 JANUARI 2009 SLECHTS 24,95 EURO).
DOOR PHILIP HOORNE