De kiezer ligt niet wakker van communautaire thema’s en dus besteden ook de meerderheidspartijen er in hun verkiezingsprogramma’s weinig aandacht aan. Achter de schermen luiden er evenwel andere klokken.
Het is een publiek geheim dat Verhofstadt I op de rails werd gezet door de Waalse partijen. PS, PRL en Ecolo smeedden eerst een verbond in de Waalse gewestregering en de Franse gemeenschapsregering. Daarna waren de federale en Vlaamse regering aan zet. Louis Michel (MR) trad op als dirigent van dienst en riep, daarin gesteund door het hof, een veto uit tegen asymmetrische coalities. Een communautaire agenda lag mede in dit scenario verscholen. De Franstalige partijen reageerden afwijzend op een nieuwe ronde staat hervormen.
Althans ogenschijnlijk, want de Franse gemeenschap verkeerde in chronische geldnood. De Franstalige partijen eisten voor hun Waalse en Brusselse onderwijs jaarlijks 60 miljoen euro extra. Met formateur Guy Verhofstadt viel daarover te praten, zo merkten ze in het Zuiden. Die mercantiele belofte vereenvoudigde de federale paars-groene coalitievorming. Al moest, om de Vlaamse regering in de steigers te zetten, ook VU&ID over de streep getrokken worden. Daarin beschikten liberalen, socialisten en groenen immers niet over de gewenste meerderheid. Bert Anciaux en de zijnen eisten waarborgen over een nieuwe staatshervorming. Louis Michel werd aangesproken om daarover een nota neer te pennen. Het werd een nietszeggend document. Want het als historisch beschouwde paarse formatieberaad mocht niet stranden op communautaire klippen. In de loop van de regeerperiode zou een paritair samengestelde ‘Intergouvernementele en Interparlementaire Conferentie voor Institutionele Vernieuwing’, de zogenaamde Costa, zich buigen over de ‘evaluatie van de werking van de nieuwe federale structuren’.
Veel meer dan een procedure hield deze afspraak niet in. Inhoudelijk konden de Vlamingen slechts rekenen op de reeds in 1993 beloofde overheveling van de gemeente- en provinciewet en enkele minder belangrijke technische beleidsmateries. Voor VU&ID was dat toch voldoende om aan het Vlaamse beleid te participeren. Want de nieuwe Vlaamse regering pakte wel uit met een communautaire agenda. VLD, SP en Agalev beloofden VU&ID het Vlaamse eisenpakket te verdedigen in de Costa. Volgden een Sint-Elooisakkoord, een Hermesakkoord, een Lambermontakkoord én een Lambermont-bis-akkoord.
De bijkomende financiering van de gemeenschappen vormde de kern van de communautaire akkoorden. Die financiering groeit jaarlijks aan. Tot 2012 krijgt de Franse gemeenschap verhoudingsgewijs meer geld dan de Vlaamse. Dat komt omdat men naast de personenbelasting ook het leerlingenaantal en de btw als berekeningsbasis hanteert. Vanaf 2012 krijgen de gemeenschappen 1,1 miljard euro extra geld uit de federale kas. Op dat moment is de aan de gemeenschappen toegekende som enkel afhankelijk van de respectieve bijdrage tot de personenbelasting. Momenteel genereert Vlaanderen iets meer dan 60 % van de personenbelastingen in België, Wallonië en Brussel respectievelijk iets minder dan 30 % en 10 %. Vandaar dat de Vlaamse gemeenschap vanaf 2012 meer middelen zal ontvangen dan de Franse. Al blijft de regionale economische ontwikkeling uiteraard onvoorspelbaar: het tij kan ook keren. Feit is dat de Franse gemeenschap voorlopig op zijn lauweren kan rusten. Er kon zelfs een ‘reservefonds’ van af voor ‘slechtere tijden’ omdat, aldus de minister-president van de Franse gemeenschap Hervé Hasquin (MR), ‘wij nooit meer als bedelaars naar onderhandelingen met de Vlamingen willen gaan’.
FISCALE APPETIJT
De Franstaligen zijn dus allerminst te vinden voor een nieuwe, zesde staatshervorming. Ze willen het houden bij hun ‘bestedingsautonomie’. De federale overheid is bevoegd voor de personenbelasting en int ze dus ook. Een deel van dat geïnde bedrag wordt naar de gemeenschappen doorgesluisd, die het op hun beurt kunnen besteden. Kortom, de deelstaten zijn wel bevoegd voor een pak bevoegdheden en uitgaven, maar nauwelijks voor de inkomsten. Het ontbreken van zo’n fiscale autonomie is in de meeste federale staten ondenkbaar.
Wel liet ‘Lambermont’ een volledige overheveling van de gewestbelastingen (heffingsgrondslag, aanslagvoeten en vrijstellingen) toe. Op die manier kon de Vlaamse regering onder meer de registratierechten verlagen en het kijk- en-luistergeld afschaffen. Dat heeft in Vlaanderen de fiscale appetijt alleen maar doen toenemen. Is nu de personenbelasting aan de beurt? De Vlaamse partijen wierpen de vraag al op tijdens de vorige regeerperiode. De Franstalige partijen waren er als de dood voor. Ze vrezen zowel financiële verantwoordelijkheid als fiscale concurrentie. Het compromis bleek een beperkte vorm van ’tariefautonomie’. De Vlaamse regering wenste voor 25 % op de federale belastingschijven kortingen of opcentiemen vast te leggen. Het Lambermontakkoord laat vanaf 2004 een marge van 6,75 % toe. Daarmee breek je geen potten. Nagenoeg alle Vlaamse partijen wensen daarom meer fiscale ademruimte. SP.A-voorzitter Steve Stevaert: ‘Er zijn voor mij een paar onverwachte zaken die zeer belangrijk zijn. Ik denk daarbij aan meer fiscale autonomie voor Vlaanderen. Weet je, ook socialisten zijn erg geïnteresseerd in fiscaliteit.’
Geen twijfel mogelijk: de Vlaamse honger naar fiscale mogelijkheden groeit met de dag. Wie durft hardop van echte fiscale autonomie te dromen? Dat zou betekenen dat de deelstaten de personenbelasting innen en zelf een fiscaal beleid uittekenen en belastingsschalen ontwerpen. Vraag is of zo’n ‘confederaal spoor’ grondwettelijk mogelijk is. Alleszins gewagen N-VA, Spirit en CD&V van een integrale overheveling van de personenbelasting.
Ook Vlaams minister-president Patrick Dewael (VLD) laat daarover geen twijfel bestaan: ‘In Vlaanderen kunnen we jaarlijks een bijkomende lastenverlaging van 1 miljard euro doorvoeren. Dat is niet onbetekenisvol, maar ik wil daarin verder gaan en dus wil mijn partij praten over de volledige defederalisering van de personenbelasting. Alleen rijst dan de vraag of het financiële draagvlak van de federale overheid nog afdoende is. Laat ons die vrees wegnemen door de deelstaten bevoegd te maken voor een deel van de rijksschuld. Trouwens, de Franstaligen beweren dat fiscale autonomie het land doet uiteenvallen. Met dat verhaal moet ik een beetje lachen. We zijn met zijn allen operationeel binnen een Europese Monetaire Unie, waarin fiscale concurrentie ongetwijfeld tot de geplogenheden behoort. Ik vind fiscale concurrentie heilzaam: die leidt steeds tot lastenverlaging. Wij hebben het kijk- en luistergeld afgeschaft, het Brusselse gewest is ons daarin gevolgd. Overigens wil ik zeker praten over de vennootschapsbelasting. Dat ligt erg gevoelig bij de VLD. De Vlaamse ondernemers vragen ons: stop met tal van subsidiëringen en geef ons algemene maatregelen zoals een verdere verlaging van de vennootschapsbelasting.’
PRIESTER DAENS
Interpersoonlijke solidariteit en federale loyauteit: het zijn kernwoorden waarmee de Franstaligen telkens weer de Vlaamse partijen van antwoord dienen. Beide begrippen stonden letterlijk in het federale akkoord van 7 juli 1999 geschreven.
En dus moet de sociale zekerheid buiten schot blijven. Een knelpunt, zonder meer: de Vlaamse regering zwoer in haar programma van 8 juli 1999 bij de communautarisering van de gezondheidszorg en de kinderbijslag. Ze bleef daarbij vrij vriendelijk: ze wou de beleidsinstrumenten in handen, terwijl de financiering, op aandringen van de Vlaamse socialisten, federaal bleef. Wel moesten de gezondheidsuitgaven aan de andere kant van de taalgrens objectief en verklaarbaar worden. Die eis werd bezuiden de taalgrens evenwel verontwaardigd afgewezen. Een rondvraag leert dat deze obstructie op de zenuwen werkt.
Nagenoeg alle Vlaamse partijen vermelden de behoefte aan een objectieve en omkeerbare solidariteit. Dat laatste betekent dat de solidariteitsmechanismen periodiek worden herzien. ‘In Duitsland gebeurt dat om de vijf jaar, in België is de omkeerbaarheid niet eens in de wet opgenomen’ aldus Luc Van den Brande (CD&V). Net als de N-VA, haalde VLD-voorzitter Karel De Gucht bij wijlen zwaar uit naar de ‘oversolidariteit’. Patrick Dewael spreekt eveneens harde taal. ‘We moeten af van het consumptiefederalisme. Ik blijf op de transfers hameren, want een deel ervan is onrechtmatig, onder meer door cultuurverschillen. Buitendien mag de ontvangende deelstaat niet meer overhouden dan de betalende.’
CD&V, N-VA, Spirit en VLD pleiten onomwonden voor een integraal Vlaams gezondheidsbeleid. Ook bij de Vlaamse sociaal-democraten zijn de geesten geëvolueerd. Dat blijkt uit de woorden van hun voorzitter. Steve Stevaert: ‘Wij willen over alles spreken, en dus ook over de financiering van de gezondheidszorg. Een geleidelijke overgang daarvan, stap voor stap, is mogelijk, zolang we de Franstaligen duidelijk maken dat dit geen separatistisch avontuur inhoudt. Laten we realistisch zijn: het gaat hier zowat om een vierde van de federale koek. Dat hevel je niet meteen over en ik wil de solidariteit niet doorbreken.’
Bij monde van Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden Paul Van Grembergen denkt Spirit in dezelfde richting. ‘Geef de Walen de kans om zich daar geleidelijk op voor te bereiden. Laten we ons niet in de hoek duwen van een egoïstisch en eerzuchtig Vlaanderen. Ik wil best een eindstreep bepalen. Maar, het welvarende deel van het land moet bijdragen voor het minder welvarende en rijkere mensen voor armere. Wij zijn niet voor niets de erfgenamen van Priester Daens. Wat dat betreft kunnen Spirit en SP.A elkaar zeer goed vinden.’
KINSHASA
Het Belgische federale model gold ooit als een toonbeeld voor de rest van de wereld: dat de Basken en Ieren hier maar eens komen kijken hoe wij vreedzaam samenwerken en toch de nodige ruimte aan de regio’s laten. Dat verhaal gaat niet langer op. Vandaag zendt de Raad van Europa waarnemers uit om onze taaltoestanden in de Vlaamse Rand en Brussel te onderzoeken, waarna de nodige ‘aanbevelingen’ volgen. Dat duidt niet enkel op een toenemende scheiding der geesten, maar ook op het onvermogen om – voorheen zo bejubelde – compromissen te sluiten.
En toch is er nooit zoveel als de voorbije regeerperiode naar samenwerkingsakkoorden tussen de deelstaten verwezen. Wat communautair niet uitdrukkelijk in het federale regeerprogramma werd opgenomen, zou wel via samenwerkingsakkoorden geregeld worden. Die akkoorden bleken achteraf bijzonder moeizaam te verlopen of werden helemaal van tafel geveegd. Ze dienden vooral om de aan de deelstaten toegekende bevoegdheden van de nodige uitzonderingen en de federale recuperaties te voorzien. Vooral de regionalisering van Buitenlandse Handel toonde dit aan.
Dat aanhoudende gebrek aan homogene bevoegdheden werkt voortdurend bevoegdheidsconflicten in de hand. Bovendien wordt – vooral in het Zuiden – veelvuldig gebruik gemaakt van de grondwettelijke mogelijkheid om belangenconflicten in te roepen. Geen Vlaming of Waal moet stemmen halen aan de andere kant van de taalgrens en dus spreekt ieder voor eigen winkel. De Franstalige aversie voor het in Vlaanderen door CD&V, Spirit en in minder mate VLD geprezen confederale model, is in die zin misleidend. Normaliter houdt zo’n model in dat de deelstaten afspreken wat ze nog samen beheren en wat niet. Geen van de vermelde partijen ziet daarin een separatistisch scenario, al was het maar omdat beide gemeenschappen in Brussel aanwezig blijven. Opmerkelijk is dat de federale regering zich meermaals als het ware confederaal heeft opgesteld, op haar eigen manier: bleken de gemeenschappen het niet eens, dan werd het dossier onder de mat geveegd.
Samenwerking verwerd meer dan eens tot een buitensporige interpretatievrijheid, afdreiging en immobilisme. Dossiers als werkgelegenheid, nachtvluchten, het spoor, wapenhandel en tabaksreclame: de kloof tussen Noord en Zuid bleek niet zelden diep. Voor de camera’s komen de deelstaatministers hun spierballen rollen over het jeugdsanctierecht, waarna de federale minister mag nuanceren. Dat wekt het politieke wantrouwen in de hand.
Dat de oppositiepartijen daarop inhaakten, is niet verwonderlijk. Hun communautaire eisenpakket is bovendien erg ruim. Alleen valt die ergernis in alle stilte en genuanceerder ook waar te nemen in onverwachte kringen. Stevaert: ‘Ik kan niet vergelijken met het verleden, ik kan ook niet spreken van een groot immobilisme, maar in elk geval verliep de samenwerking met de Franstaligen niet zoals het hoort. Dat moet anders, ik heb daar niet de beste herinneringen aan. Voor mij is het communautaire geen doel, maar een middel en ik wil daar erg ver in gaan. Laten we eerst beginnen met de bevoegdheden die we hebben, uit te putten, te maximaliseren en dan zie je zeer snel welke bijkomende bevoegdheden we nodig hebben. Ik ga een paar zeer interessante voorstellen overmaken aan mijn Franstalige vrienden, zoals de regionalisering van de wapenhandel en mobiliteit. Dat wil ik in het federale regeerakkoord. Het is niet logisch dat we in Vlaanderen de wegen beheren, maar de verkeersregels niet mogen uitvaardigen. Straks zijn we ook bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking, kunnen we in Kinshasa sporen aanleggen, maar niet in Vlaanderen. Wat voor een onzin is dat. Ik kan me niet inbeelden dat de Franstalige partijen altijd afwijzend zullen staan tegenover behoorlijk bestuur als je hen een en ander goed uitlegt. Het probleem is dat er in Vlaanderen groepen zijn die regionaliseren gelijk stellen met privatiseren. Dat doet bij de Franstaligen de deur dicht en dat kan ik begrijpen. Die vrees moeten we wegnemen, anders komen we tot een syndicaal front dat sowieso niet regionalistisch gezind is.’
Eric Van de Casteele
Stevaert: ‘De regionalisering van de wapenhandel en de mobiliteit. Dat wil ik in het federale regeerakkoord.’
Dewael: ‘De ontvangende staat mag niet meer overhouden dan de betalende.’