Zowat iedereen heeft er al jaren de mond van vol, maar wat is het precies, waar komt het vandaan en wat kunnen we eraan doen? Het onveiligheidsgevoel: een poging tot analyse.

In New York: dáár wisten ze tenminste hoe het moest. Nadat de misdaadcijfers er jarenlang waren gestegen, had burgemeester Rudolph Giuliani eindelijk het succesmiddel gevonden: geen genade, de harde aanpak, zero-tolerance. Enkele jaren geleden trok de toenmalige Antwerpse schepen Ward ‘meer blauw op straat’ Beysen op studiereis naar New York, om persoonlijk met het wonderbaarlijke Giuliani-recept kennis te maken. De resultaten logen er immers niet om, de criminaliteit was spectaculair gedaald. Conclusie: zero-tolerance op z’n New Yorks wérkt.

‘Een foute conclusie’, aldus de Leuvense criminoloog Lode Walgrave. ‘Om te beginnen, daalden de misdaadcijfers in dezelfde periode ook in de andere Amerikaanse grootsteden. Bovendien zijn er genoeg aanwijzingen om te weten dat het weinig met zero-tolerance te maken had, maar wel – zoals in de rest van het land – met de creatie van nieuwe jobs, de onderwijspolitiek van Clinton, de bestrijding van kansarmoede, de sanering van bepaalde buurten, enzovoort.’

‘In feite waren wij jaloers op onze Amerikaanse collega’s’, zegt Walgrave. ‘Omdat zij tenminste met duidelijk cijfermateriaal konden werken. Van halverwege de jaren tachtig tot eind jaren negentig zie je in de VS een onmiskenbare stijging van het aantal gewelddelicten, gevolgd door een even significante daling. In Europa is dat niet zo duidelijk. In onze vakbladen wordt voortdurend over statistieken gediscussieerd. Wij zien fluctuaties, maar veel valt er niet over te zeggen. Hoe betrouwbaar zijn de cijfers? Is er een onderhuidse stijging die niet wordt geregistreerd, omdat mensen bepaalde zaken niet meer aangeven? Of neemt de aangiftebereidheid daarentegen juist toe, omdat mensen minder tolerant zijn geworden?’

Eén ding staat volgens Walgrave vast: ‘Onder criminologen komen we niet tot definitieve conclusies, het cijferprobleem is bijna niet oplosbaar. Nu, ik vind dat op zich niet zo erg. Want het onveiligheidsgevoel bestaat, en er worden nu eenmaal delicten gepleegd. Die twee problemen moeten we aanpakken. Maar stel dat we zouden weten dat de misdaad stijgt: wat zou de reactie van het beleid zijn? Meer van hetzelfde, meer controle, meer ingrijpen, meer straffen… En als de misdaad zou dalen, hoe zou het beleid dan reageren? Ha, kijk eens hoe goed we bezig zijn! Dus meer van hetzelfde, meer controle, meer ingrijpen, enzovoort. Steeds meer kom ik tot de overtuiging dat het interpreteren van statistieken een oefening in het ijle is. Maar dat de eventuele toename van onveiligheidsgevoelens niet zonder meer op cijfers kan worden gesteund, dat weten we zéker. Objectieve en subjectieve onveiligheid zijn twee verschillende zaken.’

‘ER IS GEEN MIGRANTENPROBLEEM’

Wat de brede context van het onveiligheidsgevoel betreft, volgt Walgrave de inmiddels haast klassieke verklaring: ‘De Grote Idealen, die zorgden voor samenhang, zijn verloren gegaan. Zo raakt de samenleving steeds verder verbrokkeld, de mensen staan er alleen voor. Het kapitalistische winstprincipe toont zich ook steeds nadrukkelijker in zijn naakte vorm: onze democratieën hebben het kapitaal niet meer in de hand. Grote bedrijven hebben de macht, overheden moeten proberen het puin te ruimen en de mensen kalm te houden. Die onzekerheid creëert een gevoel van onveiligheid. Het kapitalisme zet mensen ook onder druk. De sociale wetgeving wordt hier en daar een beetje afgebouwd, mensen moeten almaar flexibeler worden… En er is de druk op onze grenzen. Iedereen beseft dat we economische vluchtelingen uiteindelijk niet kunnen tegenhouden, maar niemand durft dat toe te geven.’

Maar ‘onzekerheid’ kun je niet vastprikken, niet benoemen. En dus, zegt Walgrave, zoeken we een manier om onze angst herkenbaar te maken. ‘Zo krijgen we tenminste de illusie dat we de oorzaak ervan te pakken hebben. In de jaren dertig werd alles op de joden geprojecteerd. In Vlaanderen zijn dat lang de Walen geweest, ondertussen zijn het de migranten en de vluchtelingen. Neem het voorbeeld van jongeren die in shoppingcentra rondhangen. Als een winkelier vindt dat autochtone jongeren iets te lang voor zijn etalage staan, dan vraagt hij of ze niet ergens anders naartoe kunnen gaan. Als het allochtone jongeren zijn, belt hij meteen de politie. Dat is het verschil.’

‘En dus worden allochtonen, zeker in steden, als de grote oorzaak van onveiligheid beschouwd’, aldus Walgrave. ‘Zéér ten onrechte, maar ik stel het wel vast. In Brussel hebben we ooit 2500 dossiers zorgvuldig geanalyseerd. We wilden onderzoeken wat precies het verschil maakt tussen een gewone verbalisering en een registratie bij het parket. En wat bleek? Dat heeft niet zozeer te maken met geslacht, leeftijd, en zelfs niet in de eerste plaats met de aard of de ernst van het delict. Dé belangrijkste variabele is: Marokkaanse afkomst. De politie discrimineert dus op huidskleur. Hoe komt dat? Ik geloof niet dat al die agenten racisten zijn. Het gedrag van een jongere tijdens de verbalisering kan een rol spelen. Een manneke dat braaf is, hoeft niet mee naar het politiebureau. Wie een grote bek opzet, wordt wellicht sneller meegenomen. Maar dit onderzoek roept toch vragen op die ernstig moeten worden onderzocht.’

Het onveiligheidsgevoel en het al even fameuze ‘migrantenprobleem’ zijn in vele geesten inmiddels ten onrechte met elkaar verstrengeld geraakt. Walgrave: ‘Laten we nu eens ophouden met de allochtonen als een probleem te beschouwen. Er is geen migrantenprobleem. Wij zijn het probleem, dit is het probleem van een samenleving die met haar multiculturaliteit geen blijf weet. De eerste stap die moet worden gezet, is de toekenning van gemeentelijk stemrecht. Ik vind het schandalig dat dat nog niet is gebeurd. En om nog even op de Amerikaanse situatie van enige tijd geleden terug te komen: president Clinton sprak altijd op een erg respectvolle manier over zwarten en andere etnische minderheden. Hij beschouwde hen niet als een probleem, maar als gewone burgers.’

‘BELGIË IS EEN VEILIG LAND’

Uit de jongste gemeenteraadsverkiezingen vloeide een nieuwe trend voort, de schepen voor Veiligheid. Werkt dat niet contraproductief? Walgrave: ‘Dat is heel goed mogelijk. Mensen zouden kunnen denken dat als er een schepen voor Veiligheid nodig is, het probleem wel écht serieus moet zijn. Al kun je het ook positief bekijken, in een democratie is het normaal dat politici met het onveiligheidsgevoel van de burger rekening houden. Alles hangt af van wat die schepenen met die bevoegdheid doen. Als ze bereid zijn om achter de schermen te werken, in nauwe samenspraak met sociale zaken en onderwijs enzovoort, kunnen ze zinvol werk verrichten. Alleszins moeten ze slimmere voorstellen lanceren dan ze tot nu toe gedaan hebben.’

Dus geen gevangenen die hun verblijf in de cel zelf moeten betalen (Dirk Grootjans, Antwerpen), en al evenmin jonge delinquenten die een jasje moeten dragen waardoor ze herkenbaar zijn (John Cordier, Mechelen). Dat voortdurende politieke opbod maakt deel uit van wat de Deense criminoloog Berl Kutchinsky de crime carousel noemt, legt Walgrave uit. ‘Er spelen krachten in de samenleving waardoor de indruk wordt gewekt dat de criminaliteit de pan uitswingt. De dramatisering van misdaad in de media zet, via de publieke opinie, de overheid onder druk om meer in veiligheid te investeren. Daardoor krijgen de media nog meer input. Hoe die vicieuze cirkel kan worden doorbroken, weet ik niet. Maar dat het Vlaams Blok het onveiligheidsgevoel aanwakkert en misbruikt, daarover zijn we het eens. En sommige media spelen daarin een zeer onverstandige rol. Ik vind dat de pers aan bezinning toe is. De persvrijheid is misschien dé sleutel van de democratie, maar tegelijk ook de achilleshiel ervan. Ik ben een absolute voorstander van een cordon sanitaire in de media. De democratie bevindt zich nu eenmaal in staat van wettige zelfverdediging.’

Met dat mediacordon is de Gentse mediasocioloog Hans Verstraeten het niet eens. ‘Als journalist kun je het je volgens mij niet meer permitteren om hen nooit aan het woord te laten. Ze zijn er, en ze hebben helaas een behoorlijk aantal kiezers. Je hoeft hun standpunten niet klakkeloos op te schrijven, je moet hen aan een voortdurende kritiek onderwerpen. En hen zeker ook aanpakken over andere thema’s dan veiligheid: cultuur, sociaal beleid, enzovoort’, zegt hij. Verstraeten bestudeert onder meer de driehoeksrelatie tussen veiligheid, media en politiek. In grote lijnen is hij het met Walgrave wél eens over de brede achtergrond van het onveiligheidsgevoel. ‘De maatschappij wordt almaar complexer, en op die abstracte tendensen krijg je als burger geen vat meer. Behalve die straatcriminaliteit, daarover kun je je wel concreet zorgen maken. Populaire kranten, zoals Het Laatste Nieuws, maken die criminaliteit zichtbaar, waardoor het onveiligheidsgevoel kan toenemen. Al geloof ik niet dat de media de eerste oorzaak zijn van het probleem, hoor. Zij kunnen pas een effect op de publieke opinie hebben als elders de bodem al is gelegd.’

Door de politiek, namelijk. Meer bepaald door extreem-rechts. Verstraeten: ‘Zij hebben de thema’s veiligheid en onveiligheid hoog op de agenda geplaatst. Té hoog. De meeste andere politieke partijen hebben dat punt gewoon overgenomen. Er wordt bij elke verkiezing een grote prioriteit van gemaakt. Zo wordt de indruk gewekt dat onze veiligheid momenteel een van de belangrijkste maatschappelijke problemen is. En dat klopt niet. De overheid moet de veiligheid van de burger garanderen, dat is evident. Maar politici zouden vaker de moed moeten hebben om duidelijk te zeggen dat wij in een van de veiligste landen ter wereld leven. Maar ze durven dat niet meer, uit panische schrik voor het Blok. En een politicus die, door al te zeer op onveiligheid in te spelen, extreem-rechts de wind uit de zeilen probeert te nemen, doet niet meer aan politiek, maar aan marketing.’

‘GOED NIEUWS VERKOOPT BETER’

Idem dito voor de populaire media, aldus Verstraeten: ‘Als criminaliteit vaak op de frontpagina staat, geef je de lezer het idee dat die misdaad volgens de redactie het belangrijkste feit van de dag was. Ik begrijp dat een hoofdredacteur moet zorgen dat de krant verkoopt, maar dat is een economisch motief. Ik vraag mij af of de redactie van bijvoorbeeld Het Laatste Nieuws al die aandacht voor criminaliteit ook journalistiek verantwoord vindt?’

‘Ik vind het onthutsend’, reageert Jaak Smeets, co-hoofdredacteur van Het Laatste Nieuws. ‘Maar die stelling komt altijd terug: dat slecht nieuws zogezegd beter verkoopt. En dat is gewoon niet waar. Onze krant heeft een stabiele oplage, echte uitschieters halen wij juist met positief nieuws op de frontpagina. Als Anderlecht gewonnen heeft, bijvoorbeeld, of met de hype rond Big Brother. Maar er is nu eenmaal een kringetje van linkse intellectuelen dat de evolutie van Het Laatste Nieuws de afgelopen jaren niet heeft gevolgd. Tot vijf jaar geleden was het een nogal harde, eenzijdige krant. Vandaag proberen wij een degelijke feitenkrant te maken die het hele leven bevat: sport, gezondheid, mode, boeken… Wij leggen zelfs geen klemtoon op geweld. Ook niet op de voorpagina. Wanneer doen we dat nog wél? Als bepaalde zaken in een korte periode vaak voorkomen, zoals de ramkraken bij juweliers een tijdje geleden. Of als het echt om uitzonderlijke gevallen gaat.’

En die economische druk van bovenaf? Smeets: ‘De dag dat mijn uitgever mij vraagt om iets op de frontpagina te zetten, weet hij dat ik onmiddellijk zal opstappen. Of we soms niet overdrijven met misdaadnieuws? Wat mij betreft niet. Iedereen maakt fouten, maar wij proberen zo goed en zo kwaad als het kan te vatten wat er leeft. Die discussie wordt bij de krant zelf ook voortdurend gevoerd. En altijd heb je twee kampen: volgens de enen slaat dat onveiligheidsgevoel nergens op en gaat het om een drol op de stoep, volgens de anderen is het tegenwoordig zo gevaarlijk dat je de straat niet meer op kunt. Die twee kampen raken mekaar, omdat hun argumenten van dezelfde lachwekkende debiliteit zijn. Er is een probleem: dat moet je niet overschatten, maar ook niet onderschatten. En het onveiligheidsgevoel bestaat. Maar sommige commentatoren schrijven erover zoals ik zou schrijven over leven op Mars – zonder kennis van zaken, dus. Ik kom toch ook mensen tegen voor wie veiligheid wel degelijk een belangrijk thema is. Die zitten niet te bibberen. Antwerpen of Brussel zijn ook niet Chicago in het kwadraat. Maar er gebeurt toch behoorlijk wat. Een krant die over criminaliteit zwijgt, vervormt de werkelijkheid. En een krant die daarmee overdrijft, geloof me vrij, die wordt vroeg of laat door de lezer afgestraft.’

Over een Charter voor de media, waartoe Patrick Dewael onlangs opriep, of de door Walgrave gesuggereerde algemene schutskring rond extreem-rechts, kan Smeets kort zijn: ‘Als journalisten allemaal gaan samen zitten om te beslissen wat nog wel en wat niet meer gebracht kan worden, is dat het einde van de journalistiek. Dan ga ik morgen ijskreem verkopen.’

‘DE MISDAAD IS MENSELIJK’

Dedramatiseren – Lode Walgrave kan er niet genoeg op hameren. ‘Heel wat criminaliteit kan tot menselijke, gewone dimensies worden teruggebracht. Waar wij als criminologen heel sterk in geloven, is herstelrecht. Het basisidee is dat we na een misdrijf niet zozeer moeten nadenken hoe we de dader gaan straffen, maar wel hoe we de voorwaarden kunnen scheppen om het leed en de schade te herstellen. Want als je de dader bestraft, voeg je alleen maar leed toe.’

Volgens Walgrave is er een duidelijk verband tussen herstelrecht en de bestrijding van het onveiligheidsgevoel. ‘Het is een overlegmodel waar je de bevolking bij betrekt. Je speelt het probleem terug naar het slachtoffer en diens omgeving: dit is het delict, wat doen we eraan? Zo kun je hen ervan overtuigen dat de jongeman die een handtas heeft afgerukt, geen ontembare geweldenaar is, maar gewoon een adolescent die iets onnozels heeft gedaan. Als je de omgeving van dader en slachtoffer met elkaar in contact brengt, ziet het slachtoffer dat ook de moeder van de dader boos is op haar zoon. Omgekeerd ziet de dader zijn slachtoffer ook als een mens, en niet als een voorwerp met handtas. Kortom, de feiten worden gededramatiseerd. Uit experimenten blijkt dat zoiets de mensen heel erg tevreden stelt. Slachtoffers hebben ook meer het gevoel dat er werk wordt gemaakt van hun probleem. Terwijl ze nu vaak zien dat een dader amper een uur na de arrestatie weer op vrije voeten is. De invoering van herstelrecht kan op termijn een enorme impact hebben op onveiligheidsgevoelens en op de onvrede met het gerecht.’

Ondertussen probeert Fons Bastiaenssens op zijn manier het onveiligheidsgevoel weg te werken. ‘Niet als wetenschapper, maar als man van het veld’, zegt hij. Bastiaenssens is al 22 jaar bij het korps en leidt sinds enkele jaren de dienst Communicatie van de Antwerpse politie. ‘Wij zijn heel open met de pers. Die openheid kan zich soms tegen ons keren, zoals onlangs met die twee dronken agenten – ik ben ervan overtuigd dat zoiets niet alleen in Antwerpen gebeurt. Ook door de acties die wij voeren, willen we tonen dat we de zorgen van de Antwerpenaar wel degelijk kennen en er iets aan proberen te doen. De veiligheidsmonitor ( zie kader) is voor ons dan ook een belangrijk werkinstrument: de grootste problemen behoren tot onze prioriteiten. Bij onveiligheid denken de meeste mensen meteen aan de gruwelijkste dingen. Maar als je de topvijf bekijkt, merk je dat daarin drie zaken staan die niet direct met misdaad te maken hebben: overdreven snelheid, rommel op straat en agressief verkeersgedrag’, aldus Bastiaenssens.

Community policing, basispolitiezorg, gemeenschapsgerichte werking, of hoe men het ook noemt – Bastiaenssens gelooft er sterk in. ‘Luisteren naar de noden van de burger en daarop inspelen. We werken samen met een aantal bewonersgroepen en met de buurtinformatienetwerken. Soms verlopen die gesprekken bitsig, maar meestal zijn ze constructief. Het zijn belangrijke klankborden. Kijk, in essentie moet een politieman bescherming verlenen aan de bevolking. Als een dader moet worden gevat, betekent het dat je eigenlijk al tekortgeschoten bent. Daarom ondernemen we ook zoveel initiatieven inzake preventie. Het probleem is: je kunt natuurlijk nooit te weten komen hoeveel inbraken je hebt voorkomen. Het zou prachtig zijn als we af en toe ook met zulke cijfers konden uitpakken.’

Bastiaenssens kent het gevoel ook, de enorme frustratie als er bij je ingebroken is: ‘Ik heb het zelf ooit meegemaakt. Dat was in zekere zin een verrijkende ervaring. Toen was het niet leuk, nu doe ik er mijn voordeel mee. Ik weet nu dat het onveiligheidsgevoel bij het slachtoffer niet verdwijnt als de dader twee weken later wordt opgepakt. Door daders te vatten, neem je het slachtofferschap niet weg, dat vergeet men wel eens.’

‘DE POLITIE MAAKT CRIMINALITEIT’

Grootscheepse politie-acties hebben trouwens een paradoxaal effect. Bastiaenssens: ‘Als wij in een bepaalde zone georchestreerd tegen autodiefstallen optreden, of als we de Ring afsluiten en alle verdachte wagens op inbrekers controleren, zullen we uiteraard daders vatten. Die cijfers gaan dan naar de pers. Dus in zekere zin maken wij ook criminaliteit, hè.’

Dat het in Antwerpen veel erger is dan in andere steden is volgens Bastiaenssens nog zo’n cliché dat niet klopt. ‘Driekwart van de Antwerpenaren ervaart de politiewerking als goed tot zeer goed. Dat kan dus beter, al zullen we dat andere kwart nooit helemaal tevreden kunnen stellen. Er zijn altijd mensen met negatieve ervaringen. Onlangs heb ik nog het geval gehoord van iemand die een verkeersboete kreeg en dat onrechtvaardig vond, omdat er in zijn wijk al zeven keer was ingebroken. Een begrijpelijke reactie, misschien, maar als je die redenering doortrekt, komt het eigenlijk neer op: zolang we de Bende van Nijvel niet hebben opgerold, mogen we niemand nog een bon geven voor verkeerd parkeren’,zegt hij.

Het onveiligheidsgevoel is van alle tijden, maar wordt de jongste jaren toch meer ‘gecultiveerd’, aldus Bastiaenssens. ‘Als u mij die uitdrukking wil vergeven. Het is ook niet alleen een probleem voor de politie. Het is een kwestie van leefbaarheid, en dat begrip is vrij nieuw in het politiewerk. Vroeger was er de kwartieragent die iedereen in de buurt kende, vandaag zijn de relaties tussen mensen veel onpersoonlijker, zeker in de binnenstad.’

Uit de Veiligheidsmonitor 2000 bleek dat vijftig procent van de Antwerpenaren zich ‘zelden of nooit’ onveilig voelt. Een goede score? Bastiaenssens: ‘Die cijfers zijn belangrijk, maar de interpretatie is niet altijd even simpel. Iemand die zegt dat hij zich nooit onveilig voelt, is daar zeker van. Maar als iemand zegt dat hij zich zelden, of slechts af en toe onveilig voelt, hoe vaak is dat dan? En wanneer? En waarom? We mogen ons ook geen illusies maken, het onveiligheidsgevoel zal nooit tot nul gereduceerd worden. Zelfs met dichtgemetselde deuren en ramen zullen sommige mensen nog bang zijn dat er een vliegtuig op hun huis zal neerstorten.’

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content