De mannen achter de minister hebben soms meer macht dan de minister zelf. De kabinetsgetrouwen en hun carrières : een enquête.
ALS sekretaris-generaal bij het ministerie van de Vlaamse gemeenschap heeft Johan Delanghe de top van de administratie bereikt. Nu hij in de kerkers van Lantin zucht, wegens zijn vermeende rol in het Agusta-schandaal, komt pas goed aan de oppervlakte wat voor een machtig man hij wel was. Hij is niet alleen topambtenaar, hij beheert mee de enorme hoop geld die moet dienen voor de rekonversie van Limburg na de sluiting van de steenkoolmijnen, heeft zijn zeg bij de ASLK of is bestuurder van de Brussels Airport Terminal Company (BATC), die de landside van de luchthaven van Zaventem exploiteert.
Dat is veel voor één man. Waar heeft hij dat aan verdiend ? Behalve aan zijn persoonlijke talenten en ervaring, ongetwijfeld óók aan het feit dat hij jarenlang een trouwe soldaat van de SP is geweest, als kabinetschef van voormalig minister van Ekonomische Zaken Willy Claes (SP). En toen zijn partij géén deel uitmaakte van de nationale regering, maar wel van de toen proportioneel samengestelde Vlaamse executieve, werd Delanghe ondergebracht op het kabinet van Vlaams minister Marc Galle (SP).
Delanghe was uitgegroeid tot de eerste onder de Machers van de SP, de man die waakte over de grote en kleine belangen die de partij ter harte meende te moeten nemen. Hij volgde de dossiers, koördineerde de beslissingen en gaf konkreet, in de dagelijkse praktijk, gestalte aan de SP-visie op de dingen. In zekere zin leek hij een jongere uitgave van Jean-Pierre Pauwels, die ook zijn opgang begon in socialistische kabinetten, zowel Vlaamse als Franstalige, en topambtenaar werd bij het ministerie van Ekonomische Zaken, waar zijn persoon enige symboolwaarde kreeg voor de, bijkans als okkult voorgestelde, ambtelijke macht.
GOUD WAARD.
Maar het hoeft niet eens zo ver te gaan. Toen Armand Vermeulen, ex-kabinetschef van kultuurminister Karel Poma (PVV), werd benoemd tot direkteur-generaal van de administratie voor ruimtelijke ordening, huisvesting en monumenten verwierf hij een beslissende stem inzake stedebouw in Vlaanderen, een terrein waar veel belangen en geld mee gemoeid zijn. Vermeulen hanteert, zoals bekend, zijn macht op geheel eigen wijze.
Ook Johan Delanghe begon zijn machtsopbouw in zijn kabinetstijd. Tenslotte blijft politiek een complexe aangelegenheid, waar mensen met dossierkennis en praktische ervaring, zoals Delanghe, goud waard zijn, wat hen doet uitgroeien tot vertrouwenspersonen van de partij. Vandaar dat hij ook een sleutelrol kreeg in de Limburgse rekonversie, waarmee in de fief van zijn ex-baas Willy Claes de sociaal-ekonomische en dus ook politieke kaarten grondig door elkaar werden geschud.
Het resultaat daarvan is machtskoncentratie én inkomensakkumulatie, want sommige mandaten worden bepaald niet slecht betaald. Maar als het Delanghe al om macht (en geld) te doen zou zijn geweest, heeft hij daarvoor hoe dan ook niet de lange mars door de instellingen moeten ondernemen. De binnenweg van het kabinet, in de direkte omgeving van de minister, is de beste manier om de bocht af te snijden.
En wanneer zo’n minister dan benoemingen moet doen, namen moet invullen bij funkties bij de overheid of bij semi-overheidsorganen, ligt het voor de hand dat diens voorkeur uitgaat naar de mensen die hij kent en vertrouwt. Dat hoeven overigens niet altijd (ex-)kabinetsleden zijn, zoals in het geval van Etienne Mangé, thans ook verblijf houdend in Lantin. Mangé, een bekwame, intelligente, bescheiden en hardwerkende studax, werd tweede in bevel bij BATC en kreeg daar zo wou het de partij nog het voorzitterschap van De Post bovenop. Mangé verdiende zijn sporen niet op een kabinet, maar als direkteur van de SP-studiedienst Sevi én (maar daarmee ging het dus mis) als de expert die de SP-financiën beredderde.
Zowel Delanghe als Mangé illustreren de motieven die altijd gepaard gaan met zogeheten politieke benoemingen. Deels gaat het om beloningen voor trouwe militanten, zeker als het (ex-)kabinetsleden betreft. Telkens een regering op haar laatste benen loopt, trachten ministers zoveel mogelijk kabinetsmedewerkers ergens onder te brengen in een bij voorkeur mooie funktie. Geen enkele partij ook niet de toenmalige PVV (nu VLD) of de VU maakt daar een uitzondering op.
VISVIJVER.
Tenslotte werken cabinettards vaak hard en krijgen zij daarvoor, bovenop hun normale loon, een slechts beperkt extraatje, de zogeheten kabinetsvergoeding. Ze moeten het stellen zonder veel bonussen of rekuperatiemogelijkheden voor overuren of voor avond- en weekendwerk. Werkzekerheid hebben ze niet : wanneer de regering valt, staan ze van de ene dag op de andere zonder ontslagvergoeding op de keien. En aangezien kabinetsleden geen ambtenarenstatuut genieten, zit promotie er tijdens hun kabinetswerk ook al niet in.
Op een kabinet gaan werken, leidt tenslotte ook tot politieke “besmetting” : men bekent letterlijk kleur. Dat kan ambtenaren met een kabinetsverleden nog parten spelen bij latere benoemingen of bevorderingen. Toen Hugo Schiltz (VU) in 1988 vice-premier en minister van Begroting werd, had hij meerdere maanden nodig om een kabinetschef te vinden. Geen enkele hoge ambtenaar, met name bij het rekenhof of de inspektie van financiën (geliefde visvijvers bij de zoektocht naar bekwame medewerkers), wou zich een VU-etiket op het voorhoofd laten kleven.
Soms neemt een politiek benoemde ambtenaar een funktie niét op en dient de benoeming alleen om de medewerker in kwestie enige zekerheid voor een toekomstige job te verzekeren. Zo werd Carla Galle als nationaal sekretaris van de SP benoemd bij het kommissariaat-generaal voor internationale kulturele betrekkingen. Die instelling was een waar nest van politieke benoemingen, waar de drie traditionale partijen hun begunstigden mochten parkeren. Uiteindelijk kreeg Galle een topbenoeming bij het Bloso.
Of soms worden kabinetten alleen gebruikt om de partij wat geld te sparen. Guy Vanhengel, de flamboyante woordvoerder en trouwe factotum van VLD-voorzitter Guy Verhofstadt, was jarenlang officieel een kabinetslid van toenmalig kultuurminister Patrick Dewael (VLD), hoewel hij daar niets uitrichtte. Daarna benoemde Dewael hem tot direkteur bij het Vlaams kommissariaat-generaal voor toerisme (VCGT), een funktie die hij ook al nooit reëel uitoefende. Hij diende ook jarenlang bij de nationale informatiedienst Inbel, een ander geliefkoosd oord voor politieke benoemingen.
WANTROUWEN.
Met politieke benoemingen creëren de partijen een nomenklatura, waarbij hun mannetjes vanop sleutelposities een oogje in het zeil houden bij het beheer der staatszaken. Wantrouwen was overigens de belangrijkste ontstaansreden van de kabinetten zelf. Ze bestaan al ruim anderhalve eeuw, als een soort veredeld ministerieel sekretariaat, maar wonnen na de Eerste Wereldoorlog sterk aan belang. Dat gebeurde vooral onder impuls van de socialisten, die toen voor het eerst tot regeringen toetraden en, niet zonder reden, meenden op niet teveel medewerking van de toenmalige administratie te moeten rekenen. Daarom nam het kabinet, de kring vertrouwenspersonen rond de minister, steeds meer funkties van de ambtenarij over.
De kabinetten groeiden uit tot politieke machines, waar alle partijen die ooit aan een regering deelnamen, in gelijke mate gebruik van maakten. Hun groeiende belang blijk onder meer uit hun numeriek omvang : van zowat 700 leden in 1961 tot ruim 2.000 twintig jaar later. Pas de jongste jaren wordt een rem op die groei gezet. Vooral voor de socialisten vormen de kabinetten traditioneel ook de kweekplaats voor jong politieke personeel. Kristen-demokraten en liberalen hebben daar veelal andere strukturen voor, hoewel ook Jean-Luc Dehaene (CVP) of de liberalen Verhofstadt en Dewael uit kabinetten stammen.
Kabinetten beheersen de konkrete besluitvorming : ze organizeren de politieke consensus binnen de meerderheid, behartigen de partijbelangen en bewaken de politieke evenwichten. Bij die machtsverkaveling wordt niet zelden ook de oppositie betrokken, in het kader van de zogeheten elitaire consensus, al was het maar omdat de oppositie van vandaag de koalitiepartner van morgen kan zijn. Dus ook als het om benoemingen gaat. Zo vervulden kabinetten een cruciale rol in de uitbouw en bestendiging van de Belgische (en ook de Vlaamse) verzuiling. Sommige ervan omvatten zelfs “schaduwcellen”, die het beleid van ministers van andere partijen in het oog moeten houden. Zo bestaat er een kultuurcel in het kabinet van onderwijsminister Luc Van den Bossche (SP) en een onderwijscel bij dat van kultuurminister Hugo Weckx (CVP).
Omdat cabinettards niet zelden van de ene minister naar de andere overgaan en vervolgens op sleutelposities terecht komen, kunnen zij een meestal weinig zichtbare, maar daarom niet minder efficiënte machtspositie opbouwen, die de macht van de “toevallige” minister vaak ver overtreft. In de ekonomische sektor is (was ?) de invloed van Jean-Pierre Pauwels daar een voorbeeld van. Bij de PS is Merry Hermanus veteraan van talrijke kabinetten en nu onder meer sekretaris-generaal van de Franse gemeenschap zo’n sleutelfiguur. Of dat was hij in alle geval, tot hij in het Uniop-schandaal in opspraak kwam.
KUMULATIE.
Annelies Van Cauwelaert, ex-kabinetschef van kultuurminister Rika De Backer (CVP), mag inzake kultuur als een hoeksteen van de CVP-zuil worden beschouwd ; haar jongstverworven mandaat is dat van voorzitter van het lokale televisiestation Ring-TV. Als kabinetslid van voorzitter Gaston Geens (CVP) van de Vlaamse executieve, bedacht Kris Rogiers eerst Flanders’ Technology en (het geflopte) VL-Anders, als medewerker van Luc Van den Brande (CVP) splitste hij de minister-president de zogeheten Kulturele Ambassadeurs in de maag.
De veelal op de achtergrond opererende kabinetsrotten hebben de jongste jaren vooral baat gevonden bij de uitbreiding, herstrukturering en zelfs, paradoksaal genoeg, de (semi-)privatizering van het overheidsinitiatief. Velen van hen kwamen terecht in de raden van bestuur van de al dan niet gemengde overheidsbedrijven, van milieu- en huisvestingsinitiatieven en vooral van de talrijke nieuwe investeringsfondsen en financieringsmaatschappijen. De kumulatie van mandaten heeft van figuren als Gerard Van Acker (SP), Bernard Martens (CVP), Johny Cornillie (CVP) of Roger Malevé (CVP) echte grote jongens gemaakt.
Opmerkelijk is dat in die lijstjes ook vaak de naam opduikt van Clair Ysebaert, kennelijk de liberaal met dienst, kwestie van elitaire consensus. Toch beweert de VLD graag dat zij niet meedoet aan de klassieke partijpolitieke mandaten- en machtsverkaveling. Dat ze toch gedoogt dat niemand minder dan haar bloedeigen partijsekretaris Ysebaert zich onverminderd voor dergelijke praktijken blijft lenen, maakt die bewering echter weinig geloofwaardig.
Wat dat betreft moet de zogeheten politieke kultuur van de Vlaamse gemeenschap trouwens in niets onderdoen voor die van het oude België. Dat begon al toen ze voor haar verse ministerie vier nieuwe sekretarissen-generaal mocht benoemen. Het werden vier voormalige kabinetschefs : Eric Stroobants van bij Gaston Geens (CVP), Johan Delanghe (ex-Claes, SP), Georges Monard (ex-Daniël Coens, CVP) en Eric Van Lerberghe (ex-Schiltz, VU). Maar daarmee was geen plaats meer voor een vijfde gegadigde, de liberaal Leo Guns, een habitué uit PVV-kabinetten. Volgens de raad van state was Guns ten onrechte “gepasseerd”, waarna die zijn promotie dan toch kreeg, salaris inbegrepen, belast met nooit nader gespecificeerde “biezondere opdrachten”.
KIL EN WREED.
Al dan niet gewezen kabinetslui komen wel eens bij deze of gene instelling terecht als vertegenwoordigers van de aandeelhouder, de overheid. Dat is onder meer het geval bij de talrijke fondsen rond de Gimv en het Vlaamse gewest, wat ook verklaart wat een “oppositie”-figuur als Clair Ysebaert daar komt doen. Er zijn echter ook lieden die menen dat ze daar reëel management moeten gaan voeren. Zo iemand is Didier Reynders, een zelfverklaarde wonderboy die nog de korte broek droeg toen hij al kabinetschef werd bij vice-premier en minister van Justitie Jean Gol (PRL) en vervolgens een blitzcarrière maakte, eerst bij de spoorwegen (hij was toen 27), vervolgens bij de Nationale Maatschappij der Luchtwegen (NMLW).
Toen, na Reynders, Michel Damar werd benoemd tot voorzitter van de NMBS, bestond de van ambitie verteerde Reynders het zelfs om zich snerend over zijn opvolger te laten ontvallen dat Damars “enige verdienste erin bestond dat hij een Franstalige socialist was”. Misschien beschikt Damar wel over méér, door Reynders niet bevroede kwaliteiten, maar de uitspraak was daarom niet noodzakelijk onjuist. Dat neemt echter niet weg dat Reynders volgens intimi even briljant als kil, wreed en ongenadig ook geen “normale” carrière kent voor iemand van zijn leeftijd. Ook hij heeft zijn opgang niet alleen te danken aan zijn spetterende intelligentie, maar vooral aan de politieke patronage van Jean Gol.
Reynders is een typische yuppie in de politiek, die niet de privé-sektor koos om naar de top van de macht door te stoten niet dat hij daar afwezig bleef, trouwens maar de binnenweg van de politiek nam. Hij kan nog het best de vergelijking doorstaan met de even ambitieuze Benoît Remiche, die groot werd op de kabinetten van Melchior Wathelet (PSC). Ook hij stortte zich in een kluwen van overheids- en privé-mandaten, en meende dat zijn uur gekomen was toen hij werd benoemd tot voorzitter van Belgacom. Waar zijn mede-bestuurders het deden voor 20.000 frank per maand en hij, als voorzitter, 150.000 frank inkasseerde, liet hij zijn maandsalaris met terugwerkende kracht verviervoudigen om van zijn voorzitterschap een volwaardige managementsjob te maken, in direkte konkurrentie met gedelegeerd-bestuurder Bessel Kok. Het resultaat is bekend.
Marc Reynebeau
De kabinetten : kweekvijvers van de nomenklatura.