Werklozen die wel willen werken, bedanken toch vaak voor een baan. Die levert hen namelijk nauwelijks meer op dan hun uitkering, en soms moeten ze zelfs inleveren door de veelbesproken werkloosheidsval.
In Vlaanderen schreeuwen bedrijven in een aantal sectoren om personeel. Niet alleen om hooggeleerde ingenieurs of onhandelbare computervirtuozen, ook om laaggeschoolde en zelfs ongeschoolde werknemers. Maar dat zijn precies de mensen die moeilijk aan het werk gaan. Niet omdat zij zich – zoals het cliché wil – in de ‘werkloosheid nestelen’, wel omdat er zoiets bestaat als een werkloosheidsval.
Het betekent dat het verschil tussen het beschikbare inkomen uit een vervangingsinkomen (zoals de werkloosheidsvergoedingen) en een loon uit arbeid te gering is om zich moe te maken. Soms gaat het zelfs om een negatief verschil: werken brengt in die gevallen minder op dan het vervangingsinkomen. Wie dan nog elke dag uit zijn of haar bed komt, moet bijna over meer arbeidsethiek dan gezond verstand beschikken.
De werkloosheidsval doet zich voornamelijk voor bij de lagere en minimuminkomens. De studiedienst van het Vlaams Economisch Verbond (VEV) en het Leuvense accountantskantoor Fidulec hielden een aantal concrete gevallen tegen het licht. Uit de cijferanalyse blijkt dat bijna alle werklozen die op deeltijdse arbeid overstappen met de werkloosheidsval te maken krijgen. Vreemd genoeg treedt hetzelfde fenomeen dikwijls op – hoewel het dan niet meer om een werkloosheidsval gaat in de strikte betekenis van het woord – wanneer werknemers een deeltijdse job opgeven om voltijds aan de slag te kunnen.
MENEER LEVERT EEN KWART INKOMEN IN
Maar nemen we even drie typevoorbeelden. Ten eerste, een eenoudergezin (of het oprukkende ‘nieuwe’ gezinsmodel). Zeg maar een vrouw, gescheiden, zonder alimentatiegeld, met twee kinderen ten laste (zie scenario 1). Als werkloze heeft zij in principe recht op een vergoeding van 60 % van haar laatste loon: 34.892 frank per maand. De wegens werkloosheid verhoogde gezinsbijslag voor de twee kinderen bedraagt 10.416 frank per maand. Omdat zij geen belastingen op haar vergoeding betaalt, heeft de vrouw een beschikbaar inkomen van 45.308 frank per maand.
Stel dat zij morgen werk vindt met in een eerste fase een minimumloon van 43.500 frank per maand. Samen met het dubbele vakantiegeld (90 % van het maandloon of 39.150 frank) geeft dit een jaarloon van 561.150 frank. Fiscaal mag mevrouw van dat inkomen haar beroepskosten forfaitair aftrekken (61.285 frank) plus haar uitgaven voor kinderopvang. Die laatste aftrekpost blijft wettelijk beperkt tot 80 % van de effectieve kosten of 42.320 frank. Verder betaalt de vrouw voortaan belastingen en een eigen werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid (13,07 % op het belastbaar inkomen). Wat ook verandert, is haar kinderbijslag; omdat zij het statuut van werkloze verliest, daalt deze vergoeding tot 8184 frank per maand. Alles samen komt ze dan aan een beschikbaar jaarinkomen van 443.781 frank of 36.982 frank per maand. In vergelijking met haar werkloosheidsuitkering levert zij dus ruim 8000 frank per maand in.
Deze summiere berekening houdt wellicht niet met alle factoren rekening. Misschien liggen de echte kosten van de vrouw die nu moet gaan werken, hoger dan de fiscale aftrekken (samen goed 113.000 frank per jaar). Moet ze bijvoorbeeld een auto kopen? Elke dag trein of bus betalen? Andere kleren kopen? En met de 42.340 frank voor kinderopvang is de crèche zeker betaald. Als al die bijkomende uitgaven samen méér bedragen dan de aftrekken loopt het verschil – de val – nog hoger op dan de 8000 frank.
Het andere uiterste: de overstap van werkloos naar werkend bezorgt de vrouw helemaal geen extra kosten.
Ze loopt te voet naar haar job, brengt haar kleinste kind naar haar moeder, koopt helemaal geen beeldig jurkje en heeft dus nul frank aan ‘werkgebonden’ uitgaven. Dan zijn de twee fiscale aftrekposten in feite winst. Om een juister beeld van haar nieuwe inkomen te krijgen, moeten de bedragen opnieuw bij het al belaste inkomen worden gerekend. Dat zou dan een ‘gecorrigeerd’ maandinkomen geven van 45.616 frank. Maar zelfs in dit wellicht zeer uitzonderlijke geval betekent dat inkomen zegge en schrijve 308 frank per maand meer dan haar vroegere werkloosheidsuitkering.
Een tweede voorbeeld. Een alleenstaande man, minder dan zes maanden werkloos, vindt een baan (zie scenario 2). Opnieuw tegen het minimumloon als aanvangswedde. De man heeft natuurlijk geen kosten voor kinderopvang, maar hij heeft wel recht op een forfaitaire aftrek van zijn beroepskosten, betaalt gemeente- en crisisbelasting, plus de 13,07 % aan sociale bijdragen. Door te gaan werken voor het minimumloon van 26.855 frank valt de man onder de grens van het bestaansminimum. Als bij de 26.855 frank opnieuw de forfaitaire beroepskosten worden geteld – in de veronderstelling dat gaan werken hem geen frank méér kost dan thuis blijven -, komt de man aan een gecorrigeerd maandinkomen van bijna 32.000 frank. Zelfs dan betekent het een financiële aderlating van bijna 3000 frank per maand. In de andere optie – werken brengt kosten mee die even hoog zijn als de forfaitaire aftrek – beloopt de werkloosheidsval een onwaarschijnlijke 8000 frank. Anders uitgedrukt: een baan aannemen tegen het minimumloon zou meneer één kwart minder opleveren dan zijn werkloosheidsuitkering.
HOE KRIJG JE NETTO MEER IN HET HANDJE?
Derde voorbeeld: een echtpaar met twee kinderen van 9 en 1 jaar (zie scenario 3). De man werkt tegen het minimumloon, zijn vrouw blijft thuis en krijgt een werkloosheidsvergoeding (13.052 frank per maand). Dankzij de kinderbijslag heeft het koppel een beschikbaar maandinkomen van goed 52.000 frank. Stel nu dat de muren op moeder de vrouw afkomen: zij gaat dus buitenshuis werken. Tegen hetzelfde minimumloon als haar man. Waarschijnlijk moet zij het kleinste kind bij een gastmoeder of in een crèche onderbrengen en blijft de fiscale aftrek van 74.520 frank per jaar voor kinderopvang nog een onderschatting van de reële kostprijs. Laten wij ook even aannemen dat de forfaitaire aftrek voor beroepskosten (61.285 extra voor het nieuwe, tweede inkomen) de echte kosten om te gaan werken zou dekken. In deze situatie houden de kersverse tweeverdieners per maand goed 58.000 frank over. Mama geeft haar huiswerk op en gaat dus uit werken voor afgerond 6000 frank per maand.
Nu spelen bij zeer nauwkeurige simulaties van de werkloosheidsval nog een hele reeks andere factoren een rol. Bijvoorbeeld de studiebeurzen die aanzienlijk kunnen verschillen naargelang de ouders werkloos zijn of werken. Of het systeem van de sociale franchise in de ziekteverzekering. Door een hoger inkomen ontstaat het risico dat de werkzoekende die een job aanvaardt, van het ene jaar op het andere meer remgeld moet betalen.
Of nog: de diverse toelagen die onder andere OCMW’s uitkeren aan mensen met een vervangingsinkomen. Zo kan bijvoorbeeld in Antwerpen de bijdrage voor de huur en de verwarming van de gezinswoning oplopen tot 5200 frank per maand.
Straks komt misschien zelfs het kijk- en luistergeld de val vergroten. Onlangs lanceerden drie SP- parlementsleden namelijk het voorstel om deze heffing aan te passen op basis van het inkomen en deze belasting voor de laagste inkomenscategorieën zelfs helemaal af te schaffen. “Internet, het venster op de wereld, moet bereikbaar zijn voor iedereen”, wist SP-kamerlid Jan Peeters. “Maar de armen hebben geen boodschap aan gratis Internet, voor hen is de televisie het venster op de wereld.” Een gratis venster? Moet kunnen. Dit soort initiatieven of systemen om de kleinste inkomens iets meer welvaart en hopelijk ook meer welzijn te bezorgen, zijn ongetwijfeld goedbedoeld. Maar in feite vergroten ze telkens een beetje de werkloosheidsval. Lui met het hart op de goede plaats zullen het niet graag horen, maar elk van die maatregelen voor de minstbedeelden vermindert de motivering om van werkloosheid op een baan over te schakelen.
Zelfs de discussie over zwartwerk is in het kader van de werkloosheidsval op zijn plaats. Omdat het verschil bij de lager- of laagstgeschoolden zo klein blijft, zullen zij geneigd zijn een baan tegen het minimumloon niet aan te nemen ook al brengt ze een paar duizend frank extra op. Dat geld kunnen ze namelijk makkelijker verdienen door enkele uren zwart te gaan klussen.
Hoe moet die werkloosheidsval dan het best worden aangepakt? Grosso modo bestaan er slechts twee mogelijkheden: ofwel dokteren aan de vervangingsinkomens ofwel de lagere inkomens méér netto in het handje bezorgen. De eerste optie lijkt ondanks al de vooroordelen die over werklozen bestaan, niet erg aangewezen. Dus niet alleen omdat die keuze politiek erg moeilijk zou liggen. Ook omdat onze uitkeringen in vergelijking met het buitenland niet ongemeen hoog zijn. Ons stelsel verschilt met systemen in ons omringende landen alleen door de onbegrensdheid in tijd van de vergoedingen en door een relatief zwakke controle op de ‘werkbereidheid’ van een aantal werkzoekenden.
MORGEN KORTING VOOR IEDEREEN
Er zal dus aan de andere kant gesleuteld moeten worden, bij het inkomen uit de arbeid. De methodes om het netto-inkomen aantrekkelijker te maken, lopen erg uiteen. De minimumlonen optrekken lijkt op het eerste gezicht misschien de meest aangewezen methode. Alleen, daar voelen werkgevers niks voor – en de overheid al evenmin. Het ondergraaft het concurrentievermogen, terwijl de werkgevers nu net al jaren beweren dat de Belg een veel te dure werknemer is. Bovendien wordt elke verhoging fiscaal en parafiscaal meteen voor een stuk ongedaan gemaakt.
De CVP zit al langere tijd op een heel ander spoor: dat van de forfaitaire aftrek. Verhoog de aftrek voor de lagere inkomens en dan krijg je automatisch hogere nettolonen. Een arbeidsinkomen spreekt meer aan en werklozen zouden daardoor op banenjacht moeten gaan. Wiskundige bollebozen berekenden echter al verschillende keren dat zo’n ingreep een vervelend neveneffect oplevert: de verhoogde aftrek leidt tot een nieuwe val. Op een bepaald punt in de inkomensschaal kan één frank meer of minder in het loonzakje voor een verlies – of winst – van letterlijk tienduizenden franken zorgen.
Bij de VLD rijpte langzaam het idee over de afcentiemen op de personenbelasting. Afcentiemen voor de lagere inkomens uit arbeid – niet voor vervangingsinkomens – zouden de val kunnen verkleinen, maar creëren met een mathematische zekerheid opnieuw kleinere valletjes in dezelfde categorie van inkomens. Toch wint dit denkspoor veld. Ook de vroegere Vlaamse minister van Begroting Wivina Demeester (CVP) flirtte er even mee. En bij de vorming van de huidige Vlaamse regenboogcoalitie stonden de afcentiemen centraal op de agenda Zij haalden zelfs de maidenspeech van de nieuwe minister-president. “Het moet voor laagverdieners aantrekkelijker gemaakt worden om te werken dan om zich te schikken in hun werkloosheid”, zei Patrick Dewael (VLD). “De afcentiemen op de laagste arbeidsinkomens bieden een begin van oplossing voor deze werkloosheidsval.”
Vorige week zorgden dezelfde afcentiemen nog voor communautaire commotie. Na getouwtrek over de bevoegdheid om zo’n maatregel te nemen – is dit al dan niet federale materie? -, kwamen de Franstalige partijen met andere vertragingsmanoeuvres. Waarop de Vlaamse vice-minister-president Steve Stevaert meteen het idee opperde van een forfaitaire belastingkorting voor iedereen. Volgens Stevaert, die nooit om een wild idee verlegen zit, zou een dergelijke regeling zelfs sociaal rechtvaardiger zijn dan afcentiemen.
Toch is de forfaitaire belastingkorting niet meteen de beste manier om de werkloosheidsval uit de wereld te helpen. Ook omdat de verschillen tussen een vervangingsinkomen en een inkomen uit arbeid voor een groot deel overeind blijven. Dan was het ‘oude’ plan van de SP wellicht nog beter.
VLAANDEREN KIEST VOOR EEN MIX
Het plan dat de Vlaamse socialisten vorig jaar voorstelden, werd door het VEV, niet meteen het meest eminente lid van de SP-fanclub, uitgeroepen tot “het best uitgewerkte en meest doordachte” van alle voorstellen uit de politieke hoek. De denksporen van CVP en VLD liepen alleen over fiscaal terrein: forfaitaire aftrek en opcentiemen. De SP zoekt het in een combinatie van verschillende factoren: van cheques voor kinderopvang tot het tijdelijk behouden van de verhoogde kinderbijslag wanneer iemand van een vervangingsinkomen overschakelt naar loon uit arbeid. Het accent bij deze socialistische voorstellen ligt duidelijk op de parafiscaliteit met als absolute uitschieter het verminderen van de werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid. Die bedraagt 13,07 % op de belastbare inkomens en zoals uit de verschillende geschetste scenario’s blijkt, scheelt dat méér dan een slok op de borrel.
De Vlaamse overheid lijkt voorstander van deze mix van maatregelen om de werkloosheidsval tenminste gedeeltelijk op te heffen. De al geciteerde beleidsverklaring vermeldt als mogelijke initiatieven naast de opcentiemen ook een “betere en drastisch goedkopere kinderopvang voor de lagere inkomensgroepen en gratis abonnementen op het openbaar vervoer voor laagverdieners”. En voor zo’n gemengde aanpak maakte de Vlaamse regering ook meteen al geld vrij. Zij plakte bij haar aantreden 50 miljard frank op het verlagen van de belasting op arbeid en het neutraliseren van de werkloosheidsval.
Jos Grobben