Netoverschrijdende samenwerking is een rode draad in vele onderwijsdiscussies. Op uitnodiging van Knack gingen minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten, Peter Steenhaut van het Gemeenschapsonderwijs en André De Wolf van het Katholiek Onderwijs voor het eerst samen rond de tafel zitten voor een debat over dit netelige onderwerp.

Na haar aantreden als Vlaams minister van Onderwijs in juni 1999 sprak Marleen Vanderpoorten (VLD) verzoenende taal. ‘Ik wil geen schoolstrijd’, zei ze. Toch leek haar relatie met de koepelorganisaties van de onderwijsnetten de voorbije jaren af en toe behoorlijk verzuurd. Zeker met de top van het katholiek onderwijs in de Brusselse Guimardstraat lag de minister geregeld overhoop.

Voormalig minister-president Patrick Dewael (VLD) zorgde drie jaar geleden voor een kantelmoment toen hij het in een 11-julitoespraak over ‘netvervaging’ had. Maar in plaats van het netoverschrijdende denken en handelen te stimuleren, blies hij daarmee de structuren van de onderwijsnetten nieuw leven in. Er ontstond een fikse ruzie over de ongelijke financiering, de verplichte inschrijving van leerlingen door een gelijkekan- sendecreet, het aanbieden van zedenleer bij fusies van katholieke en gemeentescholen, en andere regels die afbreuk zouden doen aan een autonoom schoolbeleid. Ook de rondetafelconferentie over het leerplichtonderwijs kon vorig jaar de lont niet uit het kruitvat halen.

MARLEEN VANDERPOORTEN: Al in de vorige regeerperiode diende een debat over netoverschrijdende samenwerking zich aan. Over de vraag ook of pluralisme alleen voor het officieel onderwijs is weggelegd en of ook vrije scholen – niet enkel katholieke scholen – geen andere levensbeschouwelijke vakken moeten aanbieden. De huidige regering heeft dit niet willen forceren, ook al is dat zo begrepen. Net zoals de indruk is ontstaan dat we het katholiek onderwijs willen laten verdwijnen. Dat is niet zo. Dat zou ook dwaas zijn, want de mensen kiezen voor dat onderwijs. Die verscheidenheid is juist een rijkdom. Maar nu zit alles te veel opgesloten in zuilen, koepels en netten. Misschien zou een open onderwijslandschap, met alleen maar vrije scholen en de overheid in een andere rol, veel beter zijn.

PETER STEENHAUT: Er is veel gestruikeld over woorden. Respect voor het pedagogisch project van anderen en samenwerking rond concrete punten kunnen perfect samengaan. De leerplannen bijvoorbeeld hebben te maken met waarden waar elk net voor staat. Maar voor de leerstof en de leerlijnen kunnen we de handen in elkaar slaan. Dat kan het maken van handboeken vereenvoudigen.

ANDRÉ DE WOLF: De toespraak van Dewael is bij ons overgekomen als een pleidooi voor nivellering. Ook op de rondetafelconferentie is gedebatteerd over de vrijheid van onderwijs. Willen we komen tot één open pluralistisch onderwijs, of streven we naar een verrijking van het onderwijs? Wij blijven bij ons uitgangspunt, namelijk een onderwijs op basis van één dragende visie.

VANDERPOORTEN: Daar zit net het misverstand. Wij willen niets van bovenaf opleggen want dan verschraalt het onderwijs. We willen de mensen in de scholen de kans geven om een eigen netwerk te vormen.

DE WOLF: U wilt dat de koepels verdwijnen.

VANDERPOORTEN: De koepels moeten eraan werken dat ze op termijn verdwijnen. Aan de basis, in de scholen gebeurt heel veel. Wij voeren vaak discussies over zaken waarover directies en leraren al lang uitgepraat zijn.

DE WOLF: Maar de Guimardstraat verhindert initiatieven vanuit de basis toch niet!

STEENHAUT: Ik ben voorstander van een open pluralistische school. Dat staat pedagogische vrijheid binnen een globaal kader niet in de weg. Het gemeenschapsonderwijs heeft een waardevol pedagogisch project en dat vullen de scholen zelf in.

Pluralisme wordt altijd gebruikt als dé tegenstelling tussen officieel en katholiek onderwijs.

STEENHAUT: Pluralisme is het eerbiedigen van alle religieuze en filosofische strekkingen en waarborgen dat ze aan bod komen. Door zijn officieel karakter staat het gemeenschapsonderwijs open voor iedereen. Onze waarden en die van het katholiek onderwijs verschillen niet zoveel van elkaar. Het zijn de waarden van onze westerse cultuur. Vooral inzake de zingeving verschillen we.

DE WOLF: Sommigen lijken ons in een hoek te willen dringen. Volgens het Humanistisch Verbond zouden we pas pluralistisch en open zijn als wij alles en iedereen binnenlaten. Dat gaat te ver, want dan zeg je meteen dat alles wat georganiseerd wordt vanuit één dragende visie zich afsluit voor de rest. Dat is niet correct. Onze leerplannen godsdienst bewijzen dat openheid voor ons essentieel is. Dat vraagt van sommige leerkrachten godsdienst aanpassing en omscholing omdat we pleiten voor respect voor gelovigen én niet-gelovigen.

STEENHAUT: Onze maatschappij is pluralistisch, daar twijfelt niemand aan. De school moet dat weerspiegelen. Daardoor verdwijnt de eigen onderwijsvisie niet, maar alle overtuigingen moeten bespreekbaar zijn. Het gemeenschapsonderwijs dringt geen overtuiging op. Het voedt leerlingen op om zelf keuzes te maken.

DE WOLF: Opvoeden is ook sturen. Dat doen wij.

VANDERPOORTEN: Alles hangt van de school af. Er zijn katholieke scholen die opener zijn dan sommige scholen in het gemeenschapsonderwijs.

DE WOLF: Onze leerplannen godsdienst zijn dan ook grondig vernieuwd. Maar pluralisme is voor ons de eigen overtuiging kennen en van daaruit de anderen tegemoet treden.

VANDERPOORTEN: Waarom zijn jullie dan altijd zo defensief als anderen het debat voeren over de openheid van het vrij onderwijs? Ik begrijp dat niet. Blijkbaar is er een verschil tussen wat er in de maatschappij en de scholen leeft en de manier waarop mensen aan de top daarmee omgaan.

Voelt de Guimardstraat zich anders bejegend door deze regering?

DE WOLF: Sommige signalen hebben wij in die zin ervaren. Maar we willen ook niet de indruk geven dat we ons systematisch verzetten tegen samenwerking.

VANDERPOORTEN: Toch verbood de katholieke koepel aan basisscholen om net- overschrijdend samen te werken.

DE WOLF: Dat is niet juist. We werken al vele jaren met succes samen rond schoolsport. We doen dat ook voor het volwassenenonderwijs, de regionale technologische centra enzovoorts.

STEENHAUT: Maar in het basis- en het secundair onderwijs is nog veel te doen. Mogelijkheden zijn er genoeg. Hoewel ook wij het niet met de minister eens zijn over de rol van de koepels, vinden we niet dat die alles moeten sturen. Het gemeenschapsonderwijs wil bewust de autonomie van de scholen versterken op pedagogisch en didactisch vlak, inzake het personeelsbeleid enzovoorts. Maar dan moeten ze daarvoor de mankracht en de middelen krijgen.

VANDERPOORTEN: Slaat die autonomie op scholen of scholengemeenschappen? Ik wil veel autonomie geven maar aan de basis, ook voor het personeel en de werkingsmiddelen. Veel scholen hebben nog te weinig beleidsvoerend vermogen en moeten geholpen worden. De uiteindelijke bedoeling is dat ze zelf beslissen over samenwerking en welke ondersteuning ze waar halen.

DE WOLF: Wij hebben vragen bij zo’n radicaal vraaggestuurde aanpak.

STEENHAUT: Ik heb daar minder moeite mee.

Komt de vrije schoolkeuze niet in het gedrang met een ‘marktaandeel’ van het gemeenschapsnet van 13 procent in het basisonderwijs en 16 procent in het secundair onderwijs?

VANDERPOORTEN: In het secundair onderwijs is dat stilaan een probleem in enkele regio’s. Dat heeft ook te maken met kwaliteit, zeker in het technisch en beroepsonderwijs waar de investeringen voor infrastructuur zeer hoog zijn. Er is hiervoor al op diverse plaatsen samenwerking tussen de netten en met het bedrijfsleven. De vraag is: moet de overheid geld blijven stoppen in opleidingen met maar enkele leerlingen, of dringen we aan op samenwerking om de middelen beter aan te wenden? Dat debat komt dit najaar zeker op gang. Ik vraag dan een eenmalige financiële injectie voor de uitrusting van nijverheidstechnische scholen.

DE WOLF: Zelfs met een behoorlijk aantal leerlingen is er een probleem in het technisch en beroepsonderwijs. Hoe moeten we een historisch gegroeid en ruim aanbod financieren? Het klopt dat de vrije schoolkeuze in sommige streken in het gedrang is. Dat moet geval per geval bekeken worden.

STEENHAUT: De vrijheid van onderwijs is essentieel, ook voor ouders en leerlingen. Daarom wil ik een debat voeren over meer samenwerking in het officieel onderwijs. Dat zal niet gemakkelijk zijn, maar het lijkt niet onmogelijk. Dat is al bewezen in het hoger onderwijs met de autonome hogescholen. Op termijn – daar ben ik altijd voor geweest – gaan we naar twee netten: een vrij en een officieel net.

DE WOLF: Eenvoudig zal het niet zijn, maar we moeten het aanbod zodanig organiseren dat de keuzevrijheid gegarandeerd blijft.

VANDERPOORTEN: Stel dat dit ergens niet langer het geval is, moet de overheid dan een nieuwe school inplanten of moet het bestaande aanbod – ook in samenwerking met het vrij onderwijs – een meer open karakter krijgen? Veel scholen en leraren willen voor de tweede mogelijkheid gaan.

Moet daarvoor de samenstelling van de schoolbesturen in het vrij onderwijs veranderen, zoals VLD-voorzitter Karel De Gucht gesuggereerd heeft?

DE WOLF: Nee. De gemeenschap heeft de plicht de vrije keuze te waarborgen. De vorige minister van Onderwijs heeft een aanzet gegeven om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Dat moet stap voor stap gaan.

VANDERPOORTEN: We moeten geen sprongen maken, dat klopt. Maar zou het niet efficiënter zijn als katholieke scholen kiezen voor een vrij én meer open project, bijvoorbeeld als ouders meer levensbeschouwelijke vakken wensen?

DE WOLF: Dat is voor ons niet haalbaar. Wij werken vanuit een eigen visie. De methodescholen doen dat ook, maar daar wordt nooit over gesproken.

STEENHAUT: Over pluralisme verschillen we fundamenteel van mening. De vrije schoolkeuze staat in artikel 24 van de grondwet. Nieuwe scholen oprichten lost niets op. Samenwerking binnen het officiële net is een beter alternatief.

VANDERPOORTEN: In het Vlaams parlement wil men debatteren over meer openheid. Zo heeft CD&V voorgesteld om de islam te onderwijzen, mits er extra geld komt.

DE WOLF: In onder meer het bisdom Hasselt is er een experiment met islamlessen in vrije scholen geweest.

STEENHAUT: Maar dat bisdom staat dat nu niet meer toe. Als je zegt open te staan, zou dat niet mogen.

DE WOLF: De principiële vraag is in welke mate je vanuit een eigen visie onderwijs aanbiedt zodat ouders en leerlingen op basis daarvan een school kunnen kiezen.

Is netoverschrijdende samenwerking geen recept voor besparingen?

DE WOLF: Het zou onverantwoordelijk zijn als we niet samen nagaan hoe we het geld op de beste manier kunnen besteden.

STEENHAUT: We moeten verder durven gaan. In alle netten hebben we goed onderwijs en goede leraren, maar we klagen allemaal dat we te weinig hebben. Door samen te werken rond concrete projecten – zeker binnen het officieel onderwijs denk ik aan leerplannen, nascholing, leerlingenbegeleiding – bereiken we meer diepgang. Dat is in het belang van ouders en leerlingen.

VANDERPOORTEN: Voor basisscholen is er nu in een eerste fase samenwerking rond materiële zaken. Scholen kunnen verder gaan, maar we leggen dat niet op. Ik had wel gehoopt dat de vorming van scholengemeenschappen in het basisonderwijs meer netoverschrijdend en lokaal verankerd zou zijn.

DE WOLF: Dat belet niet dat de scholen meer samenwerken. Maar iedereen kent de moeilijkheid. Hoe kunnen wij binnen een vrije scholengemeenschap samenwerken met een gemeenteschool als die zedenleer blijft aanbieden?

VANDERPOORTEN: U moet geen dingen zien die er niet zijn. Er zijn veel kleine basisscholen. Dat is goed. Maar kunnen ze de toenemende professionalisering aan? Nee. Dus konden we ze afschaffen of zorgen dat ze levenskrachtig blijven door samen te werken, zonder hun pedagogische onafhankelijkheid te verliezen. Basisscholen moeten niet één zorgbeleid uitwerken, wel hun secretariaten laten samenwerken. Ik ben voor inhoudelijke kleinschaligheid en tégen materiële kleinschaligheid.

DE WOLF: Waarom is een tweedeling dan zo erg? Waarom bent u er dan op tegen dat het katholieke net eigen scholengemeenschappen vormt?

VANDERPOORTEN: Ik heb daar geen moeite mee, als dat een tussenstap is. Nu vond de Guimardstraat eerst dat we te snel gingen voor het basisonderwijs. Maar de vrije scholengemeenschappen waren er wel al voor het decreet goedgekeurd was.

DE WOLF: We hebben dit mee gedragen, ja. Daar zijn sommigen blijkbaar bang voor.

STEENHAUT: Koepels en inrichtende machten kunnen initiatieven promoten die verder gaan. Lokaal kan dan iets groeien omdat mensen dezelfde problemen hebben. Waarom niet samen investeren in dure apparatuur? Waarom geen gezamenlijke preventiedienst voor de veiligheid? Sportinfrastructuur: geen enkel net kan zelf sportzalen bouwen. Is dat geen taak van de gemeente die ze overdag openstelt voor alle netten en ’s avonds voor gewone gebruikers? Biblio- theken en computerinfrastructuur: idem.

DE WOLF: Akkoord. Dit gaat ook over de rol van de lokale overheid. Ik stel bijvoorbeeld vast dat gemeenten wel zorgen voor de veiligheid van de gemeentescholen, maar niet van de andere scholen. Het zou jammer zijn dat we tot samenwerking komen terwijl ondertussen lokale partijpolitiek speelt.

STEENHAUT: Partijpolitiek en onderwijs? Dat ligt toch achter ons.

Wat zijn de grootste struikelblokken voor meer samenwerking?

DE WOLF: Wij willen onze inrichtende machten vrij samenstellen en zelf het personeel in dienst nemen.

VANDERPOORTEN: Personeelsbeleid is inderdaad een breekpunt. Maar leeft dat aan de basis nog op die manier? Driekwart van de mensen in de vervangingspool heeft geen voorkeur voor een bepaald net. Bij een aanwerving zou professionaliteit doorslaggevend moeten zijn. Iedereen kan zeggen zich thuis te voelen in een bepaald pedagogisch project, maar wat bewijst dat?

DE WOLF: Wij vinden dat we mogen vragen of ze loyaal zijn ten opzichte van onze visie. De moeilijkheid is: hoe soepel kunnen we zijn in verband met die loyaliteit?

STEENHAUT: Je moet ook nagaan of iemand binnen het schoolteam past. Maar je mag geen andere criteria invoeren, zoals een goedkeuring door de bisschoppen. Je zou dit anders moeten bekijken: de overheid betaalt alle leraren en dus moeten jobs die op deze manier bezoldigd worden toegankelijk zijn voor iedereen.

DE WOLF: De bisschoppen benoemen enkel de godsdienstleraren. Dat is logisch. U hebt trouwens ook een erkenningscommissie voor de leraren zedenleer.

STEENHAUT: In het katholiek lager onderwijs geldt die goedkeuring voor alle leerkrachten. Uw limieten blijven te vaag.

DE WOLF: Dat is niet juist. We baseren ons op ervaring. Stringente regels zouden schadelijk zijn. Elke gedragscodex is gevaarlijk.

Vooral in de steden neemt het aantal allochtone kinderen toe. Biedt het gelijkekansendecreet een antwoord op die evolutie?

VANDERPOORTEN: Veel multiculturele scholen menen dat 45 procent kinderen van een andere afkomst een haalbare kaart is. Dan spreken ze onder elkaar Nederlands en dat is belangrijk. Daarom vragen die scholen om het aantal kinderen dat thuis geen Nederlands spreekt niet te laten stijgen tot bijvoorbeeld 70 of 80 procent. We hebben een systeem gezocht om eerlijk te kunnen doorverwijzen zodat alle scholen allochtone kinderen opnemen. Het gelijkekansendecreet probeert te antwoorden op een moeilijk maatschappelijk vraagstuk. Of dit dé oplossing is? We hebben in elk geval een poging gedaan. In het najaar is er een eerste evaluatie.

DE WOLF: Voor mij bewijst dit ook dat de nondiscriminatieverklaring van 1993 gewerkt heeft. Maar hoe kunnen we een vrijwel absoluut inschrijvingsrecht van ouders en leerlingen blijven rijmen met de mogelijkheid om hen te verwijzen naar een andere school? Dat moeten we goed evalueren.

STEENHAUT: Een elitaire school, daar zijn de koepels tegen. Een concentratieschool is ook niet goed. Hoe kunnen we een middenweg vinden? Het decreet biedt geen definitief antwoord. Maar het is zeer belangrijk dat het er is. Dit dossier moet uit de concurrentiesfeer gehaald worden. Vroeger was het mogelijk dat scholen, met alle mogelijke middelen en technieken, leerlingen weigerden. Dat kan niet meer. Anderzijds is de integratie van allochtonen niet alleen een taak van het onderwijs. Alle ministers moeten daaraan dringend werken.

DE WOLF: Het bekommert mij dat bij bepaalde groepen van allochtonen – bijvoorbeeld in Antwerpen – de integratie-idee verdwijnt. Multiculturele scholen zijn het beste middel tot integratie. Want als er meer concentratiescholen ontstaan – en die zijn er binnen alle netten -, dan zal de vraag komen of dat niet beter moslimscholen worden. Maar wie zijn daarvan de protagonisten?

Moeten katholieke scholen dan toch geen islamonderricht aanbieden?

DE WOLF: Daarover beslissen de bisschoppen. Tegelijk wil ik onderstrepen dat veel allochtone ouders voor onze scholen kiezen omdat wij nog steeds die religieuze dimensie hebben.

STEENHAUT: Het niet aanbieden van is- lamonderwijs is een serieuze drempel. Ook moslims kunnen op basis van artikel 24 eigen scholen oprichten.

DE WOLF: Die zullen veel meer fundamentalistisch zijn dan ons onderwijs. Kijk naar wat er in Nederland gebeurt. Juist daarom moeten we multiculturele scholen promoten want moslimscholen zijn geen goede zaak.

STEENHAUT: Akkoord. Daarom zeg ik: pak die grote sleutel en doe die deur open. Intussen is het belangrijk dat kanunnik De Wolf zich heeft uitgesproken voor de multiculturele school. Dat is mee een verantwoordelijkheid van de koepels en inrichtende machten.

DE WOLF: Juist. Zij zullen in het oog moeten houden of scholen niet proberen om bepaalde leerlingen buiten te houden of juist aan te trekken. Dat kan niet.

STEENHAUT: Tegelijk moeten we realistisch zijn. In sommige stadswijken wonen bijna uitsluitend allochtonen. De basisscholen daar hebben dan ook vooral allochtone kinderen. Je kan die ouders niet naar de andere kant van de stad sturen.

Een ander twistpunt blijft de onderwijsfinanciering. Een studie over de objectiveerbare verschillen heeft het dispuut niet beëindigd.

VANDERPOORTEN: Er groeit een consensus over gelijke financiering. Alleen over de methode is niet iedereen het eens. Kiezen we voor een lineaire regeling, waarbij elk kind evenveel waard is en voorts een rugzak krijgt met middelen voor objectieve verschillen? Of komt er voor elke school een financiële sokkel met daarnaast een financiering per kind? De tweede optie is beter voor kleinere scholen, de eerste voor grotere. Een werkgroep moet tegen eind 2003 voorstellen doen.

STEENHAUT: Dit hangt samen met de vrije keuze. Daarom zijn wij voor een sokkel om de kosten te dekken die inherent aan een school zijn en die voor het duizendste kind minder bedragen dan voor de eerste honderd leerlingen. Maar gelijk is ook ongelijk. Je moet naar het schooltype kijken en vooral, alle kinderen zijn gelijk maar ze starten niet gelijk. Het vergt dus een ongelijke financiële behandeling om hen allemaal optimale kansen te geven.

DE WOLF: Wij hebben altijd gepleit voor een lineaire financiering, maar een basisfinanciering kan interessant zijn omdat je daarna volgens de kenmerken van de leerlingen kunt differentiëren. We moeten dit goed bestuderen. Inzake de werkingsmiddelen is er voor ons hoe dan ook een inhaalbeweging nodig.

VANDERPOORTEN: Als er extra geld is, zal de discussie vlotter verlopen.

STEENHAUT: De objectieve verschillen tussen de netten laten we in elk geval nooit los. Enerzijds moeten wij alle filosofische vakken geven, anderzijds heeft de vrijheid van onderwijs een prijs.

DE WOLF: Er is ons al gevraagd hoeveel we willen betalen voor die vrijheid. Wel, dan vraag ik wat de prijs is voor wat het gemeenschapsonderwijs extra moet inrichten?

Een specifiek knelpunt vormen de schoolgebouwen. De beste pedagogische projecten vallen stil als die in slechte staat zijn.

VANDERPOORTEN: De investeringsachterstand is gegroeid vanaf de jaren tachtig. Toen is er bespaard op stenen en niet op mensen. Ondertussen is de uitdaging alleen maar toegenomen: meer gebouwen, meer computers, betere infrastructuur. Daarom hebben we jaarlijks 50 miljoen euro extra ingezet, maar dat is een druppel op een hete plaat. Er is een injectie van minstens 250 miljoen euro nodig.

Misschien moeten we nadenken over meer samenwerking tussen de privé-sector en overheid, zeker voor technische en beroepsscholen. Netoverschrijdende samenwerking is een ander spoor. Er zijn plaatsen waar een school nieuwe lokalen wil bouwen omdat ze uit haar voegen barst, terwijl enkele straten verder een schoolgebouw van een ander net vrijwel leeg staat. Die mogelijkheden worden onderzocht.

STEENHAUT: Wij zijn ervoor gewonnen dat de Vlaamse overheid eigenaar wordt van alle schoolgebouwen en die ter beschikking stelt van de scholen.

DE WOLF: Ho, ho! Worden vrije scholen onteigend? Moeten ze dan huren? Worden het overheidsinstellingen? Of vrije instellingen in een openbaar gebouw?

STEENHAUT: Uw gebouwen zijn nu ook in grote mate gesubsidieerd. Als de overheid volledig eigenaar wordt, vallen die financieringsverschillen al weg.

VANDERPOORTEN: We moeten hier in elk geval over durven spreken.

Misjoe Verleyen

PETER STEENHAUT ‘Onze waarden en die van het katholiek onderwijs verschillen niet zoveel van elkaar. Het zijn de waarden van onze westerse cultuur.’

MARLEEN VANDERPOORTEN ‘We hebben jaarlijks 50 miljoen euro extra ingezet, maar dat is een druppel op een hete plaat. Er is een injectie van minstens 250 miljoen euro nodig.’

ANDRé DE WOLF ‘Wij willen onze inrichtende machten vrij samenstellen en zelf het personeel in dienst nemen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content