Het stond in alle kranten: de hogescholen beperken hun aanbod. ‘De berichten stroken niet met de werkelijkheid.’ Dat zegt Luc Van de Velde, secretaris-generaal van de Vlaamse Hogescholenraad.
Er studeren meer jonge mensen aan onze hogescholen dan aan onze universiteiten. Dit academiejaar zijn het er meer dan 100.000. Driekwart van hen volgt een professionele bacheloropleiding en studeert dus drie jaar. Een kwart zit in de academische opleidingen die vier of vijf jaar duren.
De grote begripsverwarring over de nieuwe titels bachelor en master blijft overigens duren. In advertenties lezen we nog altijd ‘A1 gevraagd’ en sommige rectoren hebben het over ‘hoger onderwijs van het korte type’, terwijl die typeringen allang zijn verdwenen. Trouwens, ook de wetgever hanteert nog de oude benamingen: volgens de wet mag alleen een arts geneeskunde beoefenen, terwijl die binnenkort ‘master in de geneeskunde’ heet. Dat is allemaal een gevolg van de voortdurende hervormingen die het hoger onderwijs sinds 1994 onderging. En van het feit dat het onderwijs een eigen jargon hanteert: wie weet wat een bachelor initiële lerarenopleiding groep 2 is? Een regent! Dat kennen we.
Het onderwijs gebruikt een vreselijk jargon. Gewone mensen begrijpen die termen niet.
LUC VAN DE VELDE: Dat klopt. Wie buiten het onderwijs kent het verschil tussen een professioneel gerichte of academisch gerichte bachelor? Wie moet de arbeidsmarkt en de werkgevers informeren over de veranderde titels? Dat is onder meer een taak van de Vlaamse Hogescholenraad (Vlhora) en van de hogescholen. Maar die gebruiken de nieuwe namen al sinds 1994 en toch worden die niet altijd of overal opgepikt.
De fout ligt niet zozeer bij de hogescholen. Sinds 1994 volgt de ene hervorming de andere op. Het is dus geen wonder dat de meeste mensen gewoon niet kunnen volgen. De grote verschuiving gebeurde eigenlijk in twee stappen. In 1994 werd bij decreet de lijst van opleidingen en opties vastgelegd. Alleen gaven sommige titels toen niet duidelijk weer wat de opleiding inhield. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is ‘secretariaatsbeheer’, dat roept het beeld op van een typiste en een stenoblok, terwijl die functie ondertussen natuurlijk veel meer inhoudt. Vandaar dat de huidige titel – ‘officemanagement’ – niet alleen correcter, maar ook duidelijker is en meer aansluit bij de maatschappelijke werkelijkheid.
Met de invoering van het structuurdecreet in 2003 konden we de namen van opleidingen en afstudeerrichtingen eindelijk juist zetten. Omwille van de transparantie is de naamgeving van alle opleidingen aan Vlaamse hogescholen nu identiek. Dat is niet zo aan de universiteiten.
De Vlhora schrapte dus geen opleidingen?
VAN DE VELDE: Je hebt, net als aan de universiteit bijvoorbeeld de opleiding Germaanse talen met de afstudeerrichtingen Duits, Engels, Nederlands…
We standaardiseerden de namen van alle opleidingen én schrapten wel een pak afstudeerrichtingen. Dat was nodig omdat de hogescholen nu, in tegenstelling tot de vroegere opties, autonoom afstudeerrichtingen mochten inrichten en die zelf een naam geven. Ze gebruikten die zelfbedachte naam ook in hun publiciteit.
Dat alles gaf de indruk dat de hoeveelheid opleidingen explosief gestegen was. Dat klopte niet: er kwamen geen opleidingen bij, wel afstudeerrichtingen. De Vlhora vond de wildgroei aan afstudeerrichtingen wel overdreven. Dus maakten wij een overzicht van alle afstudeerrichtingen met de bedoeling daarin orde te brengen, bijvoorbeeld door de naamgeving ervan over heel Vlaanderen gelijk te maken. We hebben dan ook afgesproken dat hogescholen in hun publiciteit en communicatie eerst de naam van de opleiding zouden vermelden en dan pas de afstudeerrichtingen.
Het probleem was natuurlijk dat de hele discussie niet op een correcte manier in de pers werd gebracht. Dat zorgde bij veel instellingen voor nervositeit.
Net als de geruchten over visitatiecommissies en rationaliseringen: minder hogescholen, minder opleidingen.
VAN DE VELDE: De visitatiecommissies zijn alle opleidingen aan het evalueren. Wie de vereiste norm niet haalt, zal zijn opleiding binnen de twee jaar moeten verbeteren of de slecht beoordeelde opleiding moeten opdoeken. Tegelijk speelt het (nog onbesliste) financieringsmechanisme mee. Het heeft geen zin om op twaalf plaatsen eenzelfde opleiding aan te bieden aan telkens een klein aantal studenten. Dan is het beter dat hogescholen en universiteiten, binnen én over de associaties heen, gaan samenwerken met andere instellingen, zodat er beter en efficiënter met het geld wordt omgesprongen. Dat geldt uiteraard minder voor de unieke, maatschappelijk relevante opleidingen. Daarvoor moet wel geld beschikbaar zijn.
De grote groep vastbenoemde docenten vormt natuurlijk een rem op zo’n rationalisering. Toen de kinesistenopleiding gerationaliseerd werd, hebben de docenten die hun baan verloren, een herscholing gevolgd via een kinesistenfonds, en vonden zo een andere baan. Voor de vele docenten die bij een grondige rationalisering zouden sneuvelen, is dat financieel niet haalbaar.
Staan er bij de hogescholen nog fusies op stapel?
VAN DE VELDE: Er zijn vandaag 22 hogescholen, met campussen op verschillende plaatsen. Die zullen er morgen ook zijn, al is het maar om de vrije keuze van onderwijs te garanderen, maar er wordt verder nagedacht over doorgedreven vormen van samenwerking, waardoor doublures van opleidingen zullen verminderen. Dat is niet enkel een bezuiniging, het is gewoon een logische consequentie van de beleidsopties van elke instelling.
Toch blijft het voor veel jongeren een troef dat ze niet ver van huis moeten studeren, dat is goedkoper en nogal wat studenten voelen zich er comfortabeler en veiliger bij. We hebben die ruime keuze aan hogescholen in Vlaanderen. Je kunt het studenten dus niet kwalijk nemen dat ze dicht bij huis willen blijven.
Tegelijkertijd zullen ook aandacht en energie nodig zijn om van jonge mensen meer wereldburgers te maken. In de oorspronkelijke Bolognaverklaring staat immers dat in elk curriculum aandacht zou moeten worden besteed aan Europa en aan de internationalisering. In de praktijk wordt daaraan nog te weinig aandacht geschonken. Jammer, want het is belangrijk voor de toekomst van de studenten en Vlaanderen.
Er wordt – wellicht met de academisering van de hogeschoolopleidingen in gedachten – opnieuw veel gepraat over een rationalisering binnen de associaties. KU Leuven-associatievoorzitter André Oosterlinck pleitte daar onlangs nog voor.
VAN DE VELDE: Niet alleen Oosterlinck. De hogescholen zitten met de universiteiten in associaties. Het structuurdecreet bevestigde de leidende rol van de universiteiten in de academisering. Dat het onderzoek onder de sturing van de universiteiten zal plaatsvinden, is logisch omdat zij daarin een lange en grote traditie hebben. De universiteiten zijn bang dat het schaarse onderzoeksgeld versnipperd zou geraken als hogescholen parallel volwaardige onderzoekscentra ontwikkelen. Wat niet betekent dat hogescholen op een aantal terreinen of niches geen onderzoek zouden kunnen doen. Trouwens, sommige hogescholen doen al jarenlang onderzoek op topniveau. De ambitie moet echter zijn dat universiteiten en hogescholen samen of complementair onderzoek verrichten, waarbij ze op termijn als volwaardige partners samenwerken. In dat proces moeten hogescholen er wel voor zorgen dat de eigenheid en het karakter van hun opleidingen gegarandeerd blijven.
Niemand twijfelt bijvoorbeeld aan het maatschappelijke belang van industrieel ingenieurs. Als we werkgevers horen, weten we dat zij die industrieel ingenieurs broodnodig hebben, dat die opleidingen excellent zijn en dat de industrieel ingenieurs, zoals de burgerlijk ingenieurs, toegevoegde waarde leveren. Het zou jammer zijn als het academiseringsproces op termijn de industrieel ingenieur zou vervangen door een maatschappelijk minder relevante academische ingenieur.
De hogescholen hebben altijd zeer nauw samengewerkt met het bedrijfsleven en de industrie, en dit niet alleen via de stages. Voor professioneel gerichte opleidingen is die samenwerking vanzelfsprekend. De werkgevers zijn de laatste tien jaar ook nauw betrokken bij de omschrijving van de inhoud van de studies, al was het maar omdat ze helpen de opleidings- en beroepsprofielen te omschrijven. Ook in de besturen van vele hogescholen zitten werkgevers die mee vorm- geven aan het onderwijsbeleid van de instellingen.
Want dat is de vraag: tot wat leid je mensen op? Geven hogescholen alleen beroepsopleidingen? Of gaan ze ruimer? Ik ben ervan overtuigd dat ze voor een brede vorming gaan zonder daarbij de link met het bedrijfsleven uit het oog te verliezen. Dat dit geen eenvoudige discussie is, werd een aantal jaren geleden al geïllustreerd door het debat over de kinesistenopleidingen. Dat zijn volgens ons beroepsgerichte opleidingen, maar de universiteiten hebben dat debat toen naar zich toe getrokken.
Klinkt daarin ongenoegen over het hele Bolognaproces?
VAN DE VELDE: Nee, onderwijs heeft een maatschappelijke functie. De kwaliteit van de opleidingen is het belangrijkste, de structuren zijn van bijkomend belang. We willen dat de maatschappelijke relevantie van de hogeschoolopleidingen overeind blijft. Wel hebben de professioneel gerichte bachelors de laatste tien jaar een emancipatieproces doorlopen en zal de interactie met academische bachelors en masters – mede mogelijk gemaakt door het Bolognaproces – een volgende belangrijke stap zijn voor de studenten.
Ook de associaties zullen een belangrijke rol vervullen in de brugprogramma’s tussen hogescholen en universiteiten. Vroeger was de overgang ontstellend moeilijk, nu is dat – als Bologna correct wordt toegepast – onder meer dankzij EVC’s (Eerder Verworven Competenties) en EVK’s (Eerder Verworven Kwalificaties) wel makkelijker geworden.
Theoretisch wel, maar in de praktijk…
VAN DE VELDE: Met de mogelijkheden die het flexibiliserings- en structuurdecreet bieden, is het mogelijk om stapsgewijs hogerop te geraken. Waarom geen hogeschoolstudie beginnen en als het lukt een bijkomend of zelfs een academisch diploma proberen te halen? Dat kost de ouders minder omdat de kans op slagen groter is, dat kost de student minder omdat die niet geconfronteerd wordt met herhaalde mislukkingen. Daardoor groeit het vertrouwen en bestaat de kans om na een opleiding een bijkomende opleiding te volgen. Over dat levenslang en levensbreed leren is iedereen in de Europese hogeronderwijsruimte het toch eens?
De Vlhora is een grote voorstander van een ‘klimopsysteem’ – de minister spreekt over een ‘laddersysteem’ – het tegengestelde van het watervalsysteem, waarbij studenten hoog beginnen en steeds naar een lager niveau zakken. Dat bestaat niet enkel in het secundair onderwijs, ook in het hoger onderwijs. Uit een klein onderzoek bleek dat het mogelijk is om dat watervalsysteem te doorbreken, zelfs met de mentaliteit die vandaag bestaat om de universiteit als het hoogst mogelijke te zien. De Vlhora had over dit debat graag een brede campagne opgezet. Het ontbreekt ons evenwel aan mogelijkheden en vooral financiële middelen.
Alles draait om studiekeuze. Het zijn niet alleen de jongeren die hun toekomstige studies kiezen, we weten dat ze daarin enorm beïnvloed worden door hun ouders. Ouders doen dat met de beste bedoelingen en weten, net als iedereen, dat correct kiezen belangrijk is. Dat die studiekeuze zou moeten gebeuren op basis van de interesse én de competenties van de 18-jarige zelf wordt helaas nog niet geaccepteerd.
Maar hoe leg je dat uit? Informatie over de verschillende studierichtingen kunnen scholieren en hun ouders vinden op de studie- en informatiedagen, op websites van hogescholen en universiteiten, en in hun brochures. Maar duidelijk maken dat er meer goede keuzemogelijkheden zijn en dat opklimmen beter is dan afzakken, vraagt een grote, dure en volgehouden inspanning. Uiteindelijk vraagt het om een andere mentaliteit. Als mensen er vast van overtuigd zijn dat alleen de universiteit zaligmakend is, kan zo’n campagne de indruk geven dat hogescholen alleen een opstapje zijn naar échte studies. Of als een anti-universiteitscampagne. En dat is niet de bedoeling.
Master in de nautische wetenschappen Waar? Hogere Zeevaartschool – Antwerpen.
DOOR MISJOE VERLEYEN kaderstukjes door stijn verdickt