Rik Van Cauwelaert
Rik Van Cauwelaert Rik Van Cauwelaert is directeur van Knack.

De moord op minister van Buitenlandse Zaken Walther Rathenau in 1922 luidde het einde in voor de Weimarrepubliek.

Even buiten het Berlijnse stadscentrum, in Grünewald bij de Rathenauplatz, staat een granieten monument dat de plek aangeeft waar op 24 juni 1922 Walther Rathenau, minister van Buitenlandse Zaken van de Weimarrepubliek, werd neergeschoten. De moord werd gepleegd door twee Duitse nationalisten: de eerste, Erwin Kern, een 25-jarige gewezen luitenant van de keizerlijke marine, de tweede, Hermann Fischer, eveneens 25 en ingenieur.

‘Ik ben van plan de man neer te schieten, die met kop en schouder boven alle anderen uittorent,’ zo maakte Kern zijn voornemen bekend tegen medecomplotteur Ernst von Salomon. Die raadde meteen wie Kern bedoelde: Walther Rathenau, de briljantste Duitser van z’n tijd.

‘Rathenau verenigt in zich alles wat in deze tijd waardevol is in het denken, in het eergevoel, in de geest,’ legde Kern uit. ‘Ik zou het niet kunnen verdragen als er ooit nog iets groots zou verrijzen uit de chaos en de waanzin waarin wij nu leven.’

De moord op Rathenau was één van de 376 politieke moorden die Emil Gumbel tussen eind 1918 en eind 1922 in Duitsland repertorieerde voor zijn Vier Jahre politischer Mord. In 354 gevallen waren de moordaanslagen het werk van extreem-rechts of van rechtse nationalisten, de 22 andere waren het werk van extreem-links.

De moord op Rathenau leidde tot de ineenstorting van de Weimarrepubliek, getuigde de communiste Margarete Buber-Neumann: ‘Want daarna klapte met een monsterinflatie de Duitse munt in elkaar. Met als gevolg niet alleen de algehele verarming van de arbeidersklasse, maar ook van de Duitse middenstand. In september 1922 was een Amerikaanse dollar 22 mark waard. Op 8 november was die wisselkoers al opgelopen tot 9000 mark. In de herfst van 1921 kostte een brood vijf mark, een jaar later 200 mark. De Duitse economie stortte ineen. De bedrijfsleiders trachtten zich te redden door forse salarisverminderingen. Vakbonden en communisten lanceerden de ene staking na de andere. Werkgevers riposteerden met lock-outs. Maar de echte slachtoffers van de economische tragedie waren de arbeiders en hun families.’

DE VOORSPELLING

De keizer doet afstand !

Ebert kanselier !

Wapenstilstand op handen !

Op zaterdag 9 november 1918, even voor de middag, bracht de populaire Berliner Zeitung am Mittag het exclusieve nieuws.

Ernst von Salomon, net zestien geworden, liep in zijn uniform van leerling-officier van het Königlich Preussische Hauptkadettenanstalt door de straten van de stad, toen hij het voor hem verpletterende bericht hoorde. Hij vluchtte naar huis waar zijn moeder, voorzichtig, de epauletten van zijn uniform knipte.

‘De keizer abdiceert. In Berlijn triomfeert de revolutie,’ noteerde diplomaat graaf Harry Kessler, vriend van de Belgische kunstenaar Henry van de Velde, in zijn dagboek. Ook Kessler wisselde meteen zijn uniform voor een burgerplunje, want het gepeupel in de straat en opstandige soldaten rukten officieren de epauletten van de schouders.

Een dag later, in Pasewalk, ten noordoosten van Berlijn, in een militair hospitaal, vernam Adolf Hitler, die herstelde van een oogletsel na een gasaanval in het Ieperse, de troonsafstand van een predikant en ‘het werd me zwart voor de ogen…. Is dit allemaal nodig geweest om dan het vaderland aan een bende criminelen over te leveren?’

Hoewel Berlijn op de troonsafstand van keizer Wilhelm zat te wachten, kwam het bericht over zijn aftreden en zijn vlucht naar Nederland toch als een verrassing. ‘Ik kreeg zowaar een krop in de keel van het nieuws over het einde van het Huis van Hohenzollern,’ noteerde Kessler.

Eind oktober hadden de socialisten openlijk, in hun blad Vorwärts, op troonsafstand aangedrongen. Maar de keizer trok zich terug in zijn legerhoofdkwartier in het Belgische Spa en weigerde hooghartig: Hij, een opvolger van Frederik de Grote, troonsafstand? ‘Nooit!’

Het waren nochtans de Duitse generaals geweest die, in paniek door de berichten van het front, kanselier Max von Baden hadden gesmeekt om bij de Amerikaanse president Woodrow Wilson op een snelle wapenstilstand aan te dringen. Maar die liet verstaan dat vrede onmogelijk was zolang Wilhelm op de troon bleef.

Finaal geraakte de verstandhouding tussen de liberale kanselier von Baden en de legertop zoek. Generaals dreigden met hun keurtroepen naar Berlijn te marcheren om er het politicaille op z’n nummer te zetten. Een jaar nadien tijdens een parlementaire hoorzitting zou veldmaarschalk Paul von Hindenburg gewagen over ‘het Duitse leger dat met een dolk in de rug was gestoken’, onder meer door ‘de vaderlandsloze’ socialisten.

Wat een verschil met de stemming in augustus 1914, toen de strijdlustige troepen onder de Brandenburger Poort stapten, op weg naar het front, uitgewuifd door hun keizer en door opgewonden Berlijners. Het zou een kort en krachtig treffen worden met de geallieerden, afgerond met een klinkende zege nog voor het jaareinde, zo droomden de Duitsers hardop. Vier jaar later telde het vaderland meer dan 1.700.000 gesneuvelden. In totaal eiste de Eerste Wereldoorlog meer dan acht miljoen doden.

Sommigen hadden het drama zien aankomen. ‘Rathenau wrong zijn handen in wanhoop,’ getuigde Kessler naderhand. ‘Tranen liepen over zijn wangen. Het uitbreken van de oorlog was een crisis waar Rathenau nooit overheen kwam. Het was de crisis van zijn leven.’

‘Nooit meer komt de dag dat de keizer zegevierend onder de Brandenburger Poort rijdt,’ had Rathenau in augustus 1914 voorspeld.

MIJN VADERLAND

De geleerde Albert Einstein zei van Walther Rathenau: ‘Mochten ze hem het pausdom hebben aangeboden, Rathenau had het wellicht aanvaard. En hij zou het, technisch gesproken, niet slecht hebben gedaan.’

Walther Rathenau werd op 29 september 1867 geboren in Berlijn. Zijn moeder was joodse, zijn vader, Emil Rathenau, een welgestelde industrieel. Vader Rathenau, die in 1915 stierf, geloofde in de toekomst van de elektriciteit en kocht daarom alle Edison-patenten voor Europa. Dat bracht hem in 1883 tot de oprichting van de Allgemeine Elektrizitätsgesellschaft (AEG), later één van ’s werelds grootste concerns.

De jonge Rathenau studeerde wiskunde, fysica en scheikunde en ging, ondanks een verstoorde relatie met z’n vader, bij AEG aan de slag. Voor het bedrijf bouwde hij elektriciteitscentrales van Duitsland tot in Bakoe.

Toen hij het beheer van AEG overnam, was Walther Rathenau een echte captain of industry, die in de raden van bestuur van tientallen bedrijven zetelde. Maar dan wel één die scherp was voor de kapitalistische uitwassen. Hij vroeg zich bijvoorbeeld af hoelang het systeem het particulier initiatief gebaseerd op concurrentie en winst kon blijven tolereren. Hij pleitte voor de participatie van de overheid en van de vakbonden in het beheer van de grote bedrijven, en voor de uitbouw van één grote Europese economische ruimte die verrassend geleek op de huidige Europese Unie.

Tegelijk vertoefde Rathenau graag met de kunstschilders Edvard Munch, Max Pechstein, Peter Behrens, de theatermaker Max Reinhardt en de uitgever Samuel Fischer. Dit alles, alsook het besef dat hij als jood in het keizerlijke Duitsland altijd met een zekere argwaan zou worden bekeken, leidde tot de verscheurdheden waarmee hij voortdurend worstelde.

Meer dan eens liet Rathenau zich laatdunkend uit over de mores van de rijke Duitse joden en over de ‘baardige vluchtelingen, die Aziatische horde van Ostjuden, die een vreemd organisme vormen in Duitslands schoot.’

Volgens Weimar-chroniqueur Otto Friederich was Rathenau niet alleen de meest nationalistische minister van Buitenlandse Zaken van Duitsland, maar tegelijk één van de felste antisemieten onder de Duitse joden.

Zoals veel Duitse joden van zijn generatie, voelde Rathenau zich een heuse patriot. Had Otto von Bismarck ook niet gezegd dat ‘de joden aan de mengeling van de verschillende Duitse rassen een schittering als van champagne toevoegen’?

Rathenau droomde ervan officier te worden in de Garde Kürassiere. Zijn bewondering voor de beruchte ijzervreter, generaal Erich Ludendorff stak hij nooit onder stoelen of banken.

Toen de Eerste Wereldoorlog op zijn einde liep, kwam Rathenau aanzetten met het plan om Belgische dwangarbeiders in te zetten in de Duitse zware industrie. Ook pleitte hij tijdens de laatste weken van de oorlog voor een volksopstand tegen de aanrukkende geallieerden.

Het paste allemaal in Rathenaus geloofsbelijdenis: ‘Ik ben een Duitser van joodse herkomst. Mijn volk is het Duitse volk, mijn vaderland is Duitsland, mijn godsdienst is het Germaanse geloof dat verheven is boven alle godsdiensten.’

Toen de oorlog uitbrak, besefte Rathenau, meer dan wie ook in Duitsland, tot welke gruwel het industriële en militaire apparaat in staat was. Hij wist ook dat de Europese economie in handen was van driehonderd mensen ‘die elkaar allemaal kenden’ – hij was één van hen.

Bij het begin van de oorlog vroeg minister van Financieën Josef Wirth hem de leiding te nemen van de Kriegsrohstoffenabteilung, de commissie voor het beheer en de toevoer van grondstoffen. In 1915 echter gaf hij zijn ontslag. Er liepen geruchten over gigantische winsten die AEG dankzij de oorlogsbestellingen maakte, en dat kon Rathenau niet hebben.

Tijdens de laatste twee jaren van de oorlog werkte hij vooral aan zijn twee succesboeken Von kommenden Dingen en Die neue Wirtschaft, en zijn bijdragen aan de Vossischen Zeitung.

Toen Rathenau na de oorlog werd gevraagd om mee te werken aan de wederopbouw van Duitsland knipte hij alle banden met het bedrijfsleven door, om toch maar niet van belangenvermenging te worden verdacht.

In 1922 vroeg alweer Josef Wirth, inmiddels Duits kanselier, Rathenau als minister van Buitenlandse Zaken tot zijn regering toe te treden.

DE SPARTAKISTEN

‘Wie de ineenstorting van 1933 wil begrijpen, moet eerst de geschiedenis kennen van hetgeen in 1918 en 1919 in Duitsland gebeurde,’ schreef de communistische schrijver Ernst Toller in het voorwoord bij Een Jeugd in Duitsland. Net als Toller beleefde Ernst von Salomon die woelige periode, maar dan wel aan de andere kant van de barricade, in het kamp van de rechtse nationalisten.

Ernst von Salomon, geboren in Kiel, was net zestien toen het keizerrijk ineenstortte en Duitsland zich aan een, naar zijn gevoelen, schandelijke wapenstilstand diende te onderwerpen.

Zijn vader, een politiemagistraat van katholieken huize en behorende tot de kleine adel, was geboren in Engeland, zijn moeder in Rusland.

De jonge Ernst studeerde aan de keizerlijke kadettenschool in Berlijn als de eerste soldaten van het front terugkeerden. In Die Geächteten beschreef hij de aangrijpende aankomst van de uitgeputte troepen, de soldatensovjets en de verpletterende inwerking van de geruchten over de nakende komst van de Fransen.

Ernst von Salomon had zijn oorlog ‘gemist’. Maar zoals tal van zijn generatiegenoten kreeg hij ruim de kans om de schade in te lopen. Toen Hindenburg de opdracht gaf om de verdediging van de oostelijke grenzen te organiseren, stond hij als één van de eersten in de rijen met vrijwilligers. Hij werd meteen ingezet in de straatgevechten met de Spartakisten, de Duitse communisten.

De communistische opstand, die op 5 januari 1919 begon, werd in bloed gesmoord door Gustav Noske, minister van Oorlog en bloedhond van de Weimarrepubliek. Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, de leiders van de Duitse communisten werden omgebracht.

Het was ook Noske die het geheime plan van het leger uitvoerde om de opheffing van de oude legerkorpsen te voorkomen door ze samen te brengen in korpsen met vrijwilligers, de zogenaamde vrijkorpsen. Die ‘vrijwilligers’ werden een eerste keer losgelaten op de Spartakisten.

Op 14 januari 1919 was die opstand bedwongen. ‘Er heerst orde in Berlijn’, beweerde de regering en ze liet een militaire kapel Wagners Lohengrin spelen tussen het puin van het stukgeschoten Berlijnse hoofdcommissariaat van politie op de Alexanderplatz.

Een week later trokken de Duitsers naar de stembus. De sociaal-democraten van Friederich Ebert, een gewezen zadelmaker, werden met 163 van de 421 zetels veruit de sterkste partij. De katholieke Centrumpartij behaalde 89 zetels, de liberale Democraten 74 zetels. Daarop besloot kanselier Ebert de wetgevende vergadering te verhuizen, weg van het voortdurend kolkende Berlijn, naar het meer dan 200 kilometer verderop gelegen Weimar, het dromerige stadje van Goethe en Schiller.

Terwijl de Duitse volksvertegenwoordigers in Weimar beraadslaagden over de nieuwe grondwet, geschreven door de joodse Hugo Preuss, ondernamen de communisten in maart een ultieme coup. Ook die eindigde in gruwel: honderden doden en hongersnood in Berlijn.

Het neerslaan van al die opstanden was vooral het werk van de Ehrhardtbrigade, een zeer gedisciplineerd maar nietsontziend vrijkorps met niet-revolutionaire soldaten, gevormd en geleid door de gewezen marinekapitein Hermann Ehrhardt. Toen de overheid, gedwongen door het vredesakkoord van Versailles, de eenheid wilde ontbinden, kwam het in maart 1920 tot een putsch.

In de nacht van 12 maart zetten drieduizend manschappen van de Ehrhardtbrigade, die het hakenkruis op de helm droegen, zich in beweging richting Berlijn. Tweeduizend soldaten van een Baltisch vrijkorps volgden. Het leger weigerde de opmars te stuiten. Generaal Hans von Seeckt liet de regering weten dat ‘het leger niet op het leger zou schieten’.

Bij hun aankomst in Berlijn op 13 maart werden de verschillende vrijkorpsen bij de Tiergarten opgewacht door generaal Ludendorff die daar ’toevallig passeerde’. Er werd een nieuwe sterke man geïnstalleerd, Wolfgang Kapp. Maar diens bewind was van korte duur. Eberts regering riep op tot een algemene staking. Berlijn werd volkomen verlamd. Na vijf dagen nam Kapp de wijk naar Zweden, Ludendorff verhuisde naar München.

De oorzaak van al die uitbarstingen van Duits ongenoegen was de wijze waarop de oorlog geëindigd was – militair gesproken was het Duitse leger niet verslagen – en de vernederende vredesvoorwaarden opgelegd door de geallieerden. Het vredesverdrag van Versailles, op 28 juni 1919 ondertekend, eiste herstelbetalingen die de heropbouw van Duitslands economie onmogelijk maakten. In het satirisch blad Simplicissimus verscheen een spotprent van een Duitser die voor de guillotine staat; een geestelijke spreekt hem toe: ‘Ook u heeft zelfbeschikkingsrecht: wilt u dat uw zakken vòòr of nà uw dood worden geleegd?’

DE WIJZEN VAN SION

Bij al die straatgevechten en couppogingen was Ernst von Salomon van de partij. Na de laatste confrontatie met de Spartakisten en na de Kapp-putsch trok hij met zijn vrijkorps nog naar het Poolse Opper-Silezië waar in mei 1921 een anti-Duitse opstand losbrak, de derde in drie jaar tijd. Nadat Silezië door bemiddeling van de geallieerden tussen Polen en Duitsland was verdeeld, keerde Salomon terug naar Berlijn. Hij bleef in contact met zijn oude strijdmakkers en probeerde aan de kost te komen als wisselagent.

Maar Berlijn en Duitsland bleven onrustig. Geheime en minder geheime organisaties werden opgericht. Ze deelden elkaars afkeer voor het burgerregime en de Versailles-politici waarvan, volgens hen, Walther Rathenau een typische vertegenwoordiger was.

Toen minister Rathenau van Buitenlandse Zaken in april 1922 in de marge van de conferentie met de geallieerden in Genua, in het naburige Rapallo, een verdrag sloot met Sovjet-Rusland, was zijn lot bezegeld. Voor de Duitse nationalisten werd hij de man die Duitsland een tweede keer had verkocht, nu aan de bolsjewieken. In Berlijn werden spotverzen verspreid als ‘ …knallt ab den Walther Rathenau / die gottverdammte Judensau – schiet hem neer die Walther Rathenau / dat godverdomde jodenzwijn’.

In mei al werd kanselier Wirth door een priester ingelicht over een nakende aanslag op Rathenau. Het was rond die tijd dat Erwin Kern, Hermann Fischer en Ernst von Salomon elkaar troffen in de Berlijnse Tiergarten om hun moordplannen te bespreken.

Salomon had Kern in Hamburg leren kennen. ‘Eigenlijk ben ik al dood’, zou Kern bij die eerste ontmoeting hebben gezegd. ‘Ik ben niet beter dan de twee miljoen gesneuvelden.’ In Berlijn onderhield Kern via Ernst en Gerd Techow, zonen van een rechter, ook contact met de Organisation Consul – Consul was de codenaam voor Hermann Ehrhardt.

Op 18 juni kwamen Kern, Fischer en Salomon bijeen bij de Techows om het moordplan uit te werken. Rathenau zou in een hinderlaag worden gelokt langs de Königsallee, terwijl hij met z’n open auto op weg was van zijn huis Schloss Freienwald in Grünewald – ooit gebouwd in opdracht van koning Friederich Wilhelm III; vandaag een cultuurcentrum – naar het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Vooraleer het plan uit te voeren, gingen de samenzweerders luisteren naar Rathenau die in de Rijksdag het verdrag van Rapallo toelichtte. Onderweg zagen ze in een winkelraam een grote staatsiefoto van de minister. ‘Eigenlijk ziet hij er best fatsoenlijk uit,’ vond Fischer.

De aanslag was gepland op zaterdag 24 juni. Kern, Fischer, von Salomon en Ernst Techow wachtten hun slachtoffer op in een zijstraat van de Königsallee. Fischer stond op de uitkijk. Techow zat aan het stuur van de overvalwagen.

Ernst von Salomon mocht van Kern niet mee. ‘Wat geef ik dan als verklaring voor de aanslag?’ vroeg Salomon. ‘Je zegt maar wat,’ antwoordde Kern. ‘Zeg dat Rathenau één van de wijzen van Sion was, of zoiets. Ze begrijpen er toch niks van.’

De ministeriële wagen kwam om kwart voor elf voorbij gereden. Techow manoeuvreerde zijn auto vakkundig naast die van de minister. Kern, rechtop in de wagen, schoot zijn automatisch pistool leeg op Rathenau die door vijf kogels getroffen werd. Fischer gooide nog een handgranaat na. Rathenaus chauffeur bracht zijn auto meteen tot stilstand en liep om hulp. Intussen kwam de handgranaat tot ontploffing. Een verpleegster, Helena Kaiser, kwam toegesneld. Ze kon alleen de dood van Rathenau vaststellen.

De wagen van Kern, Fischer en Techow viel wat verderop stil. Het drietal stapte rustig uit en mengde zich onder het publiek. Tegen de middag, toen het nieuws van de moord helemaal verspreid was, kwamen honderdduizenden arbeiders de straat op om hun woede en afschuw duidelijk te maken.

Intussen trokken Kern en Fischer weg uit Berlijn, in de hoop te ontkomen naar Zweden. Maar dat liep mis. Hun signalement werd Duitsland rondgestraald. Finaal werden ze in de burcht van Saaleck nabij Halle door de politie omsingeld. Kern werd neergeschoten, Fischer pleegde zelfmoord.

Het duurde nog weken vooraleer ook Ernst von Salomon en andere samenzweerders werden opgepakt. In totaal zou een dertiental beklaagden in Leipzig terechtstaan.

Salomon kreeg vijf jaar cel, waarvan hij er vier doorbracht in de veste van Striegau in Silezië en een jaar in de gevangenis van Rockenberg nabij Nauheim. In de cel studeerde hij Frans en verslond de hele Duitse literatuur.

Na zijn vrijlating schreef hij het indrukwekkende Die Geächteten (De Verstotenen), zijn verhaal en dat van de aanslag op Rathenau – eigenlijk handelen al zijn boeken over die periode. Hij ging ook aan de slag als scenarist en als redacteur voor de uitgeverij Rohwolt. Van de politiek en vooral van de nazi’s hield hij zich ver. Hij overleed in 1972.

Met Die Geächteten, verschenen in 1931, trok Salomon de aandacht van een andere veteraan van 1914-1918, Ernst Jünger. Die vroeg hem ooit: ‘Waarom had u nooit de moed om toe te geven dat Rathenau werd neergeschoten omdat hij jood was?’

‘Omdat dat niet waar is,’ antwoordde Salomon korzelig.

DRAAI OM DE OREN

Later herinnerde Salomon zich dat Kern vlak voor hij samen met Fischer en Techow wegstoof, had gezegd: ‘Als Hitler nu begrijpt dat zijn uur heeft geslagen, dan is hij de man die ik denk.’

In Der Frageboden kwam hij terug op zijn enige ontmoeting met Hitler. Dat was na de aanslag op Rathenau toen hij tijdens z’n vlucht bij kapitein Ehrhardt aanbelandde.

Het was een bloedhete zomerdag. Salomon was ten huize Ehrhardt toen daar werd aangeklopt. Hij opende de deur. Voor hem stond een man met een grijsgroene vilten hoed op, gekleed in een zware regenjas, en met een potsierlijk snorretje.

‘Is de commandant thuis? Ik moet hem meteen spreken. Herkent u mij niet? Ik ben Adolf Hitler.’

Waarop Salomon de bezoeker aankondigde bij een verstoorde Ehrhardt. Die sloeg met de vlakke hand op tafel en riep: ‘Bij God, wat moet die idioot nu weer?’

In juli 1933, na de machtsovername door de nazi’s bracht het nieuwe regime hulde aan de nagedachtenis van de moordenaars van Rathenau. Bij het graf van Kern en Fischer sprak SA-leider Ernst Roehm, ooit een vrijkorpscommandant: ‘Uw geest, Kern en Fischer, is de geest van de SS, Hitlers zwarte soldaten.’

Het verhaal gaat nochtans dat één van de samenzweerders even voordien op nazi-kopstuk Joseph Goebbels was toegelopen, hem een vlaai tegen de oren had verkocht en had geroepen: ‘Voor zwijnen van uw slag hebben wij Rathenau niet neergeschoten!’

Een jaar na de moord op Rathenau zag schrijver Joseph Roth twee gymnasiasten aan de rol door Berlijn. ‘Ze liepen door een drukke straat, hielden elkaar vast bij de schouders, als dronkelappen, en zongen:

Weg, weg, weg met de jodenrepubliek/

rot-jodenrepubliek/

rot-jodenrepubliek!

En de volwassenen gingen voor die jongens een stapje opzij. En niemand gaf ze een draai om hun oren.’

Rik van Cauwelaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content