Bomaanslagen, gijzelingen en natuurrampen: er was de voorbije tijd geen gebrek aan traumatische gebeurtenissen. Een jaar na Gellingen blijkt dat een op de vier brandweermensen de ramp niet heeft verwerkt. Een interview met trauma-expert Erik De Soir.
Zaterdag wordt in Gellingen een monument onthuld voor de 24 mensen, onder hen vijf brandweermannen, die door de gasramp op 30 juli vorig jaar om het leven kwamen. Een benefiet voor de slachtoffers trok onlangs nauwelijks volk. Verscheidene ministers gaven de voorbije dagen wel persconferenties om ongeveer dezelfde beloften te herhalen die ze een jaar geleden deden. Een gestructureerde psychosociale opvang, die in België volkomen ontbreekt, is er nog altijd niet gekomen. ‘Zijn onze collega’s voor niets gestorven?’ vragen de Vlaamse en Franstalige brandweerlieden zich in een mededeling openlijk af.
Volgens psycholoog Erik De Soir, die zelf nog als brandweerman werkte, blijft de psychologische begeleiding schromelijk in gebreke. De Soir, docent psychologie aan de Koninklijke Militaire School, heeft daar naar eigen zeggen zijn levenswerk van gemaakt. Hij lag in de jaren negentig aan de basis van het vrijwilligersnetwerk FiST, dat honderden hulpverleners heeft gevormd om getroffen collega’s een nabespreking of debriefing te bieden. Twee jaar geleden richtte hij de Europese Vereniging voor Brandweerpsychologen op. Over het psychologisch nablussen na schokkende interventies schreef hij het boek Op het netvlies gebrand.
Een jaar na Gellingen blijkt dat een op de vier direct betrokken brandweermannen en veertig procent van de slachtoffers kampen met posttraumatische stressstoornissen. De vraag is of dat niet nog veel meer geldt voor wie in deze tijd het slachtoffer wordt van doelbewuste aanslagen of gijzelingen? Hoe gaan gerepatrieerde toeristen na de terreuracties in Egypte en Turkije met hun ervaringen om? En hoe leren Londenaars met de zenuwenoorlog te leven?
ERIK DE SOIR: De belangrijkste factor is de mate van nabijheid en van levensbedreiging. Uit onderzoek blijkt dat 70 tot 80 procent van degenen die schokkende gebeurtenissen ondergaan, er geen psychische problemen aan overhoudt. Mensen zijn sterker dan je denkt. Zij kunnen meestal terugvallen op de natuurlijke ondersteuning van familie, vrienden en kennissen. Maar 20 tot 30 procent blijft dus wel vastzitten in het doorwerken van het gebeuren. De meest geknipte kandidaat voor trauma’s is alleenstaand, introvert, iemand die al eerder slechte ervaringen heeft gehad en die er verbaal moeilijk mee kan omgaan. En vooral dus als hij van zeer dichtbij de dood in de ogen ziet. Die manier van waarnemen brengt je in een toestand van extreme opwinding en angst. Alsof er in je hersenen een kortsluiting ontstaat. Traumatische ervaringen zijn achteraf letterlijk onuitspreekbaar. De slachtoffers vinden er geen woorden voor en kunnen het niet delen met anderen die het niet hebben meegemaakt. Het was te groots, te overweldigend. Dat laat hen achter met een gevoel van totale eenzaamheid.
Maakt het een verschil als de terreuracties in bekende vakantieoorden gebeuren, zoals nu in Egypte en Turkije?
DE SOIR: Het komt psychisch dichterbij. Het zijn niet langer symbolische doelwitten, zoals het Pentagon of de president, maar de gewone Londenaar in de bus naar zijn werk en de gewone toerist in zijn hotel die nu geviseerd worden. Dat is te vergelijken met de impact van een home- of een carjacking. De mensen worden bijna in hun thuisomgeving getroffen, volstrekt onverwacht. Als bij jou thuis de veiligheid wegvalt, is dat natuurlijk angstaanjagender dan ergens in Jeruzalem. Als het eenmalig is, slijt het effect misschien nog wel. Maar als je een herhalingseffect krijgt, zoals nu in Londen, gaat ook de gewone man vermijdingsgedrag vertonen. Je hoort al dat mensen met andere ogen naar een jonge moslim kijken, of naar iemand met een rugzak. Bovendien is er het blinde en doelbewuste aspect van een aanslag. Een schokkende gebeurtenis met een menselijke oorzaak is moeilijker te verwerken dan een natuurramp, zoals de tsunami, die onvermijdelijk bijna een spiritueel karakter krijgt: ‘God heeft dit gewild.’
Een onschuldige man die in de metro gevloerd wordt en met vijf kogels afgemaakt door politiemannen in burger, terwijl de andere reizigers huilend weglopen: dat moet bijna even traumatiserend zijn als de bomaanslagen zelf?
DE SOIR: Al die gebeurtenissen tasten je wereldbeeld stukje bij beetje aan. Dat is het ergste. Een mens krijgt bij het opgroeien een aantal basiszekerheden mee: veiligheid, voorspelbaarheid, controle, autonomie, vertrouwen, samenhang en zinvolheid. Dat globale beeld krijgt een serieuze knauw. Maar toch stappen we morgen weer op het vliegtuig naar Sharm El-Sheikh. We willen het niet geweten hebben. Het is een vorm van ontkenning en van pantser. Mensen houden koppig vast aan hun routine en aan het gevoel van controle. Ze willen niet aanvaarden dat de wereld onvoorspelbaar en onveilig zou worden.
Wat is de psychische impact van een aanslag voor de directe slachtoffers en getuigen?
DE SOIR: De eerste impact is altijd het gevoel van onwerkelijkheid. Dit kán niet. Dit overkomt mij niet. Het is een film, een nachtmerrie, en straks word ik weer wakker. Dat is een pantsering om door die eerste periode te komen. Dan heb je shock, ongeloof, verbijstering. Het ergst wanneer je zelf in een levensbedreigende situatie zit. Dan is er een toestand van hyperactivatie. Een storm van energie die je lichaam paraat moet maken. Je overlevingsreflex. Dat uit zich in vluchten, vechten of bevriezen. Zoals een muis die door een kat beloerd wordt, zo kan ook een mens bijna letterlijk bevriezen.
Het gevaar op trauma dreigt volgens mij vooral als je normale ingebakken overlevingsreflex vastloopt en je niets meer kunt doen. Dan kan dissociatie optreden: je geest splitst zich af van je lichaam en je kunt de werkelijkheid om je heen niet meer zien. Ik ben zeker dat sommige slachtoffers en getuigen in Sharm El-Sheikh een tijdlang een black-out kregen, de realiteit vergaten, een stuk van het verhaal misten. Hun perceptie van het gebeuren valt uiteen in verschillende aspecten, en de normale integratie van al die ervaringen treedt niet meer op. Ze beleven het als in een soort tunnel, emotioneel verdoofd en iets buiten de realiteit. Ze beseffen soms niet eens meer dat ze daar zelf als persoon aanwezig zijn. En later volgt vaak een schuldgevoel omdat ze nog leven. Waarom ik wel en zij niet?
Zijn sommige reacties als abnormaal te beschouwen?
DE SOIR: Ja. Elke brandweerman blijft een aantal schokkende beelden meedragen, zonder dat hij daarom getraumatiseerd is. Daarom spreek ik pas over trauma’s als er na vier maanden nog symptomen als nachtmerries, flashbacks, sociale afzondering of extreme vermijding optreden.
Het is algemeen zo dat er te snel wordt gereageerd op perfect normale reacties op abnormale gebeurtenissen. Als mensen op de plaats van een ongeval komen waar een familielid net overleden is, krijgen ze vaak de kans niet de overledene nog een laatste keer te zien. Als ze huilen en instorten, is de kans groot dat ze naar een arts worden doorverwezen voor een spuitje of pilletje. Maar ik zou mij pas zorgen maken als ze niét zouden instorten en een soort emotionele afstomping vertonen. Dan weet je dat de weerbots later des te heviger komt.
In andere culturen kan nog wel op een erg expliciete en hevige wijze uiting gegeven worden aan rouw en shock, zoals je op de beelden uit het Midden-Oosten ziet. Maar toen na de tsunami Aziatische mensen, die hun huis en familie waren kwijtgespeeld, met een glimlach op het gezicht rondliepen, was dat volgens mij géén cultureel fenomeen, maar een paradoxale reactie uit zelfbescherming. De klap komt later, en dan gaan ze door een diep dal. Dan worden ze jaren heen en weer geslingerd tussen herbeleving en verdringing…
Helpt het dat in zo’n situatie de hele natie pal achter de slachtoffers staat?
DE SOIR: Ja, zoals na 9/11. Overlevenden worden bijna als helden afgeschilderd. Dat mildert natuurlijk even de pijn, maar uiteindelijk valt iedereen terug op zijn eigen verwerkingsritme en staan vele getroffenen alleen met hun leed.
De aanslagen viseren misschien nog het meest de tv-kijkers. Zijn er voor hen psychische gevolgen?
DE SOIR: Ja, maar niet blijvend. De mensen zijn snel verzadigd door al die gruwelijke beelden. Het effect is dat van een verkeersboete: je past je rijstijl enkele dagen of weken aan, maar daarna ben je het weer vergeten. De aanslagen verhogen voor de tv-kijkers misschien hun mate van alertheid en bewustzijn, maar dat gaat snel weer voorbij. Ze verwerken het ook door er grappen over te maken. Na de tsunami had je grappen over vrouwen met een vibrator; nu over rugzaktoeristen in de metro…
Maakt het geen verschil uit dat er nu voor het eerst ‘jongens van bij ons’ zelfmoordterrorist worden? Als je ze in Leeds kunt vinden, waarom niet in Brussel of Antwerpen?
DE SOIR: Dat speelt wel een rol. Normaal vlucht je in een veilige polarisatie: wij, de goeden, en zij, de Taliban met de lange baarden… Maar als het om jongens gaat die bij jou op school konden zitten en dezelfde waarden hebben meegekregen, wordt het weer dichterbij en minder grijpbaar. Die zelfmoordterroristen zijn geen psychopaten, maar gewone mannen, en natuurlijk evengoed hier als in Londen. Stel: je bent een jonge Noord-Afrikaan, je zit op het atheneum, je kijkt vanuit een underdogsyndroom op naar Osama, net zoals men vroeger naar Che Guevara opkeek, je groeit op met gevoelens van minderwaardigheid en een voedingsbodem van verdrukking, je hebt problemen met je sociale identiteit en een slecht zelfbeeld, je komt in een groep die je gevoelens in een bepaalde richting duwt… Ja, waarom zou iemand bij ons zich dan niet kunnen opblazen? Er is misschien geen rechtstreekse hersenspoeling, maar een onrechtstreekse. Op straat zie je overal hoe gelaagd onze maatschappij geworden is, en op internet vind je al de rest.
Ook hulpverleners kunnen trauma’s oplopen. Volgens onderzoek na Gellingen heeft een op de vier betrokken brandweermensen de klap niet verwerkt.
DE SOIR: Vroeger hadden we ook al onderzoeken naar psychosociale hulp aangevraagd, maar we kregen nooit toelating van de overheid. Het werd toen ‘niet opportuun’ geacht. Na Gellingen kon het plots wel. We hebben vragenlijsten naar de honderden hulpverleners gestuurd en ruim zestig procent respons gekregen. In totaal heeft een op de tien de ramp niet verwerkt. Maar van wie op het terrein zelf werkte, blijkt een op de vier te kampen met wat men officieel posttraumatische stress-stoornissen noemt. Bijna vijftig procent ervoer het als direct levensbedreigend. Dat heeft een onuitwisbare impact nagelaten. Het gevoel te moeten rennen voor je leven, zeker toen in de eerste verwarring melding werd gemaakt van een ’toxische wolk’ of een ’tweede ontploffing’. De dode brandweermensen kenden ze bovendien vaak persoonlijk, dus de impact is zoals wanneer je familie of vrienden verliest. Maar ook voor de medische urgentiediensten en het ziekenhuispersoneel is het contact met de zware verbrandingen, de ontredderde families en de roepende slachtoffers (mensen vroegen om te mogen sterven) sterk blijven hangen.
Veel psychische opvang is er voor de brandweermensen niet geweest?
DE SOIR: In de meeste gevallen is er één groepsgesprek geweest. Ik ben ervan overtuigd dat dat voor die mensen psychisch niets veranderd heeft. En dan is er in Henegouwen aan de brandweerschool nog een structuur met drie psychologen. Als de ramp morgen in Antwerpen of Limburg gebeurt, hebben we alleen maar vrijwilligers. Toen ik begin jaren negentig bij de brandweer begon en schokkende interventies meemaakte, was er nog helemaal geen aandacht voor de psychologische begeleiding. De mentaliteit was dat een brandweerman daar allemaal tegen bestand moest zijn. Het was een machomentaliteit. Maar een van onze slogans is: ‘wees een man en zoek hulp’. Het is niet flauw om toe te geven dat je niet van beton bent. Ook voor brandweermensen is er een emotionele prijs. In ’93 hebben wij de FiST (Fire Stress Teams) opgericht en sindsdien al zo’n 600 getroffen collega’s onbezoldigd psychische opvang geboden. Daarmee hebben wij de staat miljoenen bespaard. Zonder subsidies te krijgen, zonder structuren en zonder opleiding. Dat vrijwilligers bij de brandweer dat allemaal doen, lijkt iedereen normaal te vinden. Zij hebben ervoor gekozen, klinkt het dan. De brandweer in België blijft ambachtelijk en kleinschalig.
Van de beloften die de regering na Gellingen deed, is bijna niets terechtgekomen?
DE SOIR: Ik kan alleen voor mijn eigen domein spreken, het psychosociale, en op dat vlak zijn de beloften een dode letter gebleven. Wel is het zo dat ik later nog mensen van het ministerie moet ontmoeten. Ik heb een project uitgeschreven voor psychosociale opvang. De overheid beseft nog onvoldoende dat dit een standaardaanpak en een verdomde plicht zou moeten zijn. Ik pleit al lang voor de oprichting van een nationaal kenniscentrum voor psychosociale zorg bij rampen. In Nederland is dat er enkele jaren geleden gekomen, maar in België, ondanks alle rampen, is dat nog altijd niet mogelijk. Alles is versnipperd over een vijftal ministeries, en er blijft een gebrek aan coördinatie. Elke provincie moet nu wel een psychosociale manager hebben. Maar daar blijft het bij. Dat is zoals een voetbalcoach zonder ploeg. Als we een nationaal centrum hebben, kunnen we een traject voor opvang op termijn uittekenen, in plaats van die eenmalige nabespreking die veel brandweermannen van Gellingen kregen.
Er woedt wel een controverse over de noodzaak van die psychologische debriefing. Soms schaadt het meer dan het baat?
DE SOIR: Een eenmalige debriefing werkt niet voor traumapatiënten of riskeert het psychisch leed nog te vergroten. Daarom moet het zeker door specialisten gebeuren. Omdat onze overheid nog altijd niet wakker geschoten is en een vacuüm laat, krijg je nu commerciële organisaties die voor veel geld een cursus debriefing organiseren. Die lopen achter de slachtoffers aan. Vijftienhonderd euro per persoon voor een snelcursus. Standaardgesprekjes om alles af te haspelen, dat is nu de realiteit. Dat zou natuurlijk op maat moeten zijn. Stel dat je de dag na Sharm El-Sheikh naar de slachtoffers gaat en hen de standaardvraag stelt die in de meeste van die psychologische protocollen staat: ‘Vertel eens, wat was het ergste dat je meemaakte?’ Zo’n debriefing kan gevaarlijk zijn.
U biedt journalisten een debriefing aan. Bestaat het gevaar niet dat van elke intense ervaring een ziektebeeld wordt gemaakt?
DE SOIR: Ik heb post mission debriefings gedaan voor VTM- en VRT-reporters na Irak en na de tsunami, en voor krantenjournalisten na Dutroux. Dat is geen therapeutische behandeling, maar een soort ontsmettend gesprek. En dat blijkt zinvol. Ginder ter plekke werkt men in een toestand van hyperactivatie en pantsering, maar zodra men weer thuis is, valt die pantsering weg en volgt soms de psychische impact. Sommige journalisten raken zo verslaafd aan die intense ervaringen dat ze in het gewone leventje met vrouw en kind niet meer kunnen aarden. Een syndroom dat je ook bij militairen ziet. Dan is het goed dat een psycholoog dat kan duiden. Bij de BBC bleek tijdens de debriefing na Irak dat er geen oorlogsreporters getraumatiseerd waren, maar wel twee monteurs die de gruwelijke beelden binnenkregen. Juist op het thuisfront speelt die pantsering niet.
Journaliste Florence Aubenas kwam na een maandenlange gijzeling in Irak stralend terug. Vroeger zou men het over het Stockholmsyndroom gehad hebben?
DE SOIR: Journalisten hebben het ideale profiel voor het Stockholmsyndroom, maar ik denk niet dat Florence Aubenas sympathie voelde voor de gijzelnemers die haar maanden beestachtig behandeld en in het donker opgesloten hebben. Haar stralende terugkeer was voor een stuk georkestreerd, denk ik. Als je door het laagje vernis keek, zag je die onnatuurlijke, gespannen, krampachtige bewegingen. Zij krijgt zeker een verschrikkelijke weerbots. Bij haar speelde ook het effect van de extra speeltijd. Zij had zich waarschijnlijk al verzoend met haar dood, en dan is het een kick en grote euforie wanneer je ineens een extra stukje leven krijgt. Ik heb een Belg begeleid die in Afghanistan in een vliegtuigkaping terechtkwam. Naast hem werd een man de keel overgesneden. Hij deed het in zijn broek van de schrik, maar kwam er heelhuids uit. Later kregen zijn ouders grote problemen met hem. Hij gleed weg in drugs en normvervaging. Hij moest eigenlijk al dood zijn, dat besef achtervolgde hem.
Vermoedelijk is er weinig traumaopvang voor de kinderen van Beslan of de duizenden slachtoffers in Irak? Een westerse luxe?
DE SOIR: Natuurlijk is het een westerse luxe. Als je in Rwanda gaat helpen, moet je eerst zien dat de mensen eten en een dak boven hun hoofd hebben. Dat is het niveau van het pure overleven, en dan is de vraag naar zingeving niet direct aan de orde. Tegelijkertijd zijn er in die landen juist nog meer rituelen die een gelijkaardige functie hebben. In Afrika kunnen ze dagenlang rouwen, dansen en feesten om de overgang naar het hiernamaals te begeleiden. Maar onze cultuur is zeer arm aan rituelen geworden. Wij gaan een ruiker bloemen neerleggen, en daarmee houdt het op.
Door Chris De Stoop
‘Psychische opvang is de verdomde plicht van de overheid. Maar in België wordt men nog niet wakker.’
‘Voor de tv-kijker werkt het zoals een verkeersboete: hij is een paar weken alerter, en vergeet het dan weer.’