‘ We willen niet langer het probleem zijn’
Veertig procent minder uitstoot tegen 2030! Tachtig procent minder uitstoot tegen 2050! Wie door de klimaatplannen van Gent, Leuven of Antwerpen bladert, wordt overstelpt door scherpe ambities. De klimaatneutrale stad is het nieuwe verhaal dat bewoners aan hun stad moet binden. Maar kunnen de vooropgestelde scenario’s de complexe werkelijkheid wel aan? Gaat het niet vooral om citymarketing met een groene sluier? En kan een stad wel ooit klimaatneutraal zijn?
Het was gewoon een agendapunt op de Gentse gemeenteraad twee weken geleden: of de stad het tweede Burgemeestersconvenant zou tekenen en zich zou engageren om tegen 2030 de CO²-uitstoot op het eigen grondgebied met 40 procent te verminderen tegenover het zogenaamde nuljaar 1990. In 2009 was Gent een van de eerste Belgische steden geweest om het allereerste Convenant te tekenen en een reductie van twintig procent tegen 2020 voorop te stellen. Ondertussen zijn in heel Europa zo’n 6500 steden en gemeenten gevolgd, waarvan 163 in België.
‘Steden zijn verantwoordelijk voor zeventig procent van de uitstoot van broeikasgassen’, vertelt Tine Heyse, de Gentse schepen van Leefmilieu. ‘Lokale overheden willen niet langer het probleem zijn, ze willen deel zijn van de oplossing en lokale acties ondernemen. Het is niet onlogisch. De grootste steden van de wereld liggen aan de kust of in mondingsgebieden van rivieren. Bovendien zijn alle steden hitte-eilanden. Op warme dagen loopt het temperatuurverschil tussen de stad en het omliggende land op tot acht graden. Tijdens hittegolven kan dat dodelijk zijn. Klimaatverandering is dan geen verre kwestie meer van smeltende ijsbergen of ronddolende ijsberen, maar vormt een reële bedreiging voor het leven in de stad. Het effect van de opwarming is nu al voelbaar en lokale overheden willen dat aanpakken. Liefst zo goed en zo snel mogelijk. Met de middelen die ze hebben.’
Het was al laat toen het agendapunt op tafel kwam. Heyse kreeg haar volmondige ‘ja’. ‘Het omgekeerde zou me oprecht verbaasd hebben’, stelt ze. ‘Uiteindelijk is het nog steeds ons plan om tegen 2050 als stad klimaatneutraal te zijn. 40 procent minder tegen 2030 is dan een logische tussenstap. Al betekent het een verdubbeling van onze inspanningen.’
Wat op nationaal of internationaal vlak moeizaam of helemaal niet loopt, lijkt tussen steden steeds beter te lukken: de klimaatverandering aanpakken of zich indekken tegen de mogelijke gevolgen. Klimaatneutraal is het nieuwe streven, waarmee officieel bedoeld wordt dat er op stedelijk grondgebied jaarlijks niet meer broeikasgassen worden uitgestoten dan de natuur en de bodem kunnen opnemen. Om dit te bereiken worden er verbonden gesmeed en allianties aangegaan. Stedelijke overheden gaan bij elkaar op bezoek en vullen een karretje vol goede voornemens en voorbeelden. De Zuid-Deense stad Sonderborg bijvoorbeeld ontwikkelde zich van een plek zonder veel bijzonderheden naar een showroom van energiebesparing en klimaatneutrale energieproductie. Burgemeesters van over de hele wereld laten zich rondleiden langs de huizen, de windmolens, biogasinstallaties en de meer dan vijftig bedrijven in deze stad die zich allemaal scharen achter het symbool van ProjectZero. Allemaal krijgen ze een soortgelijk verhaal te horen: hoe een klimaatbeleid de lokale economie hervormde en deed heropleven.
De stad als proeftuin
Wie het Europese Burgemeestersconvenant ondertekent, belooft plechtig een klimaatplan in te dienen, de boekhouding ervan bij te houden en het uit te voeren. Sancties voor wie wel deelneemt aan de plechtigheden maar op het terrein weinig uitvoert, zijn er nauwelijks. En toch worden die vrijblijvende internationale afspraken tussen steden min of meer nageleefd, al is het maar omdat geen burgemeester tegenover collega’s volledig de mist wil ingaan. Maar ook omdat steden zich in tal van verbanden engageren. Naast het Burgemeestersconvenant is er onder meer ook de Climate Alliance of European Cities waar Heyse covoorzitter van is en dat 1700 Europese steden en gemeenten verenigt. Wereldwijd overleggen de stadsbesturen van Buenos Aires, Johannesburg of Peking onder de koepel van C40.
En in juni 2014 ondertekenden zestien burgemeesters uit grootsteden als Berlijn, Boston en Melbourne de Carbon Neutral Cities Alliance. Niet alleen kwamen ze overeen om de uitstoot van broeikasgassen met 80 procent te verminderen tegen 2050, belangrijker was dat ze hun gemeenschappelijke klimaatplan omschreven als het ‘heruitvinden en herverbeelden’ van de stad. ‘Steden tonen hoe de toekomst eruit zal zien’, schreef Sam Adams, de voormalige burgemeester van Portland – een van de betrokken steden – later in een opiniestuk in Wired. ‘Steden zijn de proeftuinen van een effectief klimaatbeleid. Ze slagen erin geld uit te sparen, de lokale economie te bevorderen en de typische politieke blokkeringen te omzeilen.’ Hij gaf het simpele voorbeeld van de economie van de fiets: als meer mensen fietsen in de stad, heb je schonere lucht, en stroomt er minder geld naar buitenlandse olieraffinaderijen. Dat is volgens Adams de reële impact van de eenzame fietser. ‘Steden kunnen deals sluiten die landen zich niet kunnen veroorloven.’ Lees: de verwevenheid tussen multinationale lobbyisten en stedelijke overheden is minder groot.
Steden die vroeger dan andere klimaatplannen ontwikkelden en uitvoerden, scoren ook het hoogst in de statistieken van levenskwaliteit. Stockholm zette in 1998 een stedelijk klimaatbeleid in de steigers en ging daarin verder dan de nationale overheid. De stad legde energieneutrale bouwnormen op die strikter waren dan die waartoe ze wettelijk verplicht was. Ook voerde ze op eigen houtje het rekeningrijden in. Dat laatste gebeurde van de ene dag op de andere, van 2 op 3 januari 2006. Vooraf was een grote meerderheid van de bevolking tegen, het was een aanslag op hun vrijheid, werd luidkeels gesteld. Maar de files verminderden, het autogebruik daalde met gemiddeld bijna twintig procent en na zes maanden verklaarde diezelfde grote meerderheid zich in een referendum een groot voorstander van het rekeningrijden. Ondertussen dromen ze in Stockholm al van een ‘energiepositieve’ stad: in 2025 moeten er vier energie-onafhankelijke eilanden verrijzen met huizen die meer elektriciteit opwekken dan ze verbruiken.
‘Mij moet je niet overtuigen van het belang van steden in de strijd tegen klimaatverandering’, zegt Heyse resoluut. ‘Maar, en dat benadruk ik vandaag meer dan ooit, wij hebben niets te zeggen over bedrijven die in het systeem zitten van verhandelbare emissierechten, de zogenaamde ETS-bedrijven. Die zijn verantwoordelijk voor 85 procent van de CO2-uitstoot op ons grondgebied. We kunnen praten met Arcelor, het grootste van die ETS-bedrijven in Gent, we kunnen proberen hen mee in ons stedelijk plan te trekken, maar we hebben geen enkel mechanisme in handen om hen daartoe te verplichten. Als stad nemen we onze verantwoordelijkheid op en dat geeft ons ook het recht om van andere overheden te eisen dat ze hetzelfde doen. Steden alleen zullen de wereld niet redden.’
Trojaans paard
Dieter Cuypers werkt voor de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) en draait als onderzoeker naar slimme steden en duurzame energie mee in een netwerk van Europese, middelgrote steden die elkaar willen stimuleren om in te zetten op energiebesparing en de omschakeling naar hernieuwbare energieproductie. In een Antwerps café waar de terrasdeur open blijft ook al staat de verwarming loeihard wikt hij de zwaktes en sterktes van dit klimaatneutrale streven, waarbij hij meteen het begrip klimaatneutraliteit uitkleedt. Want de klimaatneutrale stad bestaat niet in een wereld waarin de productie van goederen niet klimaatneutraal is. ‘Aan al de producten die mensen in een stad kopen, aan al het voedsel dat ze eten, kleeft CO2. Klimaatneutraal zijn, is een fictief begrip in een geglobaliseerde wereld waarin aardolie en steenkool de aanjagers zijn van de huidige industriële productie. Het burgemeestersconvenant concentreert zich heel duidelijk op energie en transport, twee sectoren die voor steden haalbaar en bevattelijk zijn. Voedsel en consumptie vallen officieel buiten beschouwing. Wie werkelijk klimaatneutraal wil zijn, moet ook die consumptiegebaseerde emissie mee in rekening nemen die in China of Bangladesh wordt uitgestoten bij de productie van zowat alles wat wij kopen. Dat laatste is bijzonder moeilijk te meten, al ondernemen ze in Göteborg wel een poging om dat te doen en daar hun klimaatplan aan af te toetsen.’
De race naar de klimaatneutrale stad is niet meer dan een slimme marketingtruc? ‘Niet helemaal’, meent Cuypers, ‘Het klopt dat Limburg zijn doelstelling al heeft bijgesteld. 2020 bleek wel erg ambitieus. Ook Leuven zal het niet halen in 2030 en waarschijnlijk is dit niet eens de bedoeling. Het is nu eenmaal eenvoudiger mensen warm te maken voor een einddoel in een niet zo verre toekomst dan voor iets in 2100.’
Toch vindt Cuypers het al te makkelijk om het Convenant af te wegen op wat het niet doet in plaats van te kijken naar wat het wel in beweging zet. Hij omschrijft het graag als het Trojaanse paard van het klimaatbeleid, omdat het van onderuit een beleid forceert waar men op nationaal of regionaal niveau nog niet klaar voor is. ‘Op het niveau van de landen verloopt het allemaal erg stroef. Niemand wil toegeven uit angst in te boeten op zijn concurrentiepositie. Lokale overheden werken opvallend makkelijker samen om maatregelen te nemen. Stedelijke problemen zijn over de grenzen heen zeer vergelijkbaar. Zo’n burgemeestersconvenant dwingt steden op lange termijn te denken en het is een handige manier om het klimaat lokaal op de kaart te zetten. Alle steden willen zo groen mogelijk zijn op dit moment. Ze pakken uit met eigen energieproductie, met warmtenetten, met voedsel uit eigen streek. Vergeleken met de impact van een land of een grote industrietak lijkt dat weinig, maar je creeert lokaal wel een dynamiek. Bovendien mag je niet vergeten dat de steden de cijfers mee hebben. In 2050 zal zeventig procent van de wereldbevolking stedeling zijn. Als die steden allemaal inzetten op duurzame energieproductie, op stadslandbouw, op openbaar vervoer en een fietsbeleid, dan spreek je over een grote impact van onderop.’
Nieuwe parkeergarage
Het droombeeld van een groene stad oogt mooi op billboards en in blinkende brochures. Om te achterhalen of het klimaatbeleid meer is dan een cosmetische ingreep, is er volgens Indra Van Sande van de dienst Milieu & Klimaat van de stad Gent maar één lakmoesproef: het budget. Gent maakt 140 miljoen euro vrij voor maatregelen die direct en indirect de CO2-uitstoot moeten verlagen. In andere Vlaamse steden is de financiering van klimaatmaatregelen een pak minder transparant. Meestal is er amper een specifiek budget voorzien en is het aan de bevoegde schepen of aan zijn administratie om geld los te peuteren bij anderen. Van Sande is zeer duidelijk over het belang van een duidelijk budget: ‘Zonder geld heb je enkel mooie woorden. Wat voor zin heeft het van alles voor te spiegelen, als je het toch niet kunt realiseren? Onlangs nog beweerde een Nederlandse gemeente dat het wagenpark binnen twee jaar klimaatneutraal zou zijn. Daarbij vergeet men toch even dat de klimaatneutrale auto nog gebouwd moet worden en dat dit op zo’n korte tijd onbetaalbaar is. Klimaatverandering is urgent, maar aan sprookjes hebben we niets. Als je je stad energiezuinig wilt maken, zul je moeten investeren. Als je de uitstoot van het transport omlaag wilt krijgen, moet je inzetten op fietsen, deelauto’s – in het beste geval elektrisch – en openbaar vervoer. Zal iedereen altijd blij zijn met die maatregelen? Nee. Maar op termijn zou het voor iedereen – en daarmee bedoel ik alle sociale groepen – beter moeten zijn. Dat is het perspectief dat een grondig klimaatbeleid biedt.’
Ook lokale politici pakken graag uit met zichtbare effecten in het hier en nu. Iedere stad die het burgemeestersconvenant tekende, kent de spagaat tussen gepland en uitgevoerd beleid. Mensen overtuigen dat isoleren iedereen iets oplevert, lukt nog wel. Maar wie aan de auto raakt, begeeft zich op het domein van de keuzevrijheid. En dat ligt vol mijnen. Mobiliteit, zo blijkt, is de gordiaanse knoop van menig lokaal klimaatbeleid. In Kopenhagen beheersen fietsers de ochtend- en avondspits, in Oslo bannen ze vanaf 2019 de auto uit de stad. Omdat het volgens het stadsbestuur de enige manier is om de luchtkwaliteit te verbeteren en de klimaatneutrale doelstellingen te halen.
In de meeste Vlaamse steden hoopt men nog steeds auto en stad te verzoenen. Door te wachten op de doorbraak van de elektrische auto. Of door de auto in of net buiten de stad ondergronds te laten gaan, zoals ze in Kortrijk van plan zijn. Als ik de schepen van Klimaat Bert Herrewyn vraag of minder auto’s in de stad een optie zijn, moet de bandopnemer uit. Het ligt te gevoelig. ‘Zo lang Vlaanderen bedrijfswagens subsidieert, kunnen we niets ten gronde veranderen’, zegt hij als ik opnieuw mag opnemen. In Leuven verzamelden eind november buurtbewoners zich rond het Bruulpark en staken parkeerverbodsborden in de lucht. De stad streeft ernaar klimaatneutraal te zijn, maar heeft zonet een nieuwe parkeergarage met duizend plaatsen aan de Vaart ingewijd en plant nu ook de bouw van een centrumparking onder het park met zeshonderd plaatsen. De auto verdwijnt niet uit de stad, hij wordt enkel minder zichtbaar. Antwerpen zal in 2016 als eerste Belgische stad een lage emissiezone invoeren, maar blijft inzetten op auto’s in het hart van de stad. ‘We willen niet kiezen tussen ecologie en economie’, klinkt het daar. En in Gent ligt de bouw van The Loop op tafel, een grootschalig woon- en winkelproject met outletcentrum aan de rand van de stad. ‘Als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat dit stadsontwikkeling uit een vorige eeuw is’, zegt Heyse. ‘We kunnen het niet tegenhouden, maar we schroeven onze klimaatambities niet terug.’
Leefstraten
De achilleshiel van het Burgemeestersconvenant, zo blijkt ook uit onderlinge vergelijking tussen steden, blijkt de meting en de opvolging. Hoeveel ton CO2 verdwijnt er werkelijk uit de lucht boven steden? Het vergt een gespecialiseerde boekhouding die de mankracht van steden overtreft. Maar, had Cuypers me ook verteld, de grootste fout die je kunt maken als lokale overheid is net om je blind te staren op de getallen in tabellen. Hij had het geheim van de klimaatneutrale stad op een bierkaartje uitgetekend: een driehoek met overheid, inwoners en lokale bedrijven elk in een hoek. ‘Klimaatbeleid is een experimenteerruimte waar je iedereen bij kunt betrekken. Mensen zijn niet geïnteresseerd in de U-waarde van hun muur of het E-peil van hun woning. Ze willen goed wonen en ze worden gelukkig van het gevoel dat ze een verschil kunnen maken. Liefst samen.’
Samen dingen doen. Het mag dan klef klinken, maar dat is waar het over gaat: de samenwerking tussen burger, bedrijf en stad. In Leuven organiseert Leuven Klimaat Neutraal om de zo veel maanden werfvergaderingen. Iedereen met een idee is welkom om ermee aan de slag te gaan. Antwerpen richtte het Stadslab2050 op dat alle vernieuwende praktijken moet bundelen, stimuleren en uitdragen.
‘Burgers vuren wel vaker het klimaatbeleid aan’, vertelt Cuypers. Hij geeft het voorbeeld van de Gentse Leefstraten waar het bewoners zelf zijn die twee maanden lang van hun straat een gedeelde voortuin maken. ‘Het zet een heel proces in gang. Mensen denken na over de publieke ruimte, ze proberen zich op een andere manier te verplaatsen en organiseren zelfs collectieve aankopen in de supermarkt. Je kunt je voorstellen dat deze leefstraten uitgroeien tot een fijnmazig netwerk van groene straten die fijn zijn om in te wonen en goed zijn voor het klimaat.’ Ondertussen knutselen zowel burgers in Rotterdam als Brussel aan hun model van de leefstraten en de stad Antwerpen pakte onlangs uit met zijn eigen versie: de Tuinstraat.
‘Klimaatplannen dwingen ons een visie te ontwikkelen op de stad van morgen’, meent Cuypers. Daarom huivert hij ook van die term: klimaatplan. ‘Trek het open, maak er toekomstplannen van. Inspireer mensen, in plaats van doemboodschappen te verkondigen. De toekomst kan er anders uitzien. Wie weet werkt iedereen in 2050 nog twintig uur per week en kun je je in je vrije tijd bezighouden met je buren, wekken we per wijk onze eigen energie op en is de lucht in onze steden schoon. Een stedelijk klimaatplan stippelt de weg uit om daar samen voor te gaan. In Europa, maar liefst overal ter wereld.’
‘Voor een globaal burgemeestersconvenant’, is de titel van de toespraak die Heyse gaf in het congrescentrum Le Bourget in Parijs waar de 21e klimaattop plaatsvindt. Ze benadrukte daarin dat het de moeite loont om het Burgemeestersconvenant wereldwijd in te voeren. Ze besloot haar toespraak met een duidelijke boodschap. ‘Als wij het kunnen, verwachten we van u hetzelfde.’ Ze richtte daarbij haar blik op niemand in het bijzonder in de zaal, of toch een heel klein beetje, want daar zat de federale minister van Energie, Marie-Christine Marghem. Ze applaudisseerde. Net als iedereen.
DOOR TINE HENS
‘De klimaatverandering is geen kwestie meer van smeltende ijsbergen of ronddolende ijsberen, maar vormt een reële bedreiging voor het leven in de stad.’
‘In een wereld waarin aardolie en steenkool de aanjagers zijn van de industriële productie, is klimaatneutraal zijn een fictie.’
‘Als stad nemen we onze verantwoordelijkheid op en dat geeft ons ook het recht om van andere overheden te eisen dat ze hetzelfde doen.’