Met haar eerste roman in zes jaar nestelt Annelies Verbeke zich pal in de actualiteit. Racisme en de vluchtelingenproblematiek zijn belangrijke thema’s in haar boek, dat evenwel nooit prekerig van toon wordt. Dertig Dagen is vooral een mooi menselijk portret van een man die ongewild tot goeroe wordt gebombardeerd. ‘Ja, er schuilt een Samaritaan in mij. Een kleintje weliswaar.’
Dertig dagen lang volgt Annelies Verbeke de handel en wandel van klusjesman Alphonse die zich met zijn geliefde Kat heeft teruggetrokken in de rustige Westhoek. De goedige Alphonse trekt van huis naar huis om schilderwerken uit te voeren, maar dient ongewild ook als biechtvader voor de bewoners. Burenruzies, een eenzaam moedertje dat meent dat de geest van haar overleden broer in haar slaapkamer rondspookt, een door twijfel overmande schrijfster die met een writer’s block worstelt, een kind dat noodgedwongen van school wordt gehouden – de luisterbereide Alphonse krijgt het allemaal op zijn bord en probeert als een moderne Messias te helpen waar hij kan. Zijn donkere huidskleur levert aanvankelijk wat gefronste wenkbrauwen en mild racisme op, maar gaandeweg wordt hij overstelpt met hulpvragen, deels tot de ergernis van Kat die in haar hart de stad mist. Ook zijn verleden speelt Alphonse parten, maar troost vindt hij altijd in de muziek.
Met Dertig Dagen heeft Verbeke, die zich de laatste jaren opwierp als voorvechtster van het korte verhaal, duidelijk een snaar geraakt: haar roman bereikt zowel in Vlaanderen als in Nederland een ruim publiek. ‘Ik vind het zelf een merkwaardig boek en ik had geen idee of het de lezers en critici zou aanspreken. Maar dat is, een beetje tot mijn verrassing, goed uitgedraaid.’
Waarom vond u uw eigen boek merkwaardig?
ANNELIES VERBEKE: Het is ten eerste niet zo plot-gericht. Ik zou begrijpen als mensen zich zouden afvragen waar het verhaal heen gaat. En ten tweede blijft mijn hoofdpersonage consequent het goede nastreven, ook niet vanzelfsprekend. Toen ik aan de roman begon, vroeg ik me zelf af of die goeiigheid geen saaiheid in de hand zou werken. Alphonse mocht geen lamme goedzak zijn, geen idioot die overal intuint. Dat was wel een uitdaging – zijn goedheid mocht niet overhellen naar masochisme. Maar ik merk dat de morele kwesties weer aan de orde zijn, ook in de literatuur. De grote vragen zijn geen literair taboe meer. Lange tijd dachten we dat we voorbij goed en kwaad waren, dat niemand recht van spreken had over moraliteit, maar nu mag het dus weer.
Is er sprake van een moreel reveil?
VERBEKE: Misschien wel. De hedendaagse mens wordt bestookt met informatie over de IS, Boko Haram, bankenfraude en corruptieschandalen – het wordt moeilijk om daar géén positie tegenover in te nemen. Onwetendheid is geen excuus meer, wat niet wil zeggen dat de antwoorden simpel zijn.
Is Alphonse een religieus persoon, in de oude betekenis van religare, verbinden?
VERBEKE: Niet in de georganiseerde vorm, en niet zo opdringerig als Monique Champagne, het hoofdpersonage uit mijn roman Vissen redden. Zij wou de wereld bekeren, vooral om haar eigen leed te verzachten. Alphonse is gewoon gelukkig en dat straalt van hem af. Alhoewel ook daar de meningen verdeeld zijn: de Nederlandse recensent Arjen Fortuin zag in Alphonse net een droevige twijfelaar die worstelt met zijn integratie en zijn plek in de maatschappij. Er zit zeker een dreigend ondertoontje in Dertig Dagen, iets dat knaagt. Het is een gevoel dat ik ook ken. Als ik een tijdje gelukkig ben, dan is er altijd dat achterdochtige stemmetje dat waarschuwt voor naderend onheil, voor de wrede wereld. Het is niet gemakkelijk om gelukkig te zijn, en te blijven.
Schuilt er een Samaritaan in Annelies Verbeke?
VERBEKE: Een heilige ben ik niet, maar als er leed op mijn pad komt en ik kan dat verhelpen, zal ik het zeker niet laten. Een oud besje dat valt op straat overeind helpen, zeker. Maar net als iedereen stoot ik natuurlijk op mijn persoonlijke grenzen. Mocht de eenzame moeder met haar overleden spookbroer Alphonse nog langer lastigvallen, dan zou ook hij daar paal en perk aan stellen. Toch staan we veel te wantrouwig tegenover het goede: iemand die je totaal vrijblijvend een dienst bewijst, wordt al gauw op argwaan onthaald: wat wil die in ruil? In het slotverhaal van mijn verhalenbundel Groener gras loopt iemand schietend de straat op, gewoon omdat de mogelijkheid bestaat. Als we ervan uitgaan dat het kwade willekeurig is, moeten we dat van het goede ook aanvaarden. Het kan je simpelweg overkomen.
U koos de verre Westhoek als setting voor uw roman. Een bewuste keuze?
VERBEKE: De provincie West-Vlaanderen en Le Département du Nord had me in 2014 aangezocht om vanuit de grenspost Callicanes wekelijks te bloggen ter ere van 300 jaar Frans-Belgische grens. Zo heb ik de streek beter leren kennen. Een mooie omgeving, maar ik zou er niet kunnen wonen. Niet dat Londerzeel, waar ik opgroeide, een metropool is, maar Gent is toch net iets urbaner. Het verhaal over de vluchtelingen die er in geïmproviseerde kampen wonen in afwachting van hun illegale overtocht naar Groot-Brittannië, kon ik natuurlijk niet laten liggen. Je kunt het niet over het goede hebben zonder dat menselijke drama erin te betrekken. Ik had er ook over geblogd, maar blijkbaar lag dat gevoelig bij de Franse overheid: in de vertaling was de paragraaf over het verhinderen van hulp door de bevolking en het politiegeweld geschrapt, iets waar ik pas later op gewezen werd.
Ik ben zelf van de grensstreek, maar dat vluchtelingen er in greppels bivakkeren was ook mij onbekend. Ik veronderstelde naïef dat ze in moderne opvangcentra verbleven.
VERBEKE: Niet dus. Ze leven in bij elkaar gejutte kampen, in erbarmelijke omstandigheden. Ik sprak met een arts die voor Médicins du Monde werkt en de vluchtelingen van basiszorg probeert te voorzien, soms tot ergernis van de lokale bevolking. De passage waarin kwade boeren met tractoren de weg versperren zodat de hulpverleners drie kilometer door de regen moeten stappen om dan bij kaarslicht de eerste zorg toe te dienen, is echt gebeurd. Ook de onderlinge spanningen in die tentenkampen heb ik in Dertig Dagen een plaats proberen te geven. De Afghanen willen niets te maken hebben met de Syriërs en dan probeert een Somaliër te bemiddelen – het is een micro-gemeenschap met alle strubbelingen die erbij horen. Solidariteit is ook daar heel relatief. Zoals een van mijn personages opmerkt: het zijn de moderne loopgraven.
Waarom willen die vluchtelingen zo graag naar het Verenigd Koninkrijk?
VERBEKE: Omdat ze er geen papieren nodig hebben. Je kunt je daar identificeren met een bibliotheekpas. Heel gek vanuit ons standpunt, en vreemd ook dat ze dat zo houden.
Ook racisme is een belangrijk thema in uw boek.
VERBEKE: Ik wou zeker geen moralistisch boek schrijven over racisme, maar ik wou het ook niet uit de weg gaan. Als in het boek een kleuter tegen een paal fietst omdat hij naar de ‘zwarte uit het dorp’ gaapt, dan is dat vrij onschuldig, terwijl er ook heel brute uitingen van rassenhaat in het boek staan. Het is een ambigue thema, en het begrip ‘racisme’ doet me zelf soms zuchten. Het is zo’n afgezaagd woord, maar dat is geen reden om het niet aan te kaarten. Dat zou pas interessant zijn: dat iets wat afgezaagd is ook daadwerkelijk verdwijnt, oplost in het niet. Was het maar zo.
Tot slot: net als Yves Petry in zijn recente roman Liefde bij wijze van spreken, schetst u een niet zo fraai beeld van journalisten. Is het zo erg gesteld met het journaille?
VERBEKE: Gelukkig heb ik nooit zoiets grotesks meegemaakt als de schrijfster in mijn boek. Het was een samensmelting van rare ervaringen – een best of zo je wilt. Ook uit noodzaak, want ik vergeet de gezichten en namen van de interviewers die me onheus bejegenen. Wat hen dan de mogelijkheid biedt om me Memento-gewijs opnieuw met hun fratsen te kwellen zonder dat ik er erg in heb. Maar dat is het voordeel van schrijver zijn: als me iets ergs overkomt, dan denk ik meteen: dat kan ik nog eens verwerken in een verhaal. Dus laat maar komen.
DOOR RODERIK SIX
‘De IS, Boko Haram, bankenfraude en corruptieschandalen — het wordt moeilijk om daar géén positie tegenover in te nemen.’